Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 6 (1889-1890)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 6
Afbeelding van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 6Toon afbeelding van titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 6

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (47.16 MB)

Scans (1070.21 MB)

ebook (35.63 MB)

XML (4.55 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 6

(1889-1890)– [tijdschrift] Nieuwe Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 193]
[p. 193]

[Nummer 17]

Onze gravures.

De organist van den Dom.



illustratie
de organist van den dom, naar de schilderij van kuehl.


Wie denkt er niet, bij de beschouwing dezer gravure, aan Alberdingk Thyms aandoenlijk verhaal ‘De Organist van den Dom,’ waarmede Minnaert ons reeds op de schoolbanken, in zijne Bloemlezing, door een welgekozen uittreksel kennis liet maken?

In den ouden organist van ons tafereel meenen wij inderdaad schier geheel het dichterlijk beeld te herkennen, dat Alberdingk zoo meesterlijk schildert en dat wij hier niet ongepast en onwelkom in het geheugen onzer lezers terugroepen willen.

‘De burgers konden zich kwalijk begrijpen, hoe Janes dus lang kon zitten spelen, en zingen met halver stem, terwijl de kerk reeds ledig was, en vaak des avonds nog uren na het blusschen der kaarsen en lampen. Eenige zijner leerlingen, knapen der schole, welke door het kapittel van St.-Maarten aan de kerk gehecht was, en van de kanunniken onderwezen werd, bleven soms, na den afloop der les aan het kleine orgel, stil zitten luisteren en toezien, uit een hoek bij een der pijlerbundels, die, van de zoldering des orgels af, nog weder een aanzienlijk eind omhoog rezen, alvorens het schemerachtig gewelf van de middenbeuk der kerk te helpen schragen. Dan schoot de zon haar laatste roode stralen door de geschilderde glazen bezielend neer op de figuur des blinden orgelspelers, wiens eerwaardig hoofd, met luttel grauwe haren omkranst, helder verlicht afstak op de duisternis, die de ruimte rondom het orgel vervulde. Dan begon hij doorgaans, gansch in elkander gedoken, met gekromden rug over de toetsen gebogen, een zachte en treurige melodie te spelen; en fluisterend ontgingen aan zijn mond eenige weinig verstaanbare woorden als vertaling der uitgebrachte orgelklanken. Als een dichte vlucht van blanke duiven, ontvloden de statige of zangerige akkoorden zwevend of klapwiekend aan het orgel, en gingen zich in de holle ruimte der kerk verspreiden, vermengen, en eindelijk daarginds boven het autaar, als in God gewijde zuchten, wegsterven. Langzamerhand verhief zich dan het spel van den blindeman. 't Scheen den vroom-aandachtigen kinderen toe, of naar mate dat de avondschemering de vormen van hun goeden meester minder duidelijk omtrok - zijne figuur daarentegen meer verlicht werd, als door een gloed, die werd geboren tusschen hem en zijn speeltuig. 't Was of dit laatste eene kneedbaarheid onder de vingeren

[pagina 194]
[p. 194]

van den bezielden speler aannam, die er hem tonen uit deed voortbrengen, in kracht, of in fijnheid, in omvang, of in rijkdom van schakeeringen, het gekende vermogen eens orgels ver te boven gaande. De meester werd als één met zijn orgel. Naar mate, dat de melodie zich verhief en, van de teere klacht der geboeide ziel, in het smachtend, het vurig, het luid schallend lied van den met geweld tot zijn God opsteigerenden geest overging, rees ook zijn lichaam uit den gedrukten, den verworpen toestand op, waarin het placht te verkeeren; zijn voorhoofd scheen het gewelf des Hemels te willen doordringen; zijne uitgedoofde oogen schenen blikken te vinden om tot de Godheid op te varen. 't Was of hij zweefde voor het speeltuig, en toch bewoog hij met een ongekende vaardigheid en veerkracht de toetsen en pedalen, die den innigen galmen zijner ziel ten echo beloofden te zijn, ja soms eene uitdrukking gaven, die hem nog hooger begeesterde, die als een nieuw en vruchtbaar zaad in zijn gemoed viel, om een nieuwen rijkdom van klankgebloemte met weelderigheid te doen ontspruiten. Soms ook loste zijn gevoel zich op in eene zachte, schier eentonige, maar onophoudelijke bruising van geluiden, dan beefden zijne klamme vingeren over het klavier; zweetdruppelen vloeiden hem langs het gloeiende wezen, terwijl hij met effen voorhoofd en wenkbrauwen, en strakstaande oogleden, de lippen vooruitbracht als om er den dauw eener bovenaardsche muziek, door niemand dan hem-zelven gehoord, in op te vangen. En uren, uren lang, al fluisterend en zingend, en soms ook in krachtige galmen losbarstend, die het kerkgewelf doordaverden, herhaalde hij: “Deus meus et omnia!.... Deus, Deus meus et omnia!” Mijn God - en mijn al! Huiverend van ontzag, bevangen van een gevoel dat zij zich niet wisten te beschrijven, zaten dan de kinderen in hun schuilhoek en vouwden onwillekeurig de handen en baden een Onze Vader. De lichte schuring hunner voeten over de steenen draaitrap, waarlangs zij zich verwijderden, wekte hem dan gewoonlijk op uit zijne verrukking; althans wanneer het knaapje, dat de blaasbalg trad, niet ingesluimerd was, en dit den kunstenaar reeds tot zich-zelven had gebracht. Met de grove mouw van zijn tabbaard wischte hij zich dan het aangezicht, sloeg neg eens zijn doffe oogen ten Hemel, zegende met de voorste vingeren der rechterhand het klavier, en haastte zich huiswaarts.’

Zou men niet zeggen dat de edele figuur, in die woorden geteekend, den schilder van ons tafereel bezielend voor den geest heeft gezweefd?

De H. Cecilia.

Zoo er ééne figuur is, die, nevens de gestalte der Moedermaagd, het penseel van Rafael bezielen moest, dan is het zeker de H. Cecilia. Haar wijdde hij dan ook een zijner heerlijkste altaarstukken, het meesterwerk, waarvan onze gravure in dit nummer eene afbeelding geeft. Door kardinaal di Santi Quattro in 1513 voor de kerk San Giovanni in Monte bij Bologna bestemd, wordt het kunstgewrocht thans als de kostbaarste schat in de Pingcotheek van geroemde stad bewaard. De patrones der gewijde toonkunst is daarop afgebeeld te midden van een viertal heiligen: de H.H. Paulus, Magdalena, Joannes en Petronius. Met bezielden blik heft Cecilia het aanminnig gelaat ten hemel, terwijl in de wolken een koor van engelen zichtbaar wordt, dat zijne hemelsche zangen laat weergalmen. Werktuigelijk laat de heilige het speeltuig, dat zij in handen heeft, zinken als om te kennen te geven, dat voor die hemelsche klanken alle aardsche tonen moeten verstommen. Daarom liggen ook verscheidene instrumenten gebroken voor hare voeten.

De onderscheiden indruk, dien de muziek op de gemoederen harer gezellen maakt, is insgelijks meesterlijk op dezer gelaatstrekken weergegeven.

Niet minder rijk dan de karakterteekening is de schilderachtige uitvoering van het tafereel. Cecilia's overkleed van goudbrocaat geeft met den schitterend rooden mantel van Paulus en het blauw en violet der kleederen van Magdalena den grondtoon aan, waarbij de overige tinten der bijfiguren zich verbinden en overgangen vormend aansluiten. Ondanks velerlei onhandige hertoetsingen maakt het kunststuk nog altijd een indruk van wegsleepende poëzie.

De dwaze maagden.

‘In dien tijd zeide Jesus aan zijne leerlingen deze gelijkenis: Het rijk der hemelen is gelijk aan tien maagden, welke hare lampen namen, en den bruidegom en de bruid te gemoet gingen. Vijf van haar waren dwaze, en vijf verstandige maagden. De vijf dwazen namen hare lampen; doch namen geene olie mede. Maar de vijf verstandigen namen olie in hare flesschen met de lampen. Daar nu de bruidegom toefde, werden zij allen slaperig en sliepen in. Dan te middernacht werd er een geroep gehoord: Ziet, de bruidegom komt, gaat hem te gemoet! Toen stonden al deze maagden op, en bereidden hare lampen. Maar de dwazen zeiden tot de verstandigen: Geeft ons van uwe olie; want onze lampen gaan uit. De verstandigen antwoordden en zeiden: Misschien is er voor u en mij niet genoeg, gaat veeleer tot degenen die olie verkoopen, en koopt voor u. Middelerwijl zij nu heengingen, om te koopen, kwam de bruidegom, en die bereid waren, gingen met hem in de bruiloftszaal; de deur nu werd gesloten. Eindelijk kwamen ook de andere maagden, en zeiden: Heer, Heer, doe ons open! Maar hij antwoordde en zeide: Voorwaar, ik zeg u, ik ken u niet. Derhalve wraakt; want gij weet noch dag noch uur.’

Deze gelijkenis wordt ons door de Kerk ter overweging voorgesteld op den 25 November en dit gaf ons aanleiding, den lezer in dit nummer het meesterlijk tafereel aan te bieden van den schilder Bida, aan wiens vruchtbaar penseel wij zoo menige aangrijpende bijbelsche voorstelling te danken hebben en die ook in de schildering der dwaze maagden zijn meesterschap niet verloochent.

Op de pijnbank.

Verklaring heeft dit tafereel wel niet noodig. Het arme-zondaarsgezicht van den man en de onverbiddelijke tronie zijner geliefde wederhelft, in verband met haar veelbeteekenend gebaar, zeggen duidelijk genoeg wat er gaande is. Vrouwlief heeft de portemonnaie van den heer des huizes eens nagekeken en tot hare diepe verontwaardiging bevonden, dat hij van den inhoud naar haren zin een wat al te ruim gebruik heeft gemaakt. Nu moet hij rekenschap afleggen van zijn rentmeesterschap op gevaar af dat hij geen rentmeester meer blijven mag, met andere woorden dat hij geen cent meer op zak krijgt. Wat toch zal hij antwoorden op de vragen van den vreeselijken rechter van instructie, die hier in de omvangrijke gedaante zijner ega voor hem staat? Kan hij haar bekennen, dat het geld besteed is aan het trakteeren van een paar oude vrienden, die hij tot zijne groote verrassing weer eens op den levensweg ontmoette en op wier wederzien noodzakelijk geklonken en gedronken moest worden? Zijne ellende was niet te overzien, als haar zoo iets ter oore kwam. Dagenlang zou het hem ingepeperd woorden, en daarom blijft hij in vredesnaam maar zwijgen, al onderwerpt het verhoor hem ook aan al de folteringen der pijnbank.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken