Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 6 (1889-1890)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 6
Afbeelding van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 6Toon afbeelding van titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 6

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (47.16 MB)

Scans (1070.21 MB)

ebook (35.63 MB)

XML (4.55 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 6

(1889-1890)– [tijdschrift] Nieuwe Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Maria Antoinette, Koningin en Martelares.
Historisch-Romantisch verhaal.
(Vervolg).

‘De molenaar wees op vervallen aardwerken en zeide:

‘Dat zijn de verschansingen, die de aanvoerder der Blauwen - hij heette Quiteneau en was een duivel - sinds den 6 April had laten bouwen; hij snoefde niet weinig op zijne kunst en meende met zijne kanonnen den weg naar Thouars te kunnen beheerschen.

‘Hij had drie bataljons oude, geoefende soldaten onder zijne bevelen, tien zware kanonnen en al de brigades gendarmerie van de Beneden-Loire.

‘Den 13 April (1793), bij het aanbreken van den dag, klonk plotseling trompetgeschal vóor den molen, en een klein, schraal heer, op een klein grijs paard met eene roode schabrak, stond vóor de deur. Men zou den ruiter voor een knaap hebben aangezien, als hij niet met zijn verwonderlijk schitterende oogen zoo'n grooten indruk op ieder had gemaakt, dat men onwillekeurig eerbied en ontzag voor hem gevoelde.

‘Die kleine, schrale heer droeg een zijden, prachtig geborduurden jas, welke echter vuil en hier en daar gescheurd was.

‘Mijn vader zeide mij, dat dit het kleed der pages van de koningin was, - en de graaf Larochejacquelin had dit kleed zijn geheele leven gedragen.

‘Over dien frak had de graaf een groenlakenschen overjas; een roodzijden doek was onder zijn hoed om 't hoofd gebonden; hij had eene rijzweep in de hand.

‘Dat was ‘de groote graaf’; zoo

[pagina 405]
[p. 405]

hield hij vóor onzen molen stil, en met hem de prins van Talmont, wiens vader de hertog De la Trimouille was, en de heer De Bonchamps, een goed, allerliefst man, benevens nog vele andere goede edellieden uit deze oude christelijke landstreek.

‘Zij ontbeten in den molen; toen de zon hoog aan den hemel stond, gingen zij dwars het veld door met 3000 bewoners dezer streek, want de groote graaf wilde den straatweg naar Thouars vrij hebben en de Blauwen van de Loire afsnijden.

Toen de kolonne aan den straatweg kwam, liet de groote graaf halt maken; daar wees hij de landslieden met de rijzweep de verschansingen en riep:

‘Medechristenen, die schansen daar moeten we nemen; de eerlooze republiekeinen zullen hunne kanonnen op ons afvuren, maar hoe sneller ge vooruitdringt, des te minder zullen de kogels u treffen, en staan we met hen man tegen man, dan is de overwinning zeker. Alzoo voor den koning en de heilige kerk voorwaarts, voorwaarts!’

‘Dit gezegd hebbende, liep de graaf, de rijzweep in de hand, naar de verschansing der Blauwen, en onder den kreet: ‘Voor den koning en de heilige kerk!’ volgden hem de landslieden.

‘De groote graaf had gelijk gehad: slechts éene losbranding uit de kanonnen rukte eenige mannen uit de gelederen der Vendéeërs; vóordat de republiekeinsche kanonniers weder hadden kunnen laden, waren de royalisten aan de verschansing en bestormden onder luid gejuich de ravelijnen. Toen zij echter de glooiing bereikten, werden zij met een moorddadig vuur ontvangen.

‘De royalisten waren bijna allen voor de eerste maal in het vuur; zij geraakten in verwarring, en toen op het eerste salvo een tweede volgde, begonnen zij te wijken. Maar de groote graaf was er bij, en met zijne heldere, bijna jongensachtige stem riep hij:

‘Voorwaarts, voorwaarts, medechristenen! Voor den koning, voor de heilige kerk!’

‘De landslieden verzamelden zich weder om hun beroemden aanvoerder, en vóordat de republiekeinen ten derden male hadden kunnen vuren, voegde hij er bij:

‘‘Wie haalt mijn hoed terug?’ Tegelijk wierp hij zijn hoed over 't naastbij zijnde ravelijn onder de vijanden.

‘Een minuut later stond hij op de schans, den rooden doek om het hoofd en de rijzweep in de hand; de kogels floten hem om de ooren, de landslieden sprongen evenwel over de verschansing en sloegen alle Blauwen dood; zij lieten geen enkelen in het leven, behalve degenen die te paard ontkomen waren.

‘Aldus overwon de groote graaf den generaal Quitineau, die naar Nantes vluchtte, doch daar aan zijne wonden overleed.

‘Den hoed van den grooten graaf kunt ge heden nog zien, hij wordt in de kerk bewaard.

‘Zoo vertelde de molenaar van Les Aubiers.’

De wraak die de Republiek op de Vendéeërs nam, was verschrikkelijk; aanzienlijke legers werden er heen gezonden, om den opstand te onderdrukken, en met tijgerwoede werden de overwonnenen vermoord. Kinderen, vrouwen en grijsaards werden op gruwelijke wijze omgebracht, puinhoopen wezen den weg der overwinnaars aan.

‘We laten achter ons niets dan lijken en asch,’ berichtte Carrier. ‘We hebben vrouwen noch kinderen gespaard, want de vrouwen zouden onze troepen tot ontrouw verleiden, als men haar in 't leven liet; de kinderen zijn jonge wolven, die gewurgd moesten worden.

‘De vrouwen uit de streken der Beneden-Loire en in de Vendée zijn gevaarlijke schepsels; de kinderen van dertien jaar hebben reeds de Republiek verraden en staan te wapen; de jongere zijn spionnen. We hebben allen neergeschoten. Wat de priesters betreft, men heeft er twee en tachtig verdronken, de andere misdadigers niet medegerekend.’

Dat was de strijd in de Vendée. In de Maine hadden de Cottereau's, zooals we gezien hebben, reeds vroeger den strijd begonnen.

Nog waren de Chouans in hunne bosschen tamelijk veilig voor de republiekeinen, toen Karel ten dorden male aan de hut des kluizenaars kwam. Men had hem reeds lang verwacht, maar voedde toch geen argwaan tegen hem wegens zijn wegblijven; dit werd verklaard door de berichten uit Parijs, en de Cottereau's begrepen maar niet waarom de koning zich zooveel liet welgevallen, in plaats van er met de wapens op in te slaan.

Zij stelden zich de zaken nog voor als drie jaar vroeger, toen de koning in zijn paleis te Versailles op den troon zat en toegevend was voor de ontevredenen, opdat geen bloed zou vergoten worden; de wakkere bergbewoners konden niet denken dat allen hem verlaten hadden, en de koning op niemand meer vertrouwen kon, zoodat hij geene oproeping waagde te doen, omdat hij vreesde dat geen enkel persoon er aan zou voldoen.

Weder was René Cottereau de eerste persoon, dien Karel in het bosch ontmoette.

De Chouan had zich met zijn broeder nog niet geheel verzoend; tusschen hem en zijne familie stond de vreemdeling, de voorname Parijzenaar, dien hij liever dood zou hebben gezien dan aan de zijde van Angela. Maar hij kon aan het gebeurde niets veranderen, en wat zijn broeder had beloofd, was het woord van een Cottereau en gold ook voor hem.

De Chouan stond met een paar makkers aan den zoom van 't bosch, toen Karel, evenals de vorige maal de nationale kokarde dragend, hem verscheen; Karel had nu zelfs de Jakobijnen-muts op, en reeds had een der Chouans het geweer op hem aangelegd, toen René den man herkende, dien hij even bider haatte als Angela hem beminde.

Hij sloeg het geweer in de hoogte, zoodat de kogel door de kruin der eiken vloog, maar met een somber gelaat, als ware hij misnoegd op zich zelven dat hij Yon Krohn het leven had gered, ging hij naar hem toe.

‘Ge ziet,’ sprak hij, en zijne oogen staarden Karel nijdig aan, ‘dat ik uw dood niet wil, ofschoon 't mij is alsof ge een onheil over ons brengt. Hebt ge eene boodschap van den koning, zeg het mij dan, want ik kom niet meer in de hutten der mijnen, sinds gij er een welkome gast zijt geworden.’

‘De koning is door de Jakobijnen gevangen genomen,’ antwoordde Karel, ‘en hoewel hij geen bevel heeft gegeven om voor hem de wapens op te vatten, is niets in staat hem te redden dan eene overwinning der vreemde mogendheden en de dapperheid zijner getrouwen.’

‘De koning gevangen?’ riep René. ‘En ge hebt niet 't minste letsel bekomen, ge hebt uw bloed niet vergoten, om hem te redden?’

‘De koning zond de getrouwen terug, die voor hem het leven wilden wagen. Hij dacht zeker dat men zijn geheiligden persoon zou eerbiedigen, maar men heeft hem in den Tempeltoren opgesloten en vervallen verklaard van den troon. De getrouwen zijn gevlucht, eenigen naar de emigranten, anderen naar de provinciën, om voor den koning troepen te werven.’

‘En gij draagt het teeken der oproerlingen,’ hernam René knarsetandend en Karel met verachting aanziende. ‘Dat zou een Chouan niet doen, al zou 't hem het leven kosten.’

‘Ik draag de Jakobijnen-muts,’ zei Karel driftig, ‘omdat ik den koning beter kan dienen dan door mij te laten doodslaan. Nog zijn er mannen, die voor hem willen strijden. Eenige edellieden uit de Vendée hebben denzelfden list gebruikt, om naar hunne haardsteden terug te keeren; éen was daartoe te fier, en - hij is gevangen genomen. 't Is prins Talmont, en ik hoop dat de Cottereau's me zullen helpe.., om hem te bevrijden.’

‘Prins Talmont gevangen genomen? Waar is hij?’ riep René.

‘Dank zij deze vermomming, hield men mij voor een Jakobijn, en daardoor heb ik vernomen dat men den prins heden onder een goed geleide naar *** transporteert. Ik ben hierheen gesneld om hulp te zoeken, en als ik die vind, waaraan ik niet twijfel, overvallen we heden nacht het transport en bevrijden den gevangene.’

Renés gelaat helderde op; in den blik dien hij op Karel wierp, was te lezen dat de oude afkeer met de ontwakende genegenheid een hevigen strijd voerde. ‘Bij de heilige Maagd,’ zeide hij, ‘helpt ge ons daarbij, en zie ik u aan onze zijde strijden, dan wil ik het Angela vergeven dat zij u bemint. - Te wapen! Blaast de signalen! Alle Chouans moeten zich onder de pereboomen verzamelen; het geldt den edelen heer Talmont te redden.’

't Was met alleen geestdrift, die uit Renés oogen straalde, maar tevens de vurige haat van den koningsgezinde tegen de republiekeinen, van den onderdrukten landman tegen de vrije stedelingen, die zich het recht aanmatigden, den boer te willen leiden en voogdij over hem uit te oefenen; de moordlust fonkelde uit de blikken van den Chouan, die zijne oude verdrukkers, de tollenaars en gendarmen, zou gaan bevechten, maar ook de strijdlust van den fieren boschbewoner.

LVI.
De strijd der Chouans.

Het signaal der Chouans klonk door het bosch zooals vroeger de jachthoorn er schalde, wanneer de edellieden er door renden, om den koningshert te jagen; gelijk de verschrikte hert sprong de Chouan van zijn leger, maar niet om te vluchten; tot den aanval rukte hij zijn wapen van den muur.

't Was Karel te moede alsof een nieuw leven zijn geheele wezen doorstroomde; na al het droevige en sombere dat hij had bijgewoond, werd het hem hier weer helder en gevoelde hij zijn hart verlicht. Hier op de bergen leefde nog de oude trouw; onder de smokkelaars vond hij eerlijke en rechtschapen lieden, en zooals de leeuwerik in den morgen zijn lied doet hooren, zooals het sijsje op den groenen tak huppelend zingt, zoo weerklonk het hier jubelend: ‘Leve de koning!’ zoo juichte de Chouan den strijd tegemoet. De vijandschap, de onderlinge veeten waren vergeten; men reikte elkander de hand, en René had zijne gramschap overwonnen.

Na de alarmschoten werd 't bosch met zich haastende personen gevuld; de houthakker verliet het werk, om zijne buks te halen; de arme vrouw, die hout sprok-

[pagina 406]
[p. 406]

kelde of beziën zocht, snelde naar hare hut, om afscheid te nemen van de bloedverwanten, die ten strijde werden geroepen.

Toen Karel aan de hutten der Cottereau's kwam, waren er reeds eenige der broeders vergaderd; een juichkreet begroette hem, en Angela vloog den geliefde tegemoet.

Karel had spoedig zijne treurige tijdingen medegedeeld, en zijn boezem zwol bij het zien dezer arme lieden, die van woede weenden over den smaad, die hun koning was aangedaan. En toch hadden de tollenaars des konings hen eens opgejaagd zooals het wild der bosschen. Ze hadden weinig te verliezen, die mannen, als men alleen let op de waarde der bezitting, en toch zette'n zij meer op het spel dan een graaf of hertog, want waarde arme door arbeid in 't zweet zijns aanschijns zijn bestaan moet vinden, daar is de arbeid een gedeelte van zijne bezitting. En zij hadden blijmoedig den arbeid gestaakt, toen zij ten strijde werden geroepen. De rijke moet zijn leven wagen evenals de arme, en evenwel waagt hij minder dan deze, want op den arme rust de zorg voor de achterblijvenden: de ellende zal hun deel zijn, indien hij gewond of tot arbeid ongeschikt wordt; in den geest ziet hij zijne kinderen honger lijden, wanneer hij ze niet meer verzorgen kan.

‘Waar zijn de Blauwen?’ riep men van alle kanten en zwaaide met de wapens. De naam Talmont had een goeden klank, ook in de Maine; den geachten landheer te durven aantasten, was voor de Chouans een ongehoord vergrijp.

Dat waren de smokkelaars, die in rustige tijden door de wet waren vogelvrij verklaard, omdat zij hun leven en hunne vrijheid waagden, om een weinig zout onbelast over de grenzen te brengen. Zij hadden met de wetten gespot, die men had gemaakt, om de armen te verdrukken en hun geld af te persen, waarvoor het hof zou kunnen zwelgen. Diezelfde vogelvrijverklaarden wilden nu goed en leven wagen voor de oude rechten van hun koning en niets weten van de vrijheid, die alle menschen gelijk zou maken; de armsten onder de armen gevoelden dat er op aarde rijken en armen, heeren en dienaars moeten zijn, en dat de verkondiging van andere leerstellingen dwaasheid is. Zij zagen in dat de omwenteling alleen de tegenwoordige regeerders zou ten val brengen, om anderen in hunne plaats te stellen; dat in stede van éen heerscher honderden en duizenden wilden gebieden; en wat hen het meest verbitterende, was dat de stedeling van den landman vorderde, hem te helpen, hem den hoogmoedigen stedeling, die den landman veracht en zich veel verstandiger waant. In de steden klaagt men over verdrukking en tirannij, maar de stedelingen zenden niets van hun overvloed naar de hut van den landman, en toch willen zij dat deze voor hunne belangen zal strijden, opdat zij de meester worden, ter vervanging van den koning en den adel.

Het kostte Karel veel moeite, de onstuimigheid der Chouans een weinig te doen bedaren en hen aan 't verstand te brengen, dat zij de macht niet hadden een gevangene op klaarlichten dag te bevrijden, en dus met list moesten te werk gaan. De Chouans, die ieder op zich zelven gewoon waren geweest een half dozijn gendarmen te trotseeren, konden maar niet begrijpen dat er eene macht kon bestaan, die aan eenige honderden Chouans weerstand zon kunnen bieden.

‘Gaat toch met uw verstand te rade,’ sprak Karel. ‘Bij het eerste alarm worden in de stad de trommels geroerd, en duizenden goed gewapende soldaten staan tegenover u. Ge zoudt vernietigd zijn vóordat ge eene poging hadt kunnen doen om den gevangene te bevrijden, want éen salvo uit hunne kanonnen zou reeds honderden van u ter aarde vellen. Verondersteld echter dat ge evenwel de stad binnendrongt, dan zou men den prins vermoorden vòordat ge hem kondt redden. Vertrouwt op mij, ik zal u aanvoeren. Ik ken de plannen uwer vijanden en zal u het geschiktste oogenblik opgeven, waarop ge hen kunt overweldigen. Ik zal naar de stad gaan en me onder de nationale gardes mengen; men houdt mij voor Jakobijn. Ik zal hun wijn geven, wanneer zij met den gevangene op marsch gaan. Ge verbergt u op den weg in eene hinderlaag, daar waar het Mariabeeld staat, en laat ons rustig voorttrekken, totdat ik met een pistoolschot het teeken geef. Met dat schot zal ik den aanvoerder van 't eskorte dooden; het eskorte zal daardoor in verwarring geraken, en gij werpt u er op; een gedeelte van u bevrijdt den gevangene, de overigen jagen het eskorte op de vlucht.’

Een kreet van goedkeuring volgde op deze woorden, en met van vreugde en trots stralende oogen zag Angela teeder den geliefde aan, die zoo spoedig 't vertrouwen harer broeders had gewonnen.

‘Ge waagt veel,’ zei Jean, Karel de hand drukkend. ‘Ge neemt de zwaarste en gevaarlijkste taak voor u, maar ik zal u ter zijde staan, ik ga met u.’

‘Neen,’ sprak Karel op beslisten toon, ‘dat zou ons plan kunnen doen mislukken, want indien iemand u herkent, is alles verloren.’

‘Ik zal me onkenbaar maken, wees daaromtrent onbezorgd.’

‘Jean,’ hernam Karel, ‘is het wantrouwen, 't welk u aanspoort met mij te willen gaan, ga dan alleen en ik zal met uwe broeders strijden. We gaan niet samen, want men zou argwaan tegen mij opvatten, als ik me in de stad liet zien met een geleider, zonder wien ik in deze streek ben gekomen.’

‘Ga dan alleen,’ antwoordde Jean blozend. ‘'t Is niet uit wantrouwen, dat ik met u zou willen gaan, maar omdat ik u niet alleen u in gevaar wil laten begeven.’

‘'t Is niet de eerste ma[a]l, dat ik me aan gevaar blootstel. Tot wederziens heden nacht bij het Mariabeeld!’

We laten het den lezer over, zich het tooneel voor te stellen, toen Karel afscheid nam van zijne schoone bruid, die hem tot aan de hut van den kluizenaar had vergezeld en toen hij zich verwijderd had, voor het altaar op de knieën zonk, om de Heilige Maagd te smeeken, hem in hare bescherming te nemen.

Karel had met 't volste vertrouwen kunnen beloven, dat de gevangene zou worden bevrijd, want hij had zijn plan goed overlegd. Op weg naar de Maine had hij een van de kommissarissen der nieuwe regeering aangetroffen, welke men had uitgezonden, om in de provinciën te melden dat de koning was afgezet, en met hem kennis gemaakt Girac zoo heette de kommissaris - was niet een van de moedigsten en gevoelde zich volstrekt niet op zijn gemak, toen Karel hem zeide, dat hij in de Maine met de meeste omzichtigheid moest te werk gaan, dewijl daar, vooral onder de landlieden, fanatieke royalisten waren. Door deze waarschuwing had hij het vertrouwen van den regeerings-kommissaris gewonnen, toen deze overal de opmerking van Karel bewaarheid zag.

Toen beiden te A*** kwamen, had men er juist prins Talmont gevangengenomen; zij sloten zich aan bij den trein, die den gevangen aristokraat transporteerde. Men wilde hem voor het gerechtshof te*** doen terechtstaan, maar Karel verklaarde zich hiertegen en deed Girac opmerken, dat men het daar, uit vrees voor de royalisten, niet zou wagen den prins te veroordeelen; 't zou verstandig zijn, hem naar Parijs te vervoeren; daar zouden de machthebbenden dan tevens den ijver erkennen, dien Girac had betoond.

De kommissaris greep dit voorstel gretig aan, eensdeels omdat het zijne ijdelheid streelde, een gevangen prins naar Parijs te zenden; anderdeels omdat hij niet ten onrechte de wraak der landlieden vreesde, als deze zouden meenen dat hij de veroordeeling van den edelman als ware het had afgedwongen. Hij besprak met Karel het plan om den gevangene des nachts buiten*** te brengen en tot buiten het gebied der Maine te eskorteeren, en liet hem met het grootste genoegen de taak over om in zijne plaats aan de Chouans de afzetting van den koning te verkondigen.

Toen Karel naar*** was teruggekeerd, vertelde hij aan Girac, dat hij te nauwernood den dood was ontkomen: de Cottereau's hadden hem voor de handelingen der regeering willen laten boeten.

Girac betuigde zijne vreugde, hem weder te zien, maar scheen geheel veranderd; 't kwam Karel voor alsof de kommissaris argwaan tegen hem had opgevat en hem met wantrouwende blikken beschouwde. Hij deed echter als merkte hij dit niet en bracht het gesprek op prins Talmont. ‘Ik ben van meening veranderd,’ zeide hij; ‘ik acht het transporteeren van den prins gevaarlijk, als geene sterke macht hem eskorteert, en geloof thans dat het beter zou zijn, hem hier te doen vonnissen.’

Had Karel den kommissaris willen uithooren wat de reden van diens achterdocht was, dan was door deze woorden zijn doel volkomen bereikt, want Giracs gelaat klaarde op. ‘Voor den donder,’ riep hij, ‘men had mij iets in het oor gefluisterd, en 'k zou u bijna onrecht hebben gedaan. Ge hebt gelijk, 't moet een sterk geleide zijn; uw raad is goed, en ik moet erkennen dat ge een oprecht vriend van de Republiek zijt.’

‘Heeft men kwaad van mij gesproken?’ vroeg Karel en deel het voorkomen alsof hij ten hoogste verontwaardigd was. ‘Burger Girac, ik eisch dat ge den persoon ter verantwoording roept, 't is misschien een vermomde aristokraat.’

Girac schudde het hoofd. ‘Wees bedaard,’ zeide hij, ‘'t is een vertrouwd persoon; hij meende dat hij u vroeger hier had gezien, en dat ge het niet zoudt gewaagd hebben naar de Chouans te gaan, als ge geene vrienden onder hen hadt.’

‘Ei, ei, antwoordde Karel lachend, ‘de man had waarlijk geen ongelijk. Ik had daar vroeger vrienden; in den tijd der tirannie heb ik de smokkelarij bij de hand gehad en me altijd tegen de onderdrukkers verzet. Juist dàarom hoopte ik dat de Cottereau's, aan mijne woorden eerder vertrouwen zouden schenken dan aan die van anderen; ik ben immers evenals zij vervolgd geworden. 'k Had echter misgerekend, de lieden zijn te eenvoudig. Ze gelooven een priester meer dan een ouden kameraad.’

Girac was nu volkomen gerustgesteld en vroeg Karel raad om zijn plan uit te voeren. ‘Ik moet de bevelen der Republiek nakomen, maar ken de streek en de lieden niet,’ zeide hij. ‘Wilt gij het op u nemen, den gevangene op zulk eene wijze te transporteeren, dat we van de Chouans niets te vreezen hebben?’

‘Burger,’ antwoordde Karel en deed het voorkomen alsof dit voorstel hem niet

[pagina 407]
[p. 407]

beviel, 't is eene gevaarlijke zaak, want wie weet of de nationale gardes uit deze streek te vertrouwen zijn.’

‘Niet volkomen; maar juist dàarom moet de gevangene van hier vervoerd worden. Er kan wel een opstand ten zijnen gunste worden gewaagd.’

‘Dan heb ik een goed plan. Ge laat in de stad het gerucht verspreiden, dat de gevangene hier eerstdaags zal terechtstaan; om dit te doen gelooven, wijst ge rechters aan, doch in stilte verzamelt ge een troep vertrouwbare lieden, wien men mededeelt dat 't een aanval op de Chouans geldt, omdat ze mij, die door u afgezonden was, beleedigd hebben. De troep moet heden avond gereed zijn; maar in plaats van naar de Cottereau's op te rukken, krijgt gij eensklaps bevel, den gevangene, dien men dan reeds in 't geheim uit den kerker moet hebben gehaald, te eskorteeren.’

‘Dat is goed bedacht,’ zei Girac en was recht in zijn schik. ‘Zoo moeten de aristokraten bedrogen worden, totdat ze allen zijn uitgeroeid. Ik zal naast den gevangene rijden en hem nederschieten, als de soldaten zich mochten willen verzetten, - maar dat is niet te denken.’

De noodige maatregelen tot uitvoering van het plan werden genomen. Alles scheen naar Karels wensch te gaan, toen hij later op den dag eensklaps hevig ontstelde. Terwijl hij namelijk - 't begon reeds donker te worden - in zijn logement voor het venster stond en op de straat keek, zag hij onder een hoop nieuwsgierigen den man, van wiens argwaan en hartstochtelijkheid het ergste te vreezen was - René Cottereau. Niets anders dan wantrouwen kon den Chouan er toe gedreven hebben, zich in de stad te wagen; hoorde René - en dit was wel te denken - dat men eene overrompeling der Chouans had beraamd, dan zou hij zijn broeder waarschuwden, en in dat geval zou het plan, dat Karel zoo goed had ontworpen, geheel mislukken.

Een oogenblik dacht Karel er aan, den Chouan te laten gevangen nemen en hem daardoor te beletten, zijn plan te dwarsboomen, doch hij moest daarvan afzien, dewijl René in zijne woede zeker zijn waren naam zou bekend maken. Er bleef dus voor hem geene andere hoop over dan dat Jean Cottereau in zijn vertrouwen op hem niet zou wankelen.

Karel week van het venster terug, hij wilde door René niet gezien worden; nu echter ontstond op straat een vreeslijk rumoer, geweerschoten knalden. Karel ijlde naar het venster terug en zag toen dat men den Chouan overmeesterd had en voortsleepte.

René was herkend geworden. Hij had twee zijner aanvallers tegen den grond geworpen, maar was voor de overmacht bezweken.

Eenige minuten later werd Karel bij Girac geroepen; men had den gevangene bij den regeerings-kommissaris gebracht.

‘Gij kent de Cottereau's,’ zei Girac, zoodra Karel binnenkwam. ‘Is deze een van hen?’

Karel moest zich geweld aandoen, om bedaard te blijven en zich niet te verraden. De Chouan keek somber voor zich; toen hij Karel bespeurde, fonkelden zijne oogen van nijd en woede; evenwel zweeg hij, hij scheen te willen afwachten wat Karel zou zeggen.

Deze bevond zich in de grootste verlegenheid. Zijn leven stond op het spel, en evenzeer dat van den broeder van Angela. Schijnbaar ging hij naar den Cottereau, maar het zweet parelde op zijn voorhoofd. Hij had een wanhopig besluit genomen - begreep René hem, dan was hij gered; zoo niet, dan was het ergste te vreezen.

‘Hij is de gevaarlijkste der Cottereau's,’ riep hij, ‘en ik zou u raden, hem heden nacht met den gevangen prins te laten vervoeren. Laat hem niet hier vonnissen; 't is een gevangene, die men gaarne te Parijs zal zien. Hij is de aanvoerder der Chouans, en thans hebben we niets van hen te vreezen; zonder hem durven ze niets wagen.’

Indien Girac of een der zijnen nog argwaan tegen Karel had gevoed, zou die door zijne aanklacht van den Chouan geheel zijn geweken. - René's gelaat had, toen Karel van het transport van den gevangene sprak, voor een oogenblik eene geheel andere uitdrukking aangenomen, alsof hem eensklaps alles duidelijk was geworden; evenwel wist hij zich zoo goed te beheerschen, dat alleen Karel dit had opgemerkt.

‘Ellendige verrader!’ riep René, zich woedend aanstellend. ‘Afvallige van uw koning, wees gevloekt!’

‘Laat ons op marsch gaan,’ zei Karel, zich tot Girac wendend; ‘'t is nu de beste tijd daartoe. Is de andere gevangene reeds hierheen gebracht?’

‘Ja!’

René! werd geboeid, terwijl Karel een blik van verstandhouding met hem wisselde. Daarna scheen hij zich niet meer om hem te bekommeren. Girac daarentegen gaf den gevangene een schop. ‘Ellendige hond,’ riep hij, ‘uw geheele aan hang zal u spoedig volgen.’

De man die voor de Cottereau's had gebeefd, was laag genoeg een gevangene te beschimpen.

Een halfuur later ging de troep op weg. Karel reed naast den aanvoerder van het geleide, Girac naast den gevangene, die zich in 't midden bevond.

Karel was bevreesd dat Girac zijne bedreiging zou uitvoeren en den prins nederschieten, zoodra een aanval werd gedaan. Toen men dus het Mariabeeld naderde, riep hij hem aan het hoofd van den troep. ‘'t Zou niet kwaad zijn,’ sprak hij. ‘dat we, dewijl we spoedig aan een bosch komen, een paar man als voorhoede lieten vooruit rijden.’

‘Waartoe?’ zei Girac. ‘Zijn we niet sterk genoeg?’

Men was nu in de nabijheid van het Mariaheeld gekomen.

Een geruisch deed Girac ontstellen.

‘Wat is dat?’ riep hij verbleekend.

Karel rukte de pistolen uit zijn gordel. In 't zelfde oogenblik drukte Girac zijn ros de sporen in de zijde; hij had in 't bosch gestalten gezien; hij nam de vlucht.

Een pistoolschot deed het paard van den aanvoerder der nationale garde met zijn ruiter ter aarde storten. Karel wilde zelfs een vijand niet vermoorden.

Een woest geschreeuw klonk door de lucht; als uit den grond verrezen geesten vielen de Chouans op het geleide aan, dat in een oogwenk uit elkander was gejaagd en op de vlucht sloeg. Toen weergalmde de zegekreet der Cottereau's.

Prins Talmont en René waren bevrijd.

LVII.
De noodlottige strijd.

Met de innigste teederheid begroette Angela den innig beminden man, wien zij door liefde en teederheid wilde doen vergeten, dat René hem door zijn argwaan opnieuw had beleedigd. Zij deelde hem mede dat Jean en hare andere broeders en bloedverwanten het voornemen van René hadden afgekeurd en in allen gevalle zich aan de gemaakte afspraak zouden hebben gehouden. ‘Vergeef hem,’ sprak zij met tranen in de oogen, ‘hij is diep terneergedrukt over zijn wantrouwen en genoeg gestraft door de schaamte, dat hij aan u het behoud van zijn leven te danken heeft.’

Het viel Karel licht, Angela's bede te vervullen, want wat is een minnende aangenamer dan de geliefde genoegen te kunnen doen, maar tevens leerde hij haar thans op hare rechte waarde schatten. Als een man uit de hoogere standen der maatschappij, uit den zoogenaamden beschaafden stand, aan een kind der natuur zijn hart schenkt, gevoelt hij altijd eene zekere meerderheid, als ware hij de stam, waartegen zij steunen moet; als moesten zijn verstand en ervaring haar leiden; dikwijls is zij voor hem niet anders dan eene schoone veldbloem, die naast de broeikasplanten niet in aanmerking kan komen, - en dit vooroordeel, dit gevoel, 't welk onwillekeurig bij hem opkomt, is de oorzaak, dat hij zich niet geheel aan haar wijdt en daardoor den grond legt voor het ongeluk, dat zoo menigmaal in zoogenaamde mesalliances wordt aangetroffen. Het vooroordeel van den man is altijd de schuld, indien een huwelijk, dat uit innige liefde werd gesloten, ongelukkig wordt; het ware geluk is alleen mogelijk, wanneer beiden zich geheel aan elkander wijden, en de een den ander eerder te hoog dan te laag schat. Ziet de man in zijne vrouw slechts een kind, een wezen, dat in kennis en geest niet met hem gelijk staat, en tegenover wie hij toegevend moet te werk gaan, dan is dit vooroordeel de worm, die aan zijn geluk knaagt. Eene vrouw, die een goed begrip en een goed hart heeft, is beschaafd, al moge zij op de school ook weinig hebben geleerd; eene vrouw, die takt en gezond verstand heeft, zal ons in den salon geene schande aandoen, al is zij ook in eene hut geboren. Laten wij haar echter gevoelen dat wij een vooroordeel tegen haar hebben; dat wij haar niet geheel achten en vreezen door haar gekompromitteerd te worden, dan wordt zij beschroomd, verlegen; we ontnemen haar den moed, zich tot ons op te heffen; we maken haar tot het onbestemde, bedeesde wezen, dat we gevreesd hebben in haar te zien, en het ergste van alles is, dat zij aan onze liefde begint te twijfelen, omdat zij gelooft dat zij ons niet waardig is. Dan is zij ongelukkig, en wij worden het zeker ook.

Karel had vroeger er tegen opgezien, Angela als zijne vrouw te doen verschijnen in de kringen, waarin hij verkeerde; hij had dit vooroordeel alleen overwonnen, doordien de omwenteling zooveel verandering had aangebracht, en hij zich thans voor eene vrouw van lage geboorte niet meer behoefde te schamen. En hoe beschaamd was hij, nu plotseling de sluier van zijne oogen viel, en hij leerde beseffen wat eene vrouw adelt, wat bij haar het gebrek aan beschaving vergoedt.

Reeds de woorden: ‘René is ongelukkig door zijn argwaan’ bewezen hem hoe natuurlijk verstand, opmerkingsgave en een juist begrip eene beschaafdheid gaven, die niet is aan te leeren; eene beschaafdheid, die op de vorming van het hart berust. Hij sprak met haar over de gebeurtenissen te Parijs, over de staatkunde, over zijne plannen voor de toekomst, en haar eenvoudig gezond verstand, hare juiste opmerkingen verrasten hem; hij zeide tot zich zelven, dat hij zich met zulke eene vrouw in elken aristokratischen salon vrij had kunnen vertoonen; hij gevoelde hoe groot onrecht hij haar had aangedaan, en ontdekte in haar immer meer goede en edele hoedanigheden. Zij was armoedig gekleed, maar hoe smaakvol wist zij heur haar te schikken, hare

[pagina 408]
[p. 408]

kleeren te dragen; hoe goed wist zij zich uit te drukken; hoe bevallig waren hare bewegingen; hoe edel was hare houding! Thans, nu hij zich zonder vooroordeel afvroeg, hoe zij zich in een salon zou hebben gedragen, besefte hij dat zij daar opzien zou hebben gebaard; dat zij bij geene voorname dame zou hebben achtergestaan, en 't speet hem, dat hij zich van 't genoegen had beroofd, haar door de aristokratie gehuldigd te zien.

Vroeger had hij geaarzeld haar zijne hand te schenken, omdat hij vreesde zich voor haar te moeten schamen en haar daardoor te zullen grieven. Thans gevoelde hij dat hij trotsch op haar had kunnen zijn. En hare bloedverwanten? Ja, 't waren arme lieden, smokkelaars en houthakkers, maar zij waagden hun leven voor den koning, terwijl het grootste gedeelte van den adel lafhartig was gevlucht. Welk eene edele figuur was die Jean Cottereau! Moedig, onversaagd, ridderlijk in denken en handelen, een waardig opperhoofd der Chouans, een teeder broeder, een vriend, op wien men vertrouwen kon. En zelfs René, die door teugellooze hartstochten werd beheerscht, was er niet iets poëtisch in dien man, die voor het recht wilde strijden, den voornamen zwager versmaadde en toch voor den koning het leven wilde wagen?

René had tot Karel geen woord gezegd, om hem te bedanken of zich te verontschuldigen. Toen men de bevrijde gevangenen met gejuich onder de pereboomen had geleid, had hij zich aangeboden, om langs veilige paden den graaf naar de Vendée te brengen; vóordat hij zich snel verwijderde had hij Karel slechts enkele woorden toegefluisterd, maar die woorden zeiden meer dan eene lange redevoering met eene menigte betuigingen en beloften.

‘Ik zal het u vergelden,’ had hij gezegd, en de blik, die deze woorden had vergezeld, was meer dan een eed - Karel zo het maar al te spoedig ondervinden.

Jean maakte alle toebereidselen voor de bruiloft van het jonge paar. Eene bruiloft, terwijl elk oogenblik het verderf dreigde, want 't was licht te denken dat Girac alles in 't werk zou stellen, om over den hem gespeelden trek wraak te nemen. Maar de Cottereau's vreesden niet; zij waren niet gewoon zich bezorgd te maken over hetgeen de volgende dag kon brengen; dreigden hen vroeger, toen zij smokkelden, de kerker en een schandelijke dood, nu dreigde slechts het gevaar, in den strijd met hunne vijanden den heldendood te sterven. Die anderen waren thans de misdadigers, - zij waren de strijders voor den koning.

(Wordt voortgezet).


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken