Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 6 (1889-1890)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 6
Afbeelding van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 6Toon afbeelding van titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 6

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (47.16 MB)

Scans (1070.21 MB)

ebook (35.63 MB)

XML (4.55 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 6

(1889-1890)– [tijdschrift] Nieuwe Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 301]
[p. 301]

[Nummer 26]

Onze gravures.

In het zwarte werelddeel.

Meer dan ooit is Afrika thans de groote kampplaats der koloniseerende Europeesche mogendheden. Wanneer men, met de kaart voor zich, de kusten van het onmetelijke vasteland langs gaat, bevindt men zich beurtelings in het gebied van de Engelschen, Duitschers, Franschen, Belgen, Portugeezen, Italianen en Spanjaarden, terwijl het Nederlandsch element vertegenwoordigd is in de beide Boerenrepublieken, den Oranjevrijstaat en de Transvaal.

Van niet minder dan veertig verschillende punten der kust dringen de Europeesche mogendheden het onmetelijke binnenland van Afrika binnen en onderzoekingsreizigers van alle natiën pogen hunnen landgenooten den weg te banen tot nieuwe veroveringen. De eerste onder die veroveraars is buiten twijfel de groote Stanley, en het gewichtigste feit in de aardrijkskundige geschiedenis der laatste jaren is ongetwijfeld de onverhoopte terugkomst van dien onsterfelijken held van Afrika.

Onsterfelijk noemen wij Stanley, en dit mag hij inderdaad wel heeten, nadat hij sinds twee jaren door de dagbladen voor dood verklaard is en trouwens allerlei doodelijke gevaren van ziekte, honger, oorlog en ongehoorde vermoeienissen glansrijk is te boven gekomen.

Niet alleen is Stanley teruggekeerd met zijne blanke metgezellen, maar hij heeft ook bevrijd en meegebracht Emin Pasja, C sati en die Egyptische gevangenen, welke terug wenschten te keeren. Het verhaal van dien Homerischen tocht, welke drie jaren geduurd heeft, zou een geheel boekdeel vullen: wij kunnen er hier dus slechts de hoofdpunten van aanstippen.

In de lente van 1887 langs den Congo uitgezeild, voer Stanley eerst den loop op van den toenmaals onbekenden Aroewimi, dwars door een der uitgestrektste wouden der wereld. Hij bereikte het Albert-meer, en vond daar Emin, die aanvankelijk weigerde zijn post te verlaten. Vervolgens keerde hij naar den Congo terug om het overschot zijner achterhoede te halen; een jaar later kwam hij opnieuw ten koste van ontzaglijke vermoeienissen, langs een anderen weg aan het Albert-meer, en ditmaal stemde Emin Pasja, door zijne eigen troepen gevangen genomen, er in toe, het land te verlaten.

De karavaan, waarmee de terugtocht werd aanvaard, bestond uit duizend man, waaronder slechts negen blanken: Stanley, Emin en zijne dochter, Casati, Jephson, Bonny, Walson, Stairs en Parkes, ongeveer drie honderd Egyptenaars, metgezellen van Emin, en de rest Zanzibarieten en negers van Stanley's geleide. Zij verliet het gebied der Groote Meren en bereikte, dank zij de ‘goddelijke bescherming,’ zooals de groote onderzoekingsreiziger zelf het verklaart, na acht maanden van allerlei lotgevallen, de kust.



illustratie
tippoe tib.


Stanley werd als overwinnaar ingehaald te Bagamoyo en te Zanzibar, waar hij de telegrammen van gelukwensching ontving, hem gezonden door de souvereinen van België, Engeland, Duitschland, enz., van de diplomatieke conferentie te Brussel, van verschillende wetenschappelijke genootschappen en tal van vrienden.

Nevens de beeltenis van Stanley geven wij hier ook het portret van het vermaarde Arabische stamhoofd Tippoe Tib, die bij de laatste expeditie van den Engelschen ontdekkingsreiziger zulk eene groote rol gespeeld heeft. Stanley had met den Arabischen vorst eene ontmoeting te Stanley-Falls en wist van hem onderstand te verkrijgen ten behoeve zijner onderneming. De Arabier wordt ons beschreven, zooals het portret trouwens te zien geeft, als een man met een schranderen kop, die aan buitengewone scherpzinnigheid en persoonlijken moed eene rechtschapenheid paart, welke men in een Afrikaansch stamhoofd niet verwachten zou. Tippoe Tib was het, die aan majoor Barttelot het geleide verschafte, dat zijn ongelukkigen aanvoerder om hals bracht. Volgens sommigen zou Tippoe Tib dien moord op zijn geweten hebben, daar hij tot de geleiders van Barttelot zou hebben gezegd, dezen eenvoudig neer te schieten, indien hij hen niet goed behandelde. Ongeloofelijk klinkt zulk een wenk van een Afrikaansch stamhoofd zeker niet; maar wij mogen toch aannemen dat Tippoe Tib tot eene dergelijke trouweloosheid niet in staat is, daar anders de rechtschapen Stanley, die hem meermalen prijst, hem zeker niet met zijne vriendschap zou vereerd hebben.

Groot waren de aardrijkskundige resultaten van dien gedenkwaardigen tocht; maar verblijdend vooral was de gelukkige redding van Emin Pasja.

Sedert 1885 was Emin Pasja van alle verkeer niet de beschaafde wereld afgesneden en zijne avontuurlijke geschiedenis verdient wel, hier in hoofdtrekken verhaald te worden.

Schoon zijn naam het niet zou doen vermoeden, is Emin Pasja van Europeesche afkomst; hij stamt af uit eene Joodsche familie in Silezië, doch zijne moeder nam, na den dood zijn vaders, het Christendom aan en trad in het huwelijk met een Christen, zoodat het niet onwaarschijnlijk is, dat de jonge Izaias Schnitzler van dien tijd af christelijk werd opgevoed, hetgeen tevens zijn lateren naam Eduard verklaart.

Hij studeerde in de medicijnen te Weenen, Berlijn en Parijs en werd Turksch officier van gezondheid. In die hoedanigheid kwam hij naar Egypte, waar hij door Gordon als hoofd van den geneeskundigen dienst voor het geheele leger aangesteld werd.

Hij bepaalde zich evenwel niet tot de geneeskundige praktijk in het leger, maar bestudeerde ook met uitstekend gevolg de taal en zeden der inboorlingen, die hij zoodoende uitstekend leerde kennen. Daar hij met de inboorlingen in hunne eigene taal en wijze van opvatting wist te verkeeren, zond Gordon hem naar de koningin van Oeganda en Oenjoro, wier landen in het zuiden het Egyptisch gebied begrenzen. Dr. Schnitzler begaf zich geheel alleen naar de hoven dier zwarte heerschers en maakte ze tot vrienden van Egypte.

Hij werd daarna tot gouverneur der Egyptische provinciën van den evenaar met den titel van bey verheven.

In de acht jaren, dat Dr. Schnitzler in zijne provincie regeerde, heeft hij daar veel bijgebracht om de negers aan de

[pagina 302]
[p. 302]

weldaden der beschaving deelachtig te maken. De opstand van den Mahdi heeft dit werk grootendeels verwoest: maar toen Dr. Schnitzler nog onafhankelijk gebood, was in zijne provincie de slavernij en het mishandelen van inboorlingen volkomen afgeschaft, terwijl de reisverhalen uit die streken vroeger op iedere bladzijde van slavenjachten, brand, moord, oorlog en de onmenschelijkste gruwelen melding maakten.

Zoo lang Dr. Schnitzler gouverneur was, ging zijn leven in gestadigen arbeid voorbij. In zijne hoofdstad Lado bezocht hij vroeg in den morgen het hospitaal en gaf zijne geneeskundige voorschriften; de dag werd dan aan regeeringszaken gewijd, en des avonds schreef Dr. Schnitzler verhandelingen over land- en volkenkunde, over aardrijkskundig, en botanische vraagstukken of over taalkunde.

Met recht bewonderen wij de veelzijdigheid van dezen man, die van de beschaving afgesneden, in den strijd tegen de ongetemde natuur en menschenwereld van Middel-Afrika zooveel mocht tot stand brengen. Hij zat toch duizend mijlen ver van het beschaafde Europa en slechts tweemaal in de maand bracht een stoomboot uit Egypte hem de noodzakelijkste behoeften, zoodat Emin Pasja dikwijls zelf voor ingenieur of handwerksman spelen moest. Zoo heeft hij wegen aangelegd, den negers geleerd hoe men wagens maakt en ossen in het juk spant. Daarbij voerde hij met groot gevolg den aanplant van katoen, koffie, rijst, indigo en graan in. Zoo werd zijne provincie als eene bloeiende oase in de woestijn, terwijl rondom hem nog de Afrikaansche barbaarschheid heerschte, de slavenjagers hunne schandelijke menschenjachten hielden, dorpen platbrandden, de mannen vermoordden, vrouwen en kinderen als slaven wegsleepten.

Deze slavenjagers, die hij en Gordon te keer gingen, waren zijne bitterste vijanden en tevens aanhangers van den Mahdi. Zij loerden sinds lang op zijn ondergang, en dat Emin Pasja hun nog zoo lang het hoofd heeft kunnen bieden, dankte hij alleen aan de trouw zijner soldaten en negers, welke hem aldus de ondervondene weldaden vergolden. Daarbij bleef inderdaad Emin hopen op ondersteuning uit Europa, en inderdaad op zijn noodkreet daagde eindelijk hulp. Wel deed Engeland van staatswege niets voor Emin, maar rijke Schotten brachten groote sommen bijeen om Stanley tot de expeditie ter bevrijding van Emin uit te rusten. Gelijk men zich herinnert, liet Stanley gedurende een vol jaar na het aanvaarden van zijn tocht niets meer van zich hooren, zoodat het gerucht zich verspreidde dat hij met heel zijne karavaan den dood gevonden had, welke verontrustende mare hij echter door zijn gelukkigen terugkeer met Emin zegevierend gelogenstraft heeft.

Terwijl echter deze twee Afrika-vorschers veilig en wel zijn teruggekeerd, verkeert men weer in ongerustheid omtrent het lot van een derden onderzoekingsreiziger, insgelijks uitgetogen om Emin Pasja te vinden

Het is de 33jarige Dr. Peters, van wien reeds herhaalde malen gemeld is, dat hij met heel zijne expeditie is vermoord, maar ook even dikwijls dat hij zich veilig en wel hier of daar ophield: het laatste bericht hield in dat hij zich tusschen de rivier Kenia en het meer Baringo bevond.

Ook Dr. Peters is een hoogst merkwaardig man. Als zoon van een predikant te Neuhaus aan de Elbe geboren, verliet hij de kloosterschool te Ilfeld tegen Paschen van het jaar 1876 met de loffelijkste getuigschriften, studeerde te Göttingen en Sübingen in de geschiedenis, de staathuishoudkunde en de rechtswetenschap en verwierf zich in 1878 den graad van doctor. Het jaar daarop toog hij naar Londen, waar hij in de omgeving van den minister Chamberlain gelegenheid vond, zich van de beginselen der Engelsche koloniale politiek op de hoogte te stellen. Na een vierjarig verblijf te Londen, dat door reizen naar Frankrijk. Italië, Oostenrijk, Hongarije, Nederland en België was afgewisseld, keerde hij naar Duitschland terug om zich met al zijne kracht te wijden aan de daar opkomende koloniale beweging. Zoo stichtte hij in 1884 de Maatschappij voor Duitsche kolonisatie en later de Duitsche Oost-Afrika-maatschappij, wier voorzitterschap hij eerst neerlegde om de leiding der expeditie tot bevrijding van Emin Pasja op zich te nemen.

Hij was zich de gevaren, welke hem dreigden, wel bewust, toen hij den 25en Juli 1889 met slechts 25 Somali-krijgers van Witoe opbrak om over de Kenia, naar de evenaar-provincie van Soedan door te dringen en Emin hulp te brengen; maar hij vertrouwde op zijne bekendheid met Afrikaansche toestanden, misschien ook op zijn geluk, en vóór alles was hij van het gewicht der handhaving van Emin Pasja op diens post voor het Duitsche kolonisatiewerk overtuigd. Dat gaf hem den moed, het waagstuk met betrekkelijk geringe middelen te volvoeren en tegen den raad van Wissmann den tocht naar Wadelai te aanvaarden. Den 12en September reeds kwam het treurig bericht dat hij tusschen Nkone en Massa aan de Tana-rivier, met zijne gezellen in eene hinderlaag gevallen en vermoord zou zijn. Doch, gelijk men weet, is die tijding gelukkig later voorbarig gebleken.

Aan Dr. Peters heeft de Duitsche kolonisatie groote verplichting, Het is hem gelukt een twaalftal verdragen te sluiten met stamhoofden in Oost-Afrika, waardoor een vruchtbaar gebied tusschen de Groote Meren en de kust met eene oppervlakte van 2500 vierkante mijlen onder Duitsche ‘bescherming’ is gekomen. Hij heeft dus grootelijks bijgedragen tot vestiging van dat ‘Duitsche Rijk in Oost Afrika,’ hetwelk de benoeming van een vasten rijkscommissaris op de Oostkust noodig maakte. Als zoodanig werd den 8en Februari van het vorig jaar benoemd kapitein, thans majoor Wissmann.

Het streven tot onderdrukking van den slavenhandel is het vooral, wat onze belangstelling wekt voor de pogingen der Europeesche mogendheden om vasten voet te verkrijgen in het zwarte werelddeel.

Wij behoeven hier met meer te herhalen dat de slachtoffers van den slavenhandel jaarlijks bij millioenen moeten geteld worden. In geheel Middel-Afrika woedt de slavenhandel en bijna alle karavanen, welke de woestijn doortrekken, voeren met andere vracht ook menschelijke koopwaar mede.

Wat wij op de teekening in dit nummer aanschouwen, is het begin van zulke woestijn marsch en tevens de aan vang van den eersten nood. ïkorraad is uitgeput; niet alleen de dorst der karavaan, maar ook de heete woestijnwinden hebben de waterzakken geledigd. De drijvers met de rijkameelen zijn vooruitgezonden, om aan de naaste bron water te putten. Zij worden door de slavenkaravaan gevolgd. Het is een uitgedroogd rivierdal, een wadi, waarin ze zich bevinden; wel vindt men daar wat woestijngras en struiken, maar de bodem is uitgedroogd en heet; te vergeefs zou men hier naar water graven. De zon, de grootste vijandin der versmachtenden, is opgegaan en zendt van den wolkenloozen hemel hare gloeiende stralen op de lommerlooze vlakte neer. Vergeefs strekken de ongelukkigen de armen uit en roepen, smeeken om een droppel water: er is geen water. Een zwakke jongeling bezwijkt; hij wordt met de zweep voortgedreven - hij moet voort, want wie hier liggen blijft, is een kind des doods.

De ervaren geleider aan de spits van den stoet staart somber voor zich uit. De zon stijgt hooger; ginds aan de buiging van den wadi is eenige schaduw te bemerken, op die plek wil hij rusten; dan zullen allen het gezicht bedekken om de uitwaseming des lichaams door ademhaling te verminderen en zwijgend blijven liggen tot de kameelen terugkeeren of de nacht hen, die nog in leven zijn gebleven, den verderen tocht veroorlooft.

Wanneer men die gruwelen overweegt, beseft men eerst het gewicht der edele onderneming van kardinaal Lavigerie, op wiens roepstem het beschaafde Europa is opgestaan om te beproeven om aan die ellende een einde te maken. De diplomatie houdt zich op het oogenblik met het vraagstuk van den slavenhandel bezig. Op voorstel van Engeland, heeft onze koning, die als souverein van den Congostaat op deze onderscheiding aanspraak had, te Brussel een congres bijeen geroepen van de 14 mogendheden, die in 1885 te Berlijn de Congo-acte geteekend hebben, welke reeds op dit vraagstuk betrekking had.

Hopen wij dat de beraadslagingen mogen leiden tot een gezamenlijk optreden der koloniale mogendheden ieder op haar eigen gebied, ter onderdrukking van den slavenhandel en om de vreedzame negerbevolking deelachtig te maken aan de beschaving door handel, landbouw, nijverheid, maar vooral door het Christendom.

Grootvaders zegen.

De grijsaard, reeds maandenlang op het krankenleger uitgestrekt, gevoelt dat zijne laatste stonde dra zal slaan, dat het uur van scheiden met rassche schreden nadert. Nog eenmaal wil hij zijne lievelingen zien, zijne hinden zegenend over hunne hoofdjes uitstrekken, en hen nogmaals opwekken, gehoorzaam te zijn aan hunne moeder, en steeds te volbrengen, wat zij hun zal voorhouden.

Dit aangrijpend en hartroerend tooneel is het, wat de schilder op zoo meesterlijke wijze op het doek gebracht heeft. Dat edele en majestueuze gelaat des grijsaards, dat oog nog zoo vol glans en liefde, die sneeuwwitte baard, die tot op zijne borst neerdaalt; dat meisje, dat weenend het aangezicht in de handen verbergt, nu zij hoort, dat grootvader hen voor altijd gaat verlaten; die frissche, rondborstige, verbaasde oogopslag van den jongen, die met gespannen aandacht naar de woorden des grijsaards luistert, en zich vast voorneemt, ze immer indachtig te zijn; die droeve moeder en weduwe eindelijk, wier hart ineenkrimpt bij de gedachte, dat haar vader, haar laatste steun, haar gaat ontvallen; dat alles vormt eene schilderij, waarop het oog met ingetogene en weemoedige aandacht blijft rusten.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken