Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 6 (1889-1890)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 6
Afbeelding van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 6Toon afbeelding van titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 6

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (47.16 MB)

Scans (1070.21 MB)

ebook (35.63 MB)

XML (4.55 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 6

(1889-1890)– [tijdschrift] Nieuwe Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Maria Antoinette, Koningin en Martelares.
Historisch-Romantisch verhaal.
(Vervolg).

V.
Broeder en zuster.

Karel Von Krohn en zijne zuster waren tweelingen, en hoewel hij nog op het overgangspunt van knaap tot jongeling stond, prijkten de knoppen harer schoonheid reeds in die volheid, welke nog slechts eene zonnestraal behoeft, om tot maagdelijken bloesem te worden.

Wanda Von Krohn bezat die schoonheid, welke meer door oppervlakkige bekoorlijkheid dan door regelmatigheid en edelen vorm van trekken boeit. Zij behaagde reeds in de verte door hare frischheid en haar levendig gelaat en trok door gestalte en houding de opmerkzaamheid; beschouwde men haar echter nader, dan bespeurde men dat zij niet was wat men eene regelmatige schoonheid noemt. Maar hoe langer men haar aanzag, des te meer ontdekte men in hare trekken eene aanvalligheid, die naar de uitdrukking harer oogen vermeerderde of verminderde.

Wanda was met haren broeder opgegroeid; zij had reeds met hem omgegaan en met hem gespeeld; er was dus iets jongenachtigs in hare natuur; onbezorgde, vroolijke overmoed straalde haar uit de oogen en werd slechts getemperd door maagdelijke ingetogenheid, als zij tegenover vreemden stond of bespeurde dat men naar haar zag. Maar zelfs als zij beschroomd scheen, had haar blik niet geheel de uitdrukking van overmoed verloren, en dit schonk haar eene bekoorlijkheid, die iedereen boeide en verleidde om vertrouwelijk met haar te spreken. Bij de afzondering waarin de familie Von Krohn leefde, had Wanda geen gevaar voor hare zedelijkheid te vreezen. Zij was in de buurt bekend. Iedereen die haar tegenkwam, knikte haar vriendelijk toe, doch dit gebeurde zelden, want zij bleef meestal bij hare moeder thuis en ging alleen uit, om voor 't huishouden het noodige in te koopen.

Doch sedert den dag dat Karel in de livrei van het hof gekleed en bij zijne moeder in de kleeding van een page verschenen was, had eene groote verandering plaats gehad. De schoone vooruitzichten die haar broeder eensklaps gekregen had, herinnerden Wanda er aan, dat zij door hare geboorte insgelijks tot de voorname klasse der maatschappij behoorde, en wellicht ook eens zoo gelukkig zou zijn, eene voorname dame te worden, die in eene prachtige koets zou rijden en in zijde gekleed gaan. Hare verbeelding was gaande gemaakt, en zij begon luchtkasteelen te bouwen; in haar jeugdig hart was de hoop opgewekt, en als zij nu over de straat ging, was hare houding anders dan vroeger: zij gevoelde dat zij voor een ander lot was bestemd dan om in de kleine woning onopgemerkt haar leven te slijten.

De statige kleeding van haren broeder had opzien gebaard; men zeide dat hij zijn geluk had gemaakt, en wie haar vroeger vertrouwelijk ‘manselle Wanda’ had genoemd, sprak nu van de ‘freule Von Krohn;’ men meende in hare veranderde houding op te merken, dat zij trotsch was geworden en zich verbeeldde iets bijzonders te zijn. Eerst was men verwonderd, daarna werd men afgunstig, en toen men in hare omstandigheden geene merkbare verandering bespeurde, begon men haar te bespotten; men zeide: Zij was eene trotsche bedelares geworden, en 't was voor haren hoogmoed eene rechtvaardige straf, dat de keizerin haar toestand niet verbeterde.

De gunst die Karel genoot, wekte bij velen aan 't hof nijd op, vooral bij de pages, wien hij was voorgetrokken, toen de keizerin hem tot haren persoonlijken dienst had bestemd. Men was nieuwsgierig om zijne familie te leeren kennen; enkele zijner kameraden slopen hem na wanneer hij uitging, en vertelden dan met boosaardigen spot dat hij tot eene bedelaarsfamilie behoorde; zijne moeder woonde in een hutje van de voorstad, en hij nam lekkernijen voor haar mede, die op de tafel overbleven. Tegelijkertijd verbreidde zich het gerucht dat hij eene bekoorlijke zuster had.

Daar Karel Von Krohn, om licht te begrijpen redenen, geen zijner kameraden bij zijne familie wilde inleiden, en elk verzoek daartoe afwees, behandelde men hem niet ten vriendelijkste, ook omdat hij altijd op zich zelven bleef, in plaats van met zijne kameraden om te gaan.

De pages gingen nu menigmaal naar de voorstad, Wanda kon niet uitgaan zonder door een hunner aangesproken te worden; en hoewel zij hunne lastige beleefdheden afwees, gevoelde zij zich toch gevleid, en bedacht niet dat zij haren goeden naam moesten schaden. Zij verzweeg voor haren broeder, dat zijne kameraden al te opmerkzaam voor haar waren, maar 't was Karel niet ontgaan, dat zijne zuster de aandacht zijner gezellen en van eenige ridders van 't hof had getrokken. Hij had in de gesprekken zijner kameraden haren naam hooren noemen, maar altijd op eene wijze, die hem geene reden gaf om daarvoor rekenschap te vragen. In den beginne streelde het hem, te hooren dat men zijne zuster schoon vond; hij werd eerst onrustig, toen hij bemerkte dat men zich al te veel met haar bezighield. Hij lette tehuis goed op of zijne zuster zich ook iets liet ontvallen, dat men haar lastig viel of zich aan haar opdrong; maar daar dit niet geschiedde, wilde hij haar en zijne moeder niet onnoodig verontrusten en geen gewicht bijzetten aan eene zaak, die wellicht alleen in zijne verbeelding gevaarlijk was. Hij was immers haar broeder, men wist dat hij bij de keizerin in gunst stond, men zou 't alzoo niet wagen, zijne zuster met oneerlijke bedoelingen te naderen.

Het smartte hem diep, dat zijne zuster hem geen vertrouwen schonk, maar hij wilde dit afwachten vóordat hij haar zijne bescherming opdrong.

Nu hoorde hij - 't was des morgens van den dag waarop de afgezant van den koning der Franschen zou ontvangen worden - twee kameraden er over spreken, dat een Franschman zijne zuster scheen opgemerkt te hebben. Hij was niet gewoon de luistervink te spelen, en trad dus nader; 't gesprek verstomde; 't kwam hem voor dat de pages er over ontsteld waren, dat hij hunne woorden kon gehoord hebben, en een vreeslijke argwaan kwam bij hem op, eene hevige onrust overmeesterde hem; een vermoeden zeide hem dat zijne zuster door een gevaar werd bedreigd.

De dokter had zijne moeder aanbevolen, tot versterking goeden wijn te drinken; de pages kregen altijd op feestdagen uit den keizerlijken kelder edelen wijn; Karel stak de halve flesch, die zijn deel was, in zijn zak en spoedde zich heen, om die aan zijne moeder te brengen en tegelijk te hooren of er iets buitengewoons was voorgevallen.

Weldra snelde hij de woning zijner moeder binnen. De zieke sluimerde. Wanda zat bij haar. Hij gaf haar de flesch wijn. ‘Wanda,’ zeide hij, ‘ik moet dadelijk weder weg, ik heb heden dienst aan 't hof. Ik hoor daar vaak uwen naam noemen. Zij die mij mijn geluk benijden, omdat ik niet van hoogen adel ben zooals zij, die mij te gering achten om hun kameraad te zijn, schijnen zich echter om u te bekommeren. De goede naam van een arm meisje gaat spoedig verloren, als voorname heeren zich in 't geheim met haar bemoeien. Hebt ge mij niets te zeggen?’

Wanda wierp zich aan zijne borst en weende zacht. Het ijs was gebroken. ‘Karel,’ sprak zij snikkend, ‘ik had den moed niet u te bekennen dat mijne ijdelheid mij heeft verleid, onvoorzichtig te zijn; ik vreesde dat ge mij te hard zoudt beoordeelen. Ik heb gedwaald - en ben gestraft geworden. Ziehier, men heeft 't gewaagd, mij dit heimelijk te doen geworden.’

Zij gaf hem een ruiker, een ring en een briefje; het briefken was nog niet opengemaakt.

Bij het zien van den ring werd Karels gelaat van schaamte en woede rood gekleurd. Toen hij bemerkte dat het briefje nog niet was opengemaakt, ademde hij weer ruimer. In hevige spanning zag hij zijne zuster aan.

‘Antwoord gij daarop,’ zeide zij; ik wil het niet lezen.’

Hij drukte haar aan zijn hart. ‘God zij geloofd!’ riep hij, ‘gij zijt nog rein en onschuldig.’

[pagina 198]
[p. 198]

Wanda kon geen woord uitbrengen; zij was hevig aangedaan en gloeide van schaamte.

‘Bedaar, lieve Wanda,’ zei Karel, en hij kuste zijne zuster op het voorhoofd. ‘Denk er vooral aan, niemand over den drempel te laten. Denk aan onze zieke moeder, aan mij, aan uwe eer, Wanda; wees voorzichtig, en ge zult niets te vree zen hebben. Men weet dat de keizerin mij beschermt, en niemand zal het wagen, geweld tegen u te bezigen.’

Karel opende het briefje. Het bevatte eene menigte hoogdravende en gezwollen termen. ‘Het is van een Franschman,’ zei de jongeling, ‘hij heeft het een tolk gedikteerd. Ik zal hem, dat beloof ik u, den lust benemen, een tweede briefje te schrijven.’

Toen Karel naar den Hofburg terug ijlde, bemerkte hij met ontzetting dat hij zich te lang had opgehouden. Voor de eerste maal had hij de plichten van zijn dienst verzuimd, en hij kon geene verontschuldiging inbrengen; hij kon toch niet zeggen dat de eer zijner zuster een weinig door hare eigene schuld gevaar liep, en dat hij er aan had getwijfeld dat zij alleen die beschermen kon. 't Was hem duidelijk dat het zijne zuster nog meer in verdenking zou brengen, als hij zich dáarmede verontschuldigde, dat hij in haar belang zich te lang had opgehouden; hij durfde zelfs niet vragen om vrij van dienst te zijn, ten einde geen opzien te baren bij hen die zijne zuster hadden lastig gevallen.

Hij besloot dus te zwijgen, wat er ook het gevolg van mocht zijn.

Toen de keizerin, door de narichten die zij door den heer Von Huyn had doen instellen, dit alles te weten kwam, gaf haar edelmoedig hart haar spoedig een besluit in: Wanda zou met haren broeder in dienst van de aartshertogin Maria Antoinette naar Frankrijk vertrekken. Derwijze zou het meisje zich steeds onder de onmiddellijke hoede van haren natuurlijken beschermer, haren broeder Karel bevinden. Voor de oude moeder zou door de keizerin zorg gedragen worden.



illustratie
de h. cecilia, naar de schilderij van rafael


Toen Karel des avonds dit heuglijk nieuws aan zijne moeder brengen kwam, vond hij eene stervende. Haar toestand was in den laatsten nacht zeer verergerd en de dokter had alle hoop opgegeven. De schaduw des doods lag reeds op het vervallen en verwelkte gelaat.

Eene straal van vreugde verlevendigde de afgematte trekken der stervende, toen zij vernam dat de keizerin zich ook het lot harer lievelinge Wanda had aangetrokken.

Toen de avond viel, ontsliep zij zacht en gelaten in de armen harer kinderen.

Karel en Wanda waren weezen.

VI.
Het bal in den hofburg en het vertrek.

De prachtige feestzalen van den Hofburg schitterden van het licht van duizenden kaarsen. Schoonheid, rijkdom en weelde waren vereenigd en boden een schouwspel aan, dat aan de tooverwereld deed denken. Het aanzoek van den koning der Franschen om de hand van de aartshertogin Maria Antoinette voor den dauphin was aangenomen, en ofschoon het huwlijkskontrakt nog niet was geteekend, wist toch ieder dat dit geschieden zou, daar de vertegenwoordiger van den dauphin, prins De Rohan, bisschop van Straatsburg, reeds was aangekomen.

Eene keur van dames, schitterend getooid met de kostbaarste juweelen, versierde de balzaal. Te acht ure verscheen de keizerin met hare familie, van alle zijden met geestdrift begroet. Hartelijke, deelnemende blikken werden op de verheven vrouw gericht, die heden het afscheidsfeest harer dochter gaf. De gedachte aan die scheiding scheen de keizerin droevig te stemmen. ‘Zij leidde,’ aldus schrijft Carion, ‘de jonge, teedere bruid aan de hand in de schitterend verlichte zaal. Moeder en dochter boden, terwijl zij langzaam en statig voortschreden, het schouwspel aan van twee scherp van elkander afwijkende kontrasten. De keizerin was reeds tamelijk gezet; zij werd van jaar tot jaar dikker, zoodat zij ten laatste zoo zwaarlijvig was, dat zij slechts met moeite kon gaan. Haar bloeitijd was voorbij; in het door de pokken geschonden, zeer vleezige gelaat, was de schoone vrouw van vroeger niet meer

[pagina 199]
[p. 199]



illustratie

de dwaze maagden, naar de schilderij van a. bida.


[pagina 200]
[p. 200]

te herkennen; ook had de diepe droefheid over het verlies van haren echtgenoot aan haar gelaat de uitdrukking gegeven van een diepen ernst, die slecht met haar levendigen geest overeenstemde.

‘Als eene gestalte uit etherische stroomen, met kinderlijk zachte vormen en een engelachtig gelaat, waarop zachtheid, opgeruimdheid en onschuld te lezen waren, zweefde nevens haar Maria Antoinette. Kon voor haar, de schoone kiezersdochter, die nog zoo gaarne als een kind zou gespeeld hebben, iets nog meer aanlokkelijks zijn dan de bonte, vroolijke groepen, die hier door elkander golfden in het drukste gewoel? Wie weet het?

‘De voornaamste personen uit de hoogere aristokratie omringden de keizerin en de schoone koninklijke bruid en geleidden haar naar de voor haar opgerichte tribune. De gezanten begroetten beiden met diepe buigingen; prins Lodewijk De Rohan Guémené en de markies De Durfort plaatsten zich achter den zetel van Maria Antoinette, alsof Frankrijk door zijne gezanten reeds de onschuldige prooi in zijne macht had.’

‘Maria Antoinette had,’ zoo vermeldt Crusenstolpe, ‘eene engelachtige gestalte, haar tint was schitterend blank, hare wangen waren met de zachtste rozen gesierd, hare gelaatstrekken waren regelmatig, haar leest was tegelijk slank en weelderig, en hare oogen, hoewel zij vaak rusteloos ronddwaalden, waren onbeschrijflijk schoon en hadden eene smachtende uitdrukking. Haar mond, met den karakteristieken vorm der onderlip, kenmerkte haar als eene afstammelinge van het Oostenrijksche huis. Zij was vleiend in hare spraak, levendig van aard en vereenigde lieftalligheid met waardigheid in al hare bewegingen.’

Maria Antoinette was nauwelijks vijftien jaar, alzoo bijna nog een kind. Toen prins Louis De Rohan haar voor het eerst zag, fluisterde hij den markies De Durfort toe: ‘Ik beklaag die lieve bloem, dat zij aan 't hof van Lodewijk XV haar kelk zal ontsluiten.’

De waardigheidbekleeders der kerk waren op het feest even goed vertegenwoordigd als de hooge aristokratie, en hunne prachtige kleeding was minstens even kostbaar als de met goud geborduurde rokken der ridders. Zag men echter de kardinaals in hun purperen gewaad en de bisschoppen in violetkleurig fluweel, met gouden ordekruisen op de borst, dan viel de eenvoudige kleeding van een priester te meer in het oog. Hij droeg het kleed der Jezuïeten, geen enkel sieraad, geen ordeteeken, eene korte zwarte broek, zwarte wollen kousen, stalen gespen aan de knieën en aan de lage schoenen.

Pater Hambacher, zoo heette de priester, was lang en mager, en had eene indrukwekkende gestalte. Die man in 't eenvoudige zwarte kleed was te Weenen bijna nog machtiger dan de geweldige vorst Kaunitz; pater Hambacher was de biechtvader der keizerlijke familie.

‘Mijnheer de markies,’ zeide hij tot De Durfort, ‘we hebben bijna het doel bereikt, waarvoor gij hebt gewerkt en waarbij ik u zonder uw weten ondersteun. Wat de diplomatie in 't belang der staatkunde wenschte, daarnaar streefde ook de kerk voor een hooger doel; de oudkatholieke landen vereenigen zich door het verbond, dat heden gesloten is. Dieper wonden dan door het zwaard van Frederik zijn Frankrijk geslagen door de geschriften van Voltaire, en indien van uw vaderland het verderf zal geweerd worden, dan moet het hof met allen ernst de kerk ondersteunen, om den geest des ongeloofs uit te roeien waar hij zich mocht vertoonen; alleen in die verwachting geeft Maria Theresia hare dochter aan den dauphin van Frankrijk.’

‘Eerwaarde,’ antwoordde de markies, ‘de vertegenwoordigers van Frankrijk weten hoeveel zij aan u verplicht zijn, en dat er geen vreeslijker vijand voor het koningschap is dan die kettersche geest, die door den wijsgeer van Sanssouci wordt gevoed, doordien hij Voltaire en Rousseau ondersteunt. De dochter van Maria Theresia zal, naar wij hopen, door haren heilzamen invloed de zeden aan het hof verbeteren, de beheerschers veredelen en daardoor aan Frankrijk eene gelukkige toekomst schenken.’

Zoo zagen de menschen, de wijste zelf, de toekomst van het lieve keizerskind in.

Hoe geheel anders zou het noodlot die maken!

Den volgenden dag was Maria Antoinette met haar gevolg voor de reis gereed.

Carion deelt ons als volgt de laatste les mede, die Maria Theresia aan de ‘koninklijke bruid’ en hare dierbare dochter gaf. ‘Zie, lief kind,’ zeide zij, ‘de tegenwoordige tijd is een geheel andere dan toen ik een zoo jong meisje was als gij. In die vijftig jaar is de wereld heel wat vooruitgegaan, en zij is zoo veranderd, dat als de heeren en dames uit den ouden tijd nu een kijkje kwamen nemen, ze niet zouden weten hoe ze het hadden. Ge kunt er u geen denkbeeld van maken, lief kind, hoe ik, toen ik reeds met mijn teergeliefden echtgenoot, uw zaligen vader, was gehuwd, door zijne keizerlijke majesteit, mijn vader, zoo streng werd gehouden, dat mijne vertrouwde kamerjuffer allerlei listen moest verzinnen, om in hoededoozen, in hare tasch voor 't gebedenboek of in 't rijtuig van mijn lieven echtgenoot de zwaar belaste koffieboonen voor mij binnen te smokkelen. Nu drinkt bijna iedereen koffie. Overigens zou 't eene groote dwaasheid zijn geweest, als ik me er wrevelig om had betoond, dat des hoogstzaligen heer vaders majesteit de koffie voor mijn geringe persoon niet kon dulden; mijn tegenstander, den koning van Pruisen, is 't geen haar beter gegaan; hem hebben ze immer op biersoep onthaald: zijne Pruisische majesteit heeft het heden nog niet vergeten, en als de gelegenheid zich daartoe aanbiedt, zegt hij 't zijne Pruisen steeds dat de biersoep hem vroeger niet al te best heeft gesmaakt.’

Op deze wijze babbelde de keizerin voort totdat het geratel der rijtuigen haar er aan herinnerde dat zij afscheid moest nemen. ‘Wat zijt ge eene gelukkige prinses,’ sprak zij nu, ‘dat ge in een land gaat trouwen, waar alles geordend en geregeld is. Ik heb 't op verre na niet zoo goed getroffen, want toen ik mijns heer vader hoogstzalige majesteits nalatenschap aanvaardde, kwam de halve wereld tegen mij in opstand en zou 't gaarne gezien hebben, als ik met mijn geliefden Frans het land was uitgegaan, opdat zij 't hadden kunnen inslikken. Maar, ziet ge, mijn kind, toen heb ik een onwrikbaar vertrouwen op God gehad. Menigmaal hebben zorg en bekommering me bittere tranen doen storten; doch als ik dan dacht dat alles slechts eene beproeving was, en hij alleen bezwijkt die geen moed heeft, stond 't me levendig voor den geest, dat ik moedig moest volharden; dan zou ik er wel doorkomen. En met Gods hulp ben ik er ook doorgekomen. Lief kind, 't is niet te hopen dat ge kwade dagen moet beleven, maar mocht dit het geval zijn, bedenk dan hoe uwe moeder altijd op God vertrouwd en op zijne hulp gehoopt heeft. Dwaal nimmer van den heiligen godsdienst af! Mocht ook alle steun ons ontvallen, op dien steun kunnen we zeker rekenen, hij is zoo vast als hemel en aarde. Word nimmer trotsch, want dat is precies hetzelfde alsof ge blind werdt. De hoogmoed laat in ons hart geene plaats voor menschenliefde, en niemand heeft zoozeer als een regeerend vorst of vorstin een open en voor het heil der menschheid warm kloppend hart noodig, daar God zooveel duizenden of millioenen onderdanen aan hen heeft toe vertrouwd. Tracht vooral uw keizerlijk huis eer aan te doen, opdat de Franschen zeggen: Te Weenen weet men wat schoon en goed is.’

Maria Theresia werd in hare rede gestoord door het binnentreden van haren zoon Jozef, die insgelijks van zijne zuster afscheid kwam nemen, en moest dus hare ‘les’ eindigen. Nu volgde eene uitbarsting van moederlijke liefde en teederheid, en moeder en dochter waren hevig aangedaan.

De keizerin geleidde hare dochter naar het rijtuig en drukte haar nog eenmaal aan het hart. Toen ging Maria Antoinette haar lot tegemoet, dat haar met rozenketenen naar Frankrijk trok, waar zij die rozen eenmaal met haar bloed zou betalen.

VII.
Het vergift der borgia's.

Vóórdat we Maria Antoinette op hare reis vergezellen, achten we het niet ondienstig, den toestand aan het Fransche hof te schilderen en de personen te schetsen, met welke zij het eerst in aanraking zal komen.

Lodewijk XV had door het moordstaal van Damieu bijna het leven verloren, en de Oostenrijksche partij te Parijs had den koning den argwaan ingeblazen, dat Damieu door den dauphin en zijne eerzuchtige gemalin, die altijd oppositie tegen den koning voerden, alsmede door den koning van Pruisen tot zijne misdaad was omgekocht; men beweerde dat Frederik II door eene troonsverandering in Frankrijk de breuk van een hem bedreigend verbond had willen bewerken.

De Fransche gezant te Rome, graaf De Stainville, gaf te kennen dat Maria Theresia in 't bezit was van de bewijzen voor die aanklacht; hij werd dus naar Weenen gezonden en verkreeg daar wat hij beoogd had, namelijk een verbond met Oostenrijk - en voor zich zelven den hertoglijken hoed.

Graaf De Stainville, nu hertog De Choiseul geworden, werd minister van Frankrijk; maar hij was slechts de zaakgelastigde van Maria Theresia en de slaaf van de markiezin De Pompadour. Die stelling bevredigde echter geenszins zijne eerzucht. Om zich een vasten steun te verzekeren, haalde hij al zijne vrienden, vooral Lotharingsche edellieden, die het huis van Oostenrijk zeer waren toegedaan, over om naar Versailles te komen; hij beschonk hen met invloedrijke betrekkingen en vormde daardoor eene Oostenrijkgezinde partij, waarvan de hertogin De Grammont, die voor Maria Theresia groote genegenheid gevoelde, de ziel was.

De markiezin De Pompadour nam die partij in hare bescherming, omdat zij den hertog De Choiseul voor haar gehoorzamen dienaar hield; den koning, die reeds een ontzenuwde wellusteling was geworden, maakte men beangst, door

[pagina 201]
[p. 201]

hem wijs te maken dat zijn leven voortdurend door koningsmoordenaars werd bedreigd.

Den moord van den koning van Portugal nam men te baat om Lodewijk XV nog meer vrees aan te jagen.

Tegen den hertog De Choiseul intrigeerde de hertog van Aiquillon, een neef van den kardinaal De Richelieu en de vriend van den dauphin. Hij was een hevige tegenstander van het verbond met Oostenrijk, dat, zooals de dauphin knarsetandend verklaarde, Frankrijk tot eene Oostenrijksche provincie verlaagde.

Terwijl deze twee partijen elkander fel bestreden, werden de leerstellingen van Voltaire en Rousseau al meer en meer onder het volk verbrei[d]; men gevoelde de diepe vernedering van Frankrijk; men morde over den druk der belastingen en klaagde over de heerschappij der maitressen; men begreep dat het land door verraders ten verderve werd gevoerd.

De dauphin liet vermoeden dat hij bij zijne troonsbestijging alle plannen van den hertog De Choiseul zou trachten te verijdelen, en de hertog besloot zich van dien gevaarlijken vijand te ontdoen.

Men heeft van de hand des dauphins aanteekeningen gevonden, die bewijzen hoe nauwkeurig hij op de hoogte was van het stelsel van De Choiseul, waardoor deze zijn vader geheel beheerschte; evenwel kon hij daar niets tegen uitrichten; de hertog had den argwaan des konings tegen hem gaande gemaakt en hem met spionnen omringd; de minnaressen van den koning zochten zijn verderf: hij vond nergens steun of bescherming tegen zijne machtige vijanden.

Op zekeren dag vertelde men in de vrijmetselaarsloges te Parijs, dat een Italiaansch geneesheer, die in den laatsten tijd veel in de loges was gezien geworden, met den hertog De Choiseul in geheime betrekking stond.

Die geneesheer noemde zich Jozef Balsamo en had zich omgeven met den nimbus van een man, dien in de verborgenheden der geheime wetenschappen was doorgedrongen en den steen der wijzen gevonden had.

Eensklaps was hij uit Parijs verdwenen, en men wist evenmin waarheen hij zich begeven had als van waar hij gekomen was; evenwel beweerden sommigen dat hij ook bij de markiezin De Pompadour was gezien, en zij van hem een middel had gekregen dat de schoonheid onverwelkelijk maakte.

Kort na het verdwijnen van Jozef Balsamo zag men den dauphin dagelijks meer vervallen, zonder dat men zeggen kon dat hij aan eene bepaalde ziekte leed. Zijne vroeger door allen bewonderde gestalte, die krachtig en vol was, werd slap en mager, de frissche kleur zijner huid verflenste, de blos verdween van zijne wangen; hij werd bleek, en die bleekheid veranderde weldra in een aschkleurig, lijkachtig uitzicht, de onbedrieglijke voorbode van den dood, die dan ook, tot ongeluk van Frankrijk, spoedig volgde.

Verschillende aanteekeningen, die zijn zoon Lodewijk verzameld en van zijn geheimzegel voorzien heeft, beschuldigen den hertog De Choiseul openlijk van de vergiftiging van den dauphin.

De gemalin van den dauphin, de Saksische prinses Josepha, was zoodra haar echtgenoot was overleden, gedurende de minderjarigheid van haren zoon regentes geworden, en men wist dat zij de beginselen van den dauphin was toegedaan. Zij stierf drie maanden na haren echtgenoot, eveneens aan eene sleepende ziekte, die voor de geneesheeren een raadsel is gebleven.

De jonge hertog van Berry, nu dauphin van Frankrijk geworden, was nog slechts een kind, maar de vreeselijke indruk, dien de geheimzinnige dood zijner ouders op hem maakte, bleef hem steeds bij en zou tot aan zijn eigen nog treuriger dood niet uit zijn geheugen gewischt worden.

De buitengewone sterfte in de koninklijke familie was nog niet geëindigd. De koningin Maria Leszynska leefde geheel afgezonderd; zij had nut slechts weinig personen omgang en bemoeide zich niet in 't minst met staatkunde; maar toch was het aan te nemen dat indien zij regentes werd, een ander regeeringstelsel zou worden ingevoerd. Daartegen moest worden gewaakt en zij kreeg eene kwijnende ziekte.

Bijna gelijktijdig werd ook de markiezin De Pompadour plotseling, terwijl zij op reis was, door eene ziekte overvallen, die voor haar leven deed vreezen. Zij werd naar het slot van Versailles vervoerd en smaakte stervend het genot, als een prinses in een koninklijk slot door de geneesheeren des konings behandeld te worden. Toen zij door de geneesheeren was opgegeven, meldde zich een jong dokter aan Marat genaamd, die verzocht, bij de zieke toegelaten te worden. Men vergunde het hem; hij diende haar eene artsenij toe, waarna een hevig braken volgde. Hij vroeg de zieke naar hetgeen zij bij 't begin der ziekte had gevoeld, en toen de markiezin gestorven was, maakte hij de geneesheeren opmerkzaam op verschijnselen, die men bij de lijkschouwing zou vinden. Zijne opgaven werden bewaarheid.

Gevraagd zijnde, wat hij voor de oorzaak van den dood hield, antwoordde hij dat de ziekte der markiezin veel overeenkomst had met die, welke onder de koninklijke familie woedde; dat hij echter slechts vermoedens, en geene zekerheid had.

Men gelastte hem zich te verwijderen.

De koningin stierf den 24 Juni 1768. Men bevond dat hare ingewanden, evenals bij de markiezin, door koudvuur waren aangetast. De hertog De Choiseul wilde doen gelooven dat de drogerijen en specerijen, waarmede haar Poolsche kok al het eten bereidde en prikkelender maakte, de ingewanden hadden aangetast.

‘Geheel Frankrijk,’ aldus schrijft Crusenstolpe, ‘werd bij deze onverwachte sterfgevallen door ontzetting aangegrepen en begon luide te morren. De kardinaal De Laynes, graaf van Nicolai, een vriend van den overleden dauphin, graaf Du May en al de personen, die bij den dauphin en zijne gemalin in dienst waren geweest, de hertog van Aiquillon, de maarschalk De Richelieu, de aartsbisschop van Parijs en alle waardigheid-bekleeders aan 't hof, benevens alle prelaten, die den dauphin waren genegen geweest, hielden vol dat al die sterfgevallen geene natuurlijke oorzaak hadden gehad, en klaagden den hertog De Choiseul luide als den bewerker er van aan.

‘Lieutand, de geneesheer van de koninklijke kinderen, werd beschuldigd, de artsenijen vergiftigd en ze den hertog De Choiseul overhandigd te hebben, maar hij noch de hertog achtte het noodig zich te verdedigen.

‘De koninklijke familie kon haren angst over de sterfte onder hare leden niet verbergen. Madame Louise, de vierde dochter des konings, meldde haren vader en den aartsbisschop van Parijs schriftelijk, dat zij hare overige levensdagen in een klooster wilde slijten, en ging in het klooster der Karmelieter zusters, om daar werken van barmhartigheid te doen.

‘De haat van 't volk tegen den hertog De Choiseul werd nog heviger, toen zich het gerucht verspreidde dat hij voor den jongen dauphin om de hand der aartshertogin van Oostenrijk had aanzoek gedaan. Alle ongelukken, die in den laatsten tijd Frankrijk hadden getroffen, de schandelijke nederlaag van het leger, de slechte staat der financieën, de bemoeiing der minnaressen met de politie, - dit alles dagteekende van het verbond met Oostenrijk, en nu wilde men zelfs, alsof 't nog niet genoeg ware dat Frankrijk onder den invloed van Oostenrijk stond, eene aartshertogin van Oostenrijk tot dauphine en regentes van Frankrijk maken. Zulk een hoon zou waarlijk al te groot zijn.

‘Dit,’ aldus schrijft Crusenstolpe, ‘was de stand van zaken aan het Fransche hof, 't welk uit twee partijen bestond, die elkander vreeslijk haatten, verafschuwden, hoonden en vervolgden. Die partijen werden aangevoerd door twee mannen van veel wilskracht, van welke de eene, de hertog van Aiquillon, den andere beschuldigde, de helft der koninklijke familie door vergift om 't leven te hebben gebracht, terwijl hij door den aanvoerder der andere partij, de hertog De Choiseul, van de schandelijkste verkwisting en uitzuiging van het volk werd beticht, en hem zelfs werd verweten, dat hij zijn tegenstander belasterde en op allerlei wijzen met geheime aanklachten voor de gerechtshoven had vervolgd, om hem te beschimpen en te onteeren.

‘In den haat dezer twee personen, in hunne tegenovergestelde politiek, in hunne begrippen en in hunne pogingen om elkander te ruineeren en te verdelgen, is de voornaamste oorzaak te vinden van alle ongelukken en rampen, die Frankrijk aan den rand des afgronds hebben gebracht.’

We moeten hier nog eene schanddaad in 't bijzonder vermelden, die in dit tijdsbestek voorviel en het bestuur van den hertog De Choiseul in al zijne afschuwlijkheid doet kennen. Een aanhanger van de verdreven Engelsche koninklijke familie der Stuarts, generaal Lally, een man met uitmuntende hoedanigheden, had in Frankrijk eene wijkplaats gezocht en zich als aanvoerder der Fransche troepen roemrijk onderscheiden. Hij werd naar Indië gezonden, maar weldra door de Engelschen genoodzaakt, de schoonste der Fransche koloniën, Pondichéry, aan hen over te geven.

De partij van den hertog De Choiseul, aan wie Frankrijk dezen ongelukkigen oorlog te danken had, wilde den op haar rustenden vloek van zich wentelen, door aan 't volk een zoenoffer voor de nederlaag te geven. De generaal Lally werd bovendien door den hertog persoonlijk gehaat; deze klaagde hem voor het Parlement van hoogverraad aan. In 't geheim leidde hij het proces, waarbij alle rechtsvormen geschonden werden. Van de vijf rechters verklaarden twee den generaal voor schuldig; de vijfde, van wien de beslissing afhing, zeide: ‘Wat mij betreft, laat hem sterven, dan is er een eind aan de zaak.’

De dappere maar ongelukkige generaal werd veroordeeld op de getuigenissen van een kok en een stalknecht, die hij uit zijn dienst had ontslagen; de omgekochte rechters waren zóo tegen hem ingenomen, dat een van hen den koning bij het doen van een voetval smeekte, hem geene genade te schenken.

De generaal kreeg dan ook geene genade, en zelfs werd bevolen, de strafvoltrekking zoo onteerend mogelijk te doen zijn. Op den daarvoor bestemden dag werden de toegangen tot Parijs gesloten, men wierp den generaal op eene

[pagina 202]
[p. 202]

kar, en de beul stopte hem eene prop in den mond. Angst en schrik heerschten in de hoofdstad; de bevolking was verontwaardigd over zooveel wreedheid, waarover men luide schande sprak.

De zoon van den generaal, die te Parijs op eene kostschool ging, was daaruit ontsnapt en had zich door den dichten volkshoop tot het schavot eenen weg gebaand; hij zag echter van zijnen vader niets meer dan een plas bloed.

Op voorstel van den hertog werd de knaap uit 't land verbannen; men vernietigde de dokumenten van zijne geboorte.

De man die den knaap over de grenzen moest brengen, was een ruwe kerel, zonder eenig gevoel van medelijden; hij weigerde den knaap het verzoek, op 't graf zijns vaders te mogen bidden, en hield hem gevangen totdat de koning het dekreet zijner verbanning zou hebben geteekend.

De knaap was wanhopig, zijn vader was geschandvlekt en vermoord; men verbande hem uit zijn vaderland en joeg hem in den vreemde, zonder papieren, zonder geld; men wilde dat hij daar ellendig zou omkomen, want men vreesde den bloedwreker.

VIII.
De reis.

Straatsburg werd feestelijk versierd tot de plechtige ontvangst der bruid van den dauphin van Frankrijk. Men vertelde dat zij een engel van schoonheid was, en verwachtte dat zij te Straatsburg, als de plaats waar zij het eerst op Fransch grondgebied nachtverblijf zou houden, groote sommen aan de armen zou schenken.

Lodewijk XIV had zich den burgerkrijg in Duitschland ten nutte gemaakt om den Elzas en Lotharingen aan Duitschland te ontrukken; de Habsburgers hadden geen oorlog gewaagd om die provinciën te heroveren.

Maria Antoinette was het eerste lid van het huis der Habsburgers, dat Straatsburg weder betrad sinds Duitschland het had verloren - niet door eene nederlaag, maar door de roofzucht van een vreemden vorst en de laaghartigheid van zijn beschermer; zij moest van schaamte blozen, toen zij de Fransche vlag op de citadel zag waaien.

Veel inwoners van Straatsburg gevoelden nog altijd genegenheid voor hun vroeger vaderland; zij wilden Maria Antoinette als de aartshertogin van hun oud keizershuis begroeten; die inwoners daarentegen, welke met hart en ziel Franschen geworden waren, verwelkomden de jeugdige prinses als de levende band, die de beide machtige staten voor altijd vereenigen en den vrede op het vasteland bestendigen zou. De geboren Franschen eindelijk zagen in haar de schoone vrouw, die in hun land een nieuw vaderland kwam zoeken. Kortom, allen koesterden blijde verwachting, en overal heerschte vreugde; slechts hier en daar hoorde men een man uit het volk op morrenden toon voorspellen dat het hof nu geheel Oostenrijks gezind en Frankrijks eer aan die van Duitschland opgeofferd zou worden.

Onder klokgelui en het donderen van 't geschut trok de aartshertogin Maria Antoinette Straatsburg binnen. De prins De Rohan was haar vooruitgereisd, om haar in zijn bisschoppelijk gebied te ontvangen. De straten waren met bloemen bestrooid, het volk juichte de schoone vorstin luide toe, en haar gelaat straalde van genoegen en hoogmoed.

Men geleidde Maria Antoinette naar de p[ro]nkkamers van 't bisschoppelijk paleis; de prins De Rohan zou het genoegen smaken, haar onder zijn dak te herbergen.

Het bestuur der stad en de aristokratie uit den omtrek waren bijeengekomen, om de aartshertogin te begroeten. De prins stelde haar de heeren éen vóor éen voor, en tot ieder hunner sprak zij een vriendelijk woord.

Uiterst vermoeid, maar hoogst gelukkig legde zij zich des avonds te rusten.

De verbeelding van Maria Antoinette was buitengewoon opgewekt. Zij had den grond betreden van het land, waar zij een echtgenoot en een nieuw vaderland zou vinden. Den echtgenoot kende zij slechts uit beschrijvingen; hij was haar afgeschilderd als hare liefde volkomen waardig, maar - hij stamde af van een geslacht, waarin de echtgenooten bij minnaressen werden achtergesteld. Zulk laag schepsel beheerschte het hof van zijn ouden, door den wellust ontzenuwden vader. Het volk werd verdrukt, uitgezogen en was ontevreden. De alvermogende minister, die het plan van haar huwlijk met den dauphin had ontworpen, werd door allen gehaat.

Zou zij bij hem steun zoeken - òf bij het volk? Eerst had men haar aangeraden hem tot haar raadsman te kiezen - nu beval men haar aan om voorzichtig te zijn. Te Weenen had het vooruitzicht om het schoone Parijs te zien en aan 't schitterende hof van Versailles de koningin te zijn veel bekoorlijkheid voor haar gehad, thans, nu zij niet meer kon terugtrekken, kwam een somber voorgevoel bij haar op. De zenuwachtige opgewondenheid waarin zij verkeerde vermeerderde hare onrust. Hare opgewekte verbeelding tooverde haar allerlei beelden voor den geest, die haar den slaap uit de oogen hielden. Om hare gedachten op iets anders te vestigen, draaide zij de lamp hooger en begon de schilderijen te beschouwen. Aan den zijmuur hingen de beeltenissen van De Rohans; trotsche, ernstige en krachtige, door 't weder gebruinde gezichten. Boven een portret stond de zinspreuk der hoogmoedige familie: Roi je ne puis, prince je ne daigne, Rohan je suis! (Koning kan ik niet zijn, een prins wil ik niet zijn, ik ben een Rohan!) Zij wendde haar blik af en richtte dien op de groote muurschildering, die de geheele breedte der kamer besloeg. Dit was voorzeker eene zonderlinge versiering voor een slaapvertrek, maar Maria Antoinette had zelve deze kamer gekozen.

Die groote schilderij stelde den kindermoord te Bethlehem voor. De schilder had het afschuwelijke drama in al zijne vreeslijke bijzonderheden voorgesteld. De beestachtige ruwheid der moordenaars, de smart der handenwringende moeders, de stomme vertwijfeling, waarmede zij voor hare zuigelingen hare borst tot een schild wilden doen strekken tegen het moordende staal, het geheele verschrikkelijke bloedbad was met ontzettende trekken afgebeeld.

Maria Antoinette wilde ook van deze schilderij den blik afwenden - zij kon het niet. De gestalten schenen levend te worden. Zij sloot de oogen, maar de beelden stonden nog voor het oog harer ziel. Zij zag het bloed vloeien, zij hoorde het geschrei en gejammer der wanhopige moeders. Zij wilde zich dwingen, aan iets anders te denken. Eindelijk viel zij van vermoeienis in eene lichte sluimering, doch toen werd zij door een verschrikkelijken droom verontrust. Zij zag het bloedbad weder. Maar nu waren het niet meer kinderen, die men moord de; 't waren geene Romeinsche krijgslieden, die het moordstaal trokken, 't waren ruwe, van woede brullende Franschen. Zij hoorde de kreten: ‘Weg met de tirannen en hunne minnaressen! - Weg met allen die het volk verdrukken!’ En men vermoordde de onschuldigen met de schuldigen.

Zij herkent in de slachtoffers de gestalten van den dauphin, van de prinsen en prinsessen, wier portretten zij heeft gezien. Ook tegen haar heft men het van bloed druipende moordtuig op.

Door een ontzettenden angst aangegrepen, slaakt Maria Antoinette een luiden kreet. De opperhofmeesteres ijlt de kamer binnen en vindt haar in zweet badend, met wild starende oogen en bleek als een lijk. Maar Maria Antoinette had slechts gedroomd. Voorwaar, voor eene bruid op hare huwelijksreis was 't wel een vreeslijke droom!

Zijn droomen waarschuwingen voor ons? Niet altijd, maar toch dikwijls. Wie begrijpt dat geheimzinnige leven van den geest, die toch slechts door een onmerkbaren band met het stof verbonden is! Wie begrijpt het dat de geest in den droom een leven leeft, waarvan het lichaam niets weet, en in 't sluimerende lichaam smarten gevoelt, die dat lichaam niet kwellen? Wie begrijpt het dat de nachtwandelaar met gesloten oogen over eene dakgoot loopt; dat de lijder dien men chloroform heeft laten inademen, gedurende eene lidmaatsafzetting aangename droomen heeft; dat de waanzinnige met het lichaamlijk oog meent te zien wat zijn verwarde geest zich voorstelt? Wie begrijpt het ontstaan der droomen, het geestesleven in 't algemeen?

Dit alles is voor ons, stervelingen, onbegrijpelijk en zal het wel immer blijven.

(Wordt voortgezet.)


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken