Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 6 (1889-1890)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 6
Afbeelding van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 6Toon afbeelding van titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 6

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (47.16 MB)

Scans (1070.21 MB)

ebook (35.63 MB)

XML (4.55 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 6

(1889-1890)– [tijdschrift] Nieuwe Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Maria Antoinette, Koningin en Martelares.
Historisch-Romantisch verhaal.
(Vervolg).

Doch vóordat we de pogingen tot hare bevrijding schetsen, waarvan het romantische aan de ridderlijke daden van vroegere eeuwen herinnerde; voórdat we verhalen hoe in gloeiende vereering en opofferende trouw de laatste ridder der koningin en andere royalisten de vermetelste waagstukken beproefden, moeten we vermelden hoe de dood van den koning eensklaps voor het Schrikbewind de baan had gebroken, en zullen daarna

[pagina 453]
[p. 453]

tot de andere personen van ons verhaal terugkeeren.

Een der noodlottigste gevolgen van het ter dood brengen des konings was, dat Engeland zich aansloot bij het verbond der mogendheden tegen de omwenteling; het werd de meest te duchten vijand der Franschen.

De markies van Landsdowne had reeds in 1792 in het Lagerhuis gezegd:

‘Ik houd er niet van, koningen te vleien; indien dit echter ooit verontschuldigd kan worden, dan is het wanneer het medelijden voor een ongelukkige ens daartoe beweegt. En de waarheid dwingt mij, te verklaren dat zoo ooit een vorst zich jegens zijn volk verdienstelijk heeft gemaakt, Lodewijk dit heeft gedaan. Hij heeft voorzeker den haat van het volk niet verdiend, en alle natiën moeten pogingen aanwenden om hem te beschermen. Ik vrees dat het ongelukkige voorbeeld, dat Engeland door de terechtstelling van Karel I gegeven heeft, de Franschen heeft aangemoedigd, om ook hun koning een proces aan te doen, maar ik geloof tevens dat geene bemiddeling van eene vreemde natie zooveel invloed zal hebben als die der Engelsche, want de Franschen hebben een hoog denkbeeld van onze rechtvaardigheid en ons eergevoel, waarvan wij door onze neutraliteit het bewijs gegeven hebben.’

De gezant van Engeland werd echter slechts uit Parijs teruggeroepen, en men was te trotsch om eene voorbede voor den koning te doen; men gevoelde te diepe verachting voor Frankrijk, om het eene diplomatieke nota waard te achten.

Toen echter de tijding van de terdoodbrenging van Lodewijk te Londen kwam, gevoelde men berouw, niets voor hem te hebben gedaan; alle schouwburgen werden gesloten, en de gezant van Frankrijk kreeg bevel, het land te verlaten.

‘Ik acht de handelwijze tegen den ongelukkigen koning van Frankrijk hoogst onrechtveerdig en in strijd met alle rechterlijke wetten,’ zei de minister Fox in het Parlement. ‘'t Is een der eerste bepalingen en een vaste regel, dat iemand alleen naar de bestaande wetten kan gevonnisd worden, maar niet naar wetten, die eerst na het plegen der misdaad zijn gemaakt.’

De Jakobijnen namen een feit, dat kort voór de terdoodbrenging van den koning was gepleegd, te baat, om reeds nu tegen hunne vijanden, de gematigden onder de Girondijnen, op te treden.

Een afgevaardigde, die voor den dood des konings had gestemd, was in 't Palais Royal door een Zwitser van de oude koninklijke garde vermoord geworden. Die Zwitser, Pâris genaamd, had gezworen dat indien de koning veroordeeld werd, hij hem op een zijner rechters zou wreken.

Hij koos daartoe den afgevaardigde Lepelletier, wiens votum opzien had gebaard, stak hem in eene restauratie van 't Palais Royal den degen door het lijf en ontvluchtte.

Deze moord verschafte natuurlijk een goed voorwendsel om luide van samenzweringen der aristokraten te spreken, evenals de omstandigheid dat toen, ten gevolge der vermeerdering van 't papieren geld, de levensmiddelen in prijs stegen, een biljet was aangeplakt geworden met het opschrift:

‘Toen we nog een koning hadden, waren de levensmiddelen veel goedkooper.’

Die ‘goede, zedelijke’ Jakobijnen maakten een vreeslijk misbaar; velen beweerden, ‘dat ook zij bedreigd werden; dat zij ook waren aangevallen’; men deed het voorkomen alsof Frankrijk vol aristokraten was, en de vrienden des vaderlands van hun leven niet zeker waren.

‘Royalisten en Girondijnen,’ zeiden zij, ‘hebben saamgezworen om alle ware vrienden der vrijheid te vermoorden.’ Pétion en Roland waren, volgens hen, de ontwerpers van het vreeselijke komplot.

De begrafenis van Lepelletier was een triomftocht der republikeinen.

Het lichaam van den vermoorde, naakt tot aan de heupen, zoodat de wond zichtbaar was, werd naar de place Vendôme gedragen en op het voetstuk van 't verwoeste standbeeld van Lodewijk XIV onder laurier- en cipresboomen nedergezet; de baar was bedekt met het bebloede linnen, waarop hij gestorven was; men droeg zijne bebloede kleederen op pieken, en op de baar las men de laatste woorden van den doode:

‘Ik sterf met vreugde voor het vaderland, want ik hoop dat mijn dood zal strekken tot bevestiging der vrijheid en gelijkheid en tot de ontdekking van deszelfs vijanden zal leiden.’

De voorzitter van 't Konvent legde eene eikenkroon op het lijk, en onder het zingen van patriotische liederen, en voorafgegaan door het beeld der Vrijheid en de tafelen der wet, bracht men het lijk in een plechtigen optocht naar het Pantheon.

Den daaropvolgenden dag bedacht Marat een zeer eenvoudig middel, om in het ‘Land der Vrijheid’ het brood goedkooper te maken; hij hitste het volk op om de pakhuizen der koornkoopers te plunderen en de koornkoopers naast hunne deur op te hangen. Dit gebeurde.

De nationale garde verhinderde het moorden niet, maar men deed eene aanklacht tegen Marat. Hij gaf den rechters ten antwoord, ‘dat hij de eenige was, die iets van de omwenteling begreep, en dat hij het volk leerde hoe het zich moest gedragen.’ Natuurlijk volgde nu dadelijk zijne vrijspraak.

De Jakobijnen deden hun best, om het volk de noodzakelijkheid van eene diktatuur te doen inzien; werd de diktator - waaraan zij niet twijfelden - uit hun midden gekozen, dan waren zij de onbeperkte heerschers in Frankrijk; in plaats van het koningschap, zou de natie de diktatuur hebben; in plaats van een Bourbon, een Robespierre of een Danton tot tiran; in plaats van de verdrukking der aristokraten, die van de sanskulotten.

Dat is gewoonlijk de uitkomst van eene bloedige omwenteling - de machthebbers verwisselen, de tirannie wordt ruwer en bloediger, het despotisme nog gruwelijker, totdat het volk weêr eene omwenteling maakt, om de nieuwe heerschers ten val te brengen.

LXVI.
Morier.

In den salon van den burger generaal Barras is de keur van de toenmalige Parijsche maatschappij bijeen. Deze salon was nog het eenige toevluchtsoord voor de meer beschaafden. Men trof er vernuftige en schoone vrouwen, de voornaamste grootheden der Republiek, en vooral ook die lions (leeuwen, of liever tijgers) der Republiek, welke òf met hunne laagheid en hunne veronachtzaamde kleeding koketteerden òf de belachlijkheden der van de oude Fransche mode afwijkende kleeding ten toon spreidden en incroyables werden genoemd.

Men kon voor die lions de deur niet sluiten; zij waren immers de helden van den dag; men moest hen zelfs vleien, om niet van aristokratische gezindheid verdacht te worden.

Zoo zag men er naast den woesten sansculotte den voormaligen aristokraat, die er thans behagen in schepte, alle zedelijkheid, alle schaamte en allen goeden smaak te verloochenen; men zag er de schoone Kreoolsche, de vicomtesse Jozefine De Beauharnais, en naast haar misschien een bevallig naaistertje, die nu de geliefde van een Barras was; men zag er de bekoorlijke gravin De Fontenay, Robespierre, Marat, Danton, en terwijl aan het eene tafeltje een van vernuft tintelend gesprek werd gevoerd, ging 't aan een ander tafeltje op de ruwste wijze toe.

In dezen salon wedijverden Tallien en Robespierre om de gunst der bekoorlijke Irene De Fontenay, wier afkeer van Robespierre nog toenam door de steeds vermeerderende macht en den invloed van een man, wiens lage huichelarij zij doorgrondde.

Aan eene tafel, waaromheen een gezelschap ‘leeuwen’ had plaats genomen, sprak men tamelijk luidruchtig over eene danseres, die men in eenen kleinen schouwburg van eene der voorsteden had ontdekt; en terwijl men tot in de minste bijzonderheden hare schoone vormen roemde en, in weerwil van de tegenwoordigheid der dames - of misschien juist daarom - nauwkeurig beschreef, trad een jonkman de zaal in, wiens hooge statige gestalte, in de uniform der nationale garde, niet alleen de aandacht der dames, maar zelfs die der heeren trok: het was Karel Von Krohn.

Door de bemiddeling van Marat, dien hij zich tot vriend en beschermer had weten te maken, was hij thans officier der nationale garde.

Karel, die op dit oogenblik den naam der danseres hoorde noemen, ging aan de tafel der leeuwen naast een jongen man zitten, wiens verwilderd uitzicht in de grootste tegenspraak was met zijne fijne, aristokratische trekken. Het scheen alsof die teeder gebouwde man met de kleine handen de natuur had willen verbeteren, die hem een hoogst beschaafd uiterlijk had geschonken. Zijn lang haar hing ordeloos langs zijn hoofd, zijne borst was naakt; hij had pistolen in den driekleurigen sjerp en eene broek aan, die niet verder dan tot de knieën reikte; zijne bloote voeten staken in lompe schoenen.

Op zijn bleek, fijn gelaat speelde een spottende lach. Men zou hem schoon hebben genoemd, als de bittere hoon, welke in dien lach te lezen was, het geheele gelaat niet had ontsierd.

Karel mengde zich in het gesprek.

‘Ik ken die Arsene,’ zeide hij, ‘zij is uit Varennes, waar men den tiran heeft gevangengenomen. Zij is een schoon meisje, maar schijnt een ongevoelig schepsel te zijn, dat alleen wanneer zij danst leven verkrijgt. Ik geloof niet dat zij in staat is liefde te gevoelen; zij bedwelmt de zinnen wanneer zij danst, maar vervult den vurigen vereerder met afschuw, als zij daarna haar kouden blik op hem laat rusten.’

‘Dat is de voorstelling, die ik me van de godin der vrijheid heb gemaakt,’ zei Danton, die met aandacht naar Karels woorden had geluisterd, schoon, vurig en woest in den strijd, ongenaakbaar voor dengene, die in haar eene vrouw denkt te vinden, welke zich voor geld prijsgeeft. Zij is dus volmaakt schoon?’

‘Als door een Phidias uit marmer gebeiteld,’ antwoordde een der leeuwen in geestdrift.

‘Ik moet het meisje zien,’ riep Dan-

[pagina 454]
[p. 454]

ton met schitterende oogen. ‘Danst zij heden avond?’

‘Zij zal om dezen tijd op de planken zijn,’ kreeg hij ten antwoord.

Danton stond op.

‘De godin der vrijheid zal den held der Republiek toelachen, of zij verdient niet aldus genoemd te worden,’ zei Karels buurman.

Danton, wiens ijdelheid door deze woorden was gestreeld, wierp den spreker een dankbaren blik toe. Verscheidene gasten stonden insgelijks op, om Danton te vergezellen.

De gravin de Fontenay had intusschen met Tallien gesproken, en nadat deze haar de sjaal over de schouders had gelegd, maakte zij voor hem eene buiging en zeide: ‘Burger, ik ben u ten hoogste dankbaar voor uw aantrekkelijk onderricht omtrent onderwerpen, waarmede iedere burgeres der Republiek bekend moest worden gemaakt. Ik betreur het, niet meermalen met u een onderhoud te kunnen hebben, want ik zal Parijs spoedig verlaten.’

‘Parijs verlaten?’ riep Tallien.

‘Ja; mijn echtgenoot is bang voor de hier heerschende lucht, die voor zijne zwakke konstitutie gevaarlijk is.’

Het gezelschap was oplettend geworden.

‘Ei,’ zei de bleeke man, die naast Karel had gezeten, ‘zwakke konstitutie gevaarlijk’; dat is eene toespeling op de konstitutie der groote, ondeelbare Republiek.’

Die woorden klonken als eene aanklacht, en alleen Karel kwam het voor alsof er een zweem van spotternij in lag. Een der incroyables, het afgeleefde gelaat door afhangende lokken omgeven, gekleed in een helderblanwen frak, stroogele broek, schoenen en gestreepte kousen, zag Irene doordringend aan.

‘Burgeres,’ sprak hij boosaardig lachend, ‘men spreekt niet van zwakke konstituties.’

‘Wie is de ellendige, die mijne woorden op de weegschaal legt? Die bleeke, afgeleefd uitziende man heeft me reeds dadelijk afkeer ingeboezemd,’ zegde Irene De Fontenay.

‘Wees voor hem op uwe hoede,’ antwoordde Tallien. ‘Hij heet Morier en is een spion van de kommissie van algemeen welzijn. Ik raad u, nog heden nacht Parijs te verlaten, morgen kan het te laat zijn. Die gek is misschien ijverzuchtig of een kreatuur van Robespierre, die u haat. Maar zonder pas komt ge niet over de grenzen, en een pas zal men u niet geven. Ga naar Bordeaux, daar ben ik bekend. Ik heb er reeds vroeger voor de Republiek geijverd en het vooruitzicht, weder daarheen gezonden te worden, om alle koningsgezinden op te sporen. Dáar kan ik u beschermen.’

Hij kuste haar de hand, en zij verwijderde zich aan den arm van haren echtgenoot.

De bleeke jonge man verliet tegelijk de zaal, en Karel, nieuwsgierig of hij Irene zou volgen, deed dit insgelijks.

‘Burger Morier,’ sprak hij, toen deze zich haastig wilde verwijderen, ‘ge zijt zeker voornemens de gravin aan te klagen en eene mogelijke vlucht te verhinderen.’

‘Wat raakt het u?’ vroeg Morier en sloeg de hand aan zijne pistolen. ‘Ge hebt waarschijnlijk medelijden met de aristokratische dame, omdat zij een schoon gezicht heeft.’

‘Neen! Maar ik wil u als getuige dienen, om ook een blijk van mijnen ijver te geven.’

‘Ik heb geene getuigen noodig.’

‘Misschien wèl. De burger Tallien stelt belang in de dame, en hij staat hoog in aanzien.’

‘Dame? In de Republiek heeft men alleen burgeressen.’

Karel was hevig ongerust. Behalve dat hij er Irene De Fontenay dankbaar voor was, dat zij hem vroeger schuilplaats verleend en heden niet verraden had, was hij gebelgd over de laagheid van Morier, die misschien om zijne wraak te koelen, haar wilde aanklagen. Zijn plan was, eene verklaring ter gunste van de gravin af te leggen, en in weerwil van het dreigend gebaar van Morier liep hij naast hem voort.

‘Ik wil niet dat ge mij volgt,’ riep deze driftig.

‘Burger,’ zei Karel, met minachting de schouders ophalend, ‘ik zal doen wat ik wil.’

Morier trok een pistool, maar in 't zelfde oogenblik had Karel zijn arm gegrepen en hield dien met ijzeren vuist omklemd.

Morier trachtte zich los te wringen en toonde daarbij eene kracht, die Karel niet bij hem had vermoed. Er was niemand op de straat, en Karel besloot eerder het uiterste te wagen, dan de gravin door dezen schurk in 't verderf te laten storten.

Maar zonder dat Karel het had bemerkt, had Morier met de linkerhand zijn dolk getrokken. ‘Laat los,’ sprak hij en zette Karel den punt van den dolk op de borst, ‘laat los, of ik stoot toe. Op mijn woord van eer, ge zijt een man des doods, als ge mij niet goedschiks wilt loslaten.’

Karel liet den arm van Morier los. Wel was zijne eerste gedachte, dat hij in de macht van dien man was, als hij hem niet nederschoot vóordat deze toestiet, maar toch deed de omstandigheid dat hij den ha[a]n van zijn pistool niet kon spannen, hem minder dan Moriers woorden besluiten, aan diens eisch te voldoen. Morier had bij zijn ‘woord van eer’ gezworen; dat was de eed van een aristokraat. Ook had Morier niet om hulp geroepen, wat een sansculotte gewis zou hebben gedaan, en bovendien had Karel bij de worsteling opgemerkt dat zijn tegenstander een fijn batisten overhemd droeg.

‘Ge zijt niet wat ge schijnt,’ fluisterde hij. ‘Welke reden hebt ge om de arme vrouw in het verderf te willen storten?’

Karel was dit zeggende zoo voorzichtig, den haan van zijn pistool te spannen.

Morier zag hem aan alsof hij besluiteloos was, of hij Karel al dan niet vertrouwen zou schenken.

‘Ge wildet dus voor haar getuigen?’ zeide hij. ‘Is zij beter dan madame Veto?’

Karel begreep dat de ander hem wilde uithooren; zijn vermoeden dat hij met een aristokraat te doen had, was bijna zekerheid voor hem.

Niettemin antwoordde hij met terughouding: ‘Ik houd het er voor, dat vrouwen voor de Republiek niet gevaarlijk zijn.’

‘Dan denkt ge er anders over dan het Konvent.’

‘Dat is wel mogelijk.’

‘Ge durft u dus vermeten, van eene andere meening te zijn dan het Konvent.’

‘Burger Morier,’ zei nu Karel ongeduldig, ‘ik zal openhartig zijn, want indien we elkander niet verstaan, verlaat slechts éen van ons levend deze plek. Ik ben een koningsgezinde, en ik geloof dat gij dit ook zijt.’

‘Waarom gelooft ge dat?’

‘Uwe blanke handen zijn geverfd, ge speelt den sansculotte.’

‘Burger, ge waagt veel door mij te beleedigen.’

‘Ik waag niets, want ik heb me vast voorgenomen u te dooden, indien ge mij niet de hand reikt òf mij vóor zijt. Ik ben Karel Von Krohn. Wie zijt gij?’

‘Ge waart stalmeester van den koning, ge zijt te Varennes geweest - en hebt niet voor den koning gevochten.’

‘Hij wilde het niet. Ik kom thans uit de Vendée. De koning is niet meer te redden, - maar de koningin?

‘Leve de koningin! ‘fluisterde Morier en reikte Karel de hand. ‘Mijn naam zeg ik u niet, maar we zullen elkander wederzien. Laat me thans mijn weg vervolgen. Irene De Fontenay wordt door geen gevaar bedreigd, dat zweer ik u, maar zij zal het middel zijn om Tallien en Robespierre tegen elkander in het harnas te jagen. Die beesten moeten elkaar verscheuren. Ik klaag Irene De Fontenay aan, maar laat haar ook ontsnappen. Tallien beschermt haar, en Robespierre zal er woedend over zijn, want hij heeft gezworen, haar te bezitten.’

Karel was de verrassing, welke deze zonderlinge woorden hem veroorzaakten, nog niet meester, toen Morier reeds uit zijn gezicht was verdwenen. De op de straat heerschende duisternis en het verschijnen van een paar wandelaars, voor welke Karel op zijde week, waren Morier gunstig, en Karel wilde hem niet naroepen of volgen; hij besefte dat hij had te doen gehad met iemand, die noch met zich liet schertsen noch zich in zijne plannen dwarsboomen.

LXVII.
Berg en gironde.

Toen Karel den volgenden morgen de gravin de Fontenay wilde bezoeken, vernam hij dat zij was afgereisd, en tevens dat municipaal-beambten aan hare woning waren geweest, om haar gevangen te nemen. Of deze haar nog hadden ingehaald, daaromtrent kon hij geene zekerheid bekomen; eene vraag daarnaar zou hem in verdenking hebben gebracht, want 't wekte reeds argwaan, als iemand in een gevangene belangstelling betoonde, en nog meer, als die belangstelling een ontvluchten beschuldigde gold. Karel moest zich alzoo in acht nemen, want hij had een nog verhevener doel.

De dochter van Maria Theresia zat gevangen in den Tempeltoren, en hij had den eed eens gedaan, haar tot in den dood getrouw te zullen dienen.

Doch we zullen eerst de gravin Irene volgen. Zij had de waarschuwing van Tallien ter harte genomen, des nachts alles voor de afreis gereed gemaakt en die afreis op vijf uur des morgens bepaald, doch de klokken een uur voór gezet. Zij had haar ziekelijken echtgenoot niet gezegd wat de reden van het plotselinge en overhaaste vertrek was, en hij was gewoon zich in alles naar haar te schikken. Te half vijf uur in den morgen reed de reiskoets ongehinderd de barrière van Parijs door; omstreeks dienzelfden tijd vervoegden zich de municipaal-beambten aan haar hotel, om haar gevangen te nemen.

Een paar uur na hare komst te Bordeaux kreeg Irene een bezoek, dat haar ten hoogste verraste.

't Was Tallien, - maar hij was geheel veranderd. Het anders zoo frissche en opgeruimde gelaat was bleek; hij scheen angstig en ongerust. Zij vroeg met bekommering wat hem overkomen was.

‘Burgeres,’ antwoordde hij met nedergeslagen oogen, ‘ik heb eene treurige taak te vervullen, mijn hart, mijn gevoel verzetten er zich tegen, maar ik moet gehoorzamen. O, wist ik dat dit

[pagina 455]
[p. 455]

kon baten, dan zou ik gaarne mijn leven ten offer brengen. Maar het zou nutteloos zijn; in mijne plaats zouden anderen het bevel uitvoeren en zeker met minder verschooning te werk gaan.’

Tevergeefs bestormde Irene hem met vragen, hij ontweek elk rechtstreeksch antwoord, weigerde elke verklaring en vroeg dadelijk den heer De Fontenay, toen deze de kamer binnenkwam, of hij met hem wilde uitrijden, om zijn pas te laten nazien.

De graaf was daartoe bereid; beide mannen verlieten Irene, en zij bleef alleen, ter prooi aan de hevigste onrust.

Een uur later kwam het rijtuig terug, maar slechts éen persoon steeg er uit - Tallien.

‘Waar is mijn echtgenoot?’ riep Irene, hem ontsteld tegemoet ijlend.

‘Stel u gerust, burgeres! De burger Fontenay is op weg naar Parijs. Hij heeft me verzocht, u zijn afscheidsgroet over te brengen.’

Verbaasd staarde zij Tallien aan.

‘Op weg naar Parijs? Dat is onmogelijk!’ riep zij.

‘Om dringende zaken,’ gaf Tallien ten antwoord.

‘Zeg me de waarheid, ik smeek het u om.’

‘Burgeres!’

‘Burger Tallien, spreek ronduit. Ik zal ook het ergste bedaard aanhooren, maar kan geene onzekerheid verdragen. Ik ben door de omwenteling aan vreeslijke tijdingen gewoon geraakt. Zeg me dus de waarheid, burger!’

Zij zag hem onrustig aan.

‘Dierbare gravin,’ sprak hij, ‘ik heb nauwelijks den moed, u de waarheid te zeggen, 'k ben hevig ontroerd en ternedergedrukt. Ik verzeker u, dat ik alles zal doen wat in mijn vermogen is, om uw echtgenoot te beschermen.’

‘Verkeert hij dan in gevaar?’

‘Luister! Toen ge in den salon bij Barras mij verlaten hadt, liet uw lot mij geene rust. Ik vreesde dat men u vervolgen zou. Vroeg in den morgen snelde ik naar Robespierre, om van hem eene zending naar Bordeaux te verzoeken. Hij zag mij aan met een blik, waarin boosheid, leedvermaak en sluwheid te lezen waren, en onder het eigenaardig verwringen van zijne gelaatstrekken antwoordde hij:

‘Ge voorkomt mijne wenschen, burger Tallien! Er moet te Bordeaux eene groote opruiming gehouden worden; voor de veiligheid der Republiek moeten nog eenige duizenden hoofden vallen. Ik eisch die van u en verwacht van uwe bekende energie en vaderlandsliefde, dat ge de royalisten tot den laatsten man zult verdelgen.’ ‘Bij die woorden stolde mij het bloed in de aderen. Ik begreep zijne bedoeling. Hij gaf mij een gesloten bevelschrift mede, dat ik eerst bij mijne aankomst te Bordeaux mocht openen. Hier is het, lees zelve.’

Hij reikte haar een vel papier toe, viel in een stoel en bedekte zijn gelaat met beide handen.

De gravin las het bevelschrift en werd doodsbleek.

‘Burger Tallien,’ aldus luidde het bevelschrift, ‘het komiteit van algemeen welzijn beveelt u bij deze, den burger Fontenay en diens gade, de burgeres Fontenay, geboren Cabannas, te laten gevangen nemen. De burger Fontanay moet dadelijk naar Parijs gezonden worden; zijne gade moet te Bordeaux terechtstaan wegens het vaderland vijandige uitdrukkingen en bespotting van de konstitutie der Republiek. Binnen vier dagen verwachten wij de tijding van hare terdoodbrenging. Gij staat met uw hoofd borg voor de uitvoering van dit bevel.

‘maximiliaan robi spierre.’

Het papier ontglipte Irenes handen. Zij doorgrondde het plan, dat Robespierre had gevormd om zich te wreken: zij zou in Tallien niet alleen den beul van haar echtgenoot zien, maar tevens haar eigen beul. Gehoorzaamde Tallien niet, dan zou ook hij zijne straf niet ontgaan. Welk eene helsche wreedheid, haar door een man, van wien Robespierre vermoedde, dat hij haar beminde, te laten ter dood veroordeelen! Alle argwaan, die tegen Tallien bij haar had kunnen opkomen, indien hij alleen haar echtgenoot had gevangengenomen, verdween bij het lezen van dit bevelschrift. Bleek en met vertwijfeling staarde zij Tallien aan.

‘Vlucht over de grenzen,’ zegde hij. ‘Ik zal voor passen zorgen.’

‘En uw bloed zal in de plaats van het mijne vloeien,’ sprak zij ontroerd. ‘Neen, dat wil ik niet. Laat mij veroordeelen en dooden, 'k wil liever sterven dan in de handen van Robespierre te vallen.’

Tallien voerde haar naar de gevangenis, maar liet haar daar eene gemakkelijk ingerichte kamer geven.

‘Ik zal naar Parijs het bericht zenden, dat ge gekerkerd zijt, doch tevens melden dat ik geene aanklacht tegen u heb ingediend, daar ik zelf uwe woorden heb gehoord en er geen kwaad in kan vinden. Ik zal om verdere bevelen vragen. Het konvent kan geene aanklacht tegen mij verheffen, daar ik al deszelfs overige bevelen stipt heb vervuld.’

Robespierre scheen het niet te wagen, Tallien voor het gerecht te dagen, misschien omdat Tallien met Barras nauw bevriend was, en hij, om zeker van zijne wraak te zijn, niet overijld wilde te werk gaan, althans er kwamen geene nadere bevelen omtrent Irene, en de stad Bordeaux had het aan den invloed der schoone vrouw te danken, dat Tallien zachter handelde en velen verschoonde, die, ware zij er niet geweest, zeker op 't schavot hun leven zouden hebben gelaten.

Immer vreeslijker woedde intusschen de storm der omwenteling, hij begon geheel Europa te beroeren en trof eindelijk ook de vrienden der vrijheid, die zich tegen de toenemende uitspattingen van 't volk wilden verzetten.

De openlijke strijd tusschen de mannen, die zich geroepen waanden om aan het hoofd der Republiek te staan, zou nu weldra uitbreken.

Laponneraye, een groot vereerder van Robespierre, zegt:

‘Na de terdoodbrenging van Lodewijk Capet begon de strijd der Girondijnen tegen de mannen van den Berg met nieuwe hevigheid; de eersten waren steeds de aanvallende partij. De uitvoerende macht berustte in de handen der Girondijnen; het leger en deszelfs aanvoerders, vooral Dumouriez, waren hen toegedaan en bij al hunne komplotten in het spel. Zij hadden eene groote meerderheid in het Konvent, daar het Centrum hen ondersteunde. De Berg daarentegen steunde op het volk, op de klubs, op de openbare meening, en weerstond niet alleen de aanvallen der Rechterzijde, maar bracht haar ook verschillende nederlagen toe, zooals onder anderen bij de veroordeeling van Lodewijk Capet, dien de Gironde had willen redden.

‘Sinds den dag dat het hoofd van den koning was gevallen, verloor de partij der Gironde haar invloed meer en meer, maar zij verdubbelde hare intriges en geheime kuiperijen, en de mogelijkheid betwijfelend om den Berg te overwinnen, als Parijs alleen de strijdplaats bleef, trachtte zij de departementen in den strijd te mengen, steden als Lyon, Marseille en Bordeaux tegenover de hoofdstad te plaatsen en Frankrijks eenheid door allerlei intriges in gevaar te brengen.

‘De aanmaning daartoe werd echter in bijna alle departementen slecht ontvangen; dagelijks werden Girondijnen bij het Konvent wegens geheime kuiperijen aangeklaagd.’

De toestand van Frankrijk is het best geschetst door de woorden, die Sallet tot Robespierre sprak: ‘Als de geheele Rechterzijde van 't Konvent vermoord zal zijn, zal de hertog van York verschijnen, om den troon te bestijgen; de hertog van Orleans, welke hem dien heeft beloofd, zal hem vermoorden; de hertog van Orleans zal op zijne beurt door Danton, Marat en Robespierre vermoord worden, die hem dezelfde belofte hebben gedaan als hij aan den hertog van York deed; dan zal het driemanschap het van bloed doorweekte Frankrijk onder elkander verdeelen, totdat de slimste onder hen, en dat zal Danton zijn, zijne beide kollegaas vermoordt om eerst als diktator, daarna als koning te regeeren. Dat is het plan; in de geheele omwenteling is geene enkele gebeurtenis aan te wijzen, die niet een uitvloeisel van de vreeslijke samenzwering is.’

Die profetische woorden zouden vervuld worden. De bloedgolven der omwenteling zouden nog hooger stijgen, vóordat Maria Antoinette er in verstikte. 't Was eene verschrikkelijke vrijheid, die Frankrijk zich had veroverd.

LXVIII.
De val der gironde.

De opgewondenheid te Parijs was ten toppunt gestegen; in den verwoeden strijd tusschen Gironde en Berg kon de beslissende slag niet lang meer uitblijven. Generaal Dumouriez gaf de aanleiding daartoe. Hij had het plan gevormd, den zoon van den hertog van Orleans, Louis Philippe, hertog van Chartres (den lateren koning Louis Philippe), tot koning uit te roepen en Parijs te bestormen. Hij verklaarde openlijk dat hij slechts éen vijand tegenover zich had, namelijk het Konvent. Dit bestond uit 200 roovers en 600 domkoppen. Hij voerde met Oostenrijk en Pruisen onderhandelingen over een wapenstilstand; reeds waren Oostenrijksche huzaren in zijn hoofdkwartier, toen de minister van oorlog der Republiek en afgevaardigden van 't Konvent zich tot hem vervoegden, om van hem gehoorzaamheid te eischen en hem, in geval van weigering, gevangen te nemen. Hij liet de deputatie door Oostenrijksche huzaren arresteeren en wegvoeren; hij hoopte in hen aan Oostenrijk gijzelaars te geven voor de in den Tempel smachtende gevangenen, doch wist niet dat het Konvent zich zeer weinig aan zijne medeleden liet gelegen liggen. Het Konvent verklaarde den generaal vogelvrij; zijn leger weigerde hem gehoorzaamheid; hij moest vluchten en stierf in ballingschap.

De eerste daad van het Konvent was nu de verbanning der familie Orleans, en monsieur Philippe Egalité, die eer en naam aan de omwenteling had ten offer gebracht, werd te Marseille in den kerker geworpen. Daarna moest de Gironde worden verdelgd. Danton zwoer haar in het Konvent een strijd op leven en dood; Robespierre beschuldigde haar, de gevaarlijkste vijandin der Republiek te zijn; Marat hitste het volk op, de Girondijnen te vermoorden; alle sansculotten moesten zich met dolken wapenen.

De Gironde wist in 't Konvent door te drijven dat Marat in staat van beschul-

[pagina 456]
[p. 456]

diging werd gesteld. Hij ontvluchtte, hield zich eenige dagen verborgen en verscheen toen, door een hoop gepeupel vergezeld, voor de revolutionnaire rechtbank, een man met zoo groot gevolg natuurlijk vrijsprak. Dadelijk maakten de sansculotten van pieken en boomtakken een draagbaar en plaatsten er een stoel op, waarop Marat, met een krans van eikenloof versierd, moest plaats nemen. Zoo werd hij in triomf naar het Konvent gedragen.

Een sappeur treedt de vergaderzaal van 't Konvent binnen en zegt: ‘Burgers, we brengen u den braven Marat. Marat was altijd een vriend van 't volk, het volk zal altijd de vriend van Marat zijn. Indien Marats hoofd moet vallen, neemt dan, in plaats van het zijne, dat van den sappeur.’

Marat, Danton en Robespierre vormden een geheime klub, die op 't stadhuis hare vergaderingen hield en ten doel had aan de macht der Gironde een einde te maken.

De Girondijnen beseffen wat hen te wachten staat. Velen durven niet meer naar hun huis gaan en verschuilen zich bij hunne vrienden. Omdat men haren echtgenoot niet vond, werd de vrouw van den minister Roland gevangen genomen. Men gaat op dezelfde wijze te werk als in 't vorige jaar, toen men den koning had afgezet. Toen verhief zich tegen hem eene deputatie uit het volk, die zich zelve daartoe had benoemd, - thans geschiedt hetzelve tegen het Konvent.

Den 1 Juni wordt de stormklok geluid, Marat zelf klimt op den toren van het stadhuis, om het sein te geven. Het tromgeroffel roept het volk te wapen. Henriot omsingelt de Tuilerieën, waarin het Konvent vergaderd is, met 80,000 nationale gardes en eenige kanonnen. Zoo begint de zitting. Gewapende daglooners dringen tot du galerijen door; eene deputatie van 't Volk komt binnen en verkondigt het Konvent, dat zij zooeven den Burgerraad ontslagen, maar dadelijk weder een revolutionairen Burgerraad aangesteld heeft. Zij verklaart dat het volk ten derde male in verzet is gekomen, om de aanslagen zijner vijanden tegen de vrijheid te verijdelen; zij eischt dat de vergadering het besluit neme, om de twee en twintig leden van 't Konvent in staat van beschuldiging te stellen; eindelijk verlangt zij verlaging van den prijs van 't brood, dagelijksche soldij voor iederen gewapenden sansculotte, enz.

De zaal werd met het haveloos gekleede, ruwe en onbeschaamde gevolg van deze vermetele sprekers gevuld, en de voorzitter kon het niet verhinderen, dat zij de zitting bleven bijwonen.



illustratie
lenteboden, naar marie loux.




illustratie
aanval op een negerdorp.


Het tooneel van den 20 Juni, toen de koning verscheidene uren door het gepeupel opgesloten werd gehouden, wordt herhaald; thans is het 't Konvent, dat den koning heeft veroordeeld, 't welk op dezelfde plaats deze vernedering moet dulden.

De beraadslagingen duren tot des avonds tien uur; nu gaan de leden van 't Konvent naar buiten, om het vóor 't gebouw staande volk den broederkus te geven en het te zeggen dat het zich jegens het vaderland verdienstelijk heeft gemaakt, en dat men in alles bewilligt, behalve in het gevangennemen der twee en twintig Girondijnen.

Het volk is voorloopig tevreden gesteld, en onder het zingen van de Marseillaise wordt bij fakkellicht in den tuin der Tuilerieën eene wandeling gemaakt. Daarmede zijn echter Danton, Marat en Robespierre niet tevreden, zij dorsten naar bloed.

Den volgenden dag wordt het tooneel herhaald, de deputatie eischt opnieuw de uitlevering der twee en twintig Girondijnen. ‘Zij zijn verraders der vrijheid,’ zegt men, ‘zij moeten sterven.’

De Girondijnen zitten daar in stomme vertwijfeling en achten zich verloren.

De dag gaat voorbij zonder dat het tot bloedige tooneelen komt; reeds den 2 Juni echter vormen vijf duizend gewapende mannen uit het janhagel der stad de lijfwacht van den nieuwen Burgerraad. De eischen worden nog dringender herhaald; Henriot laat de kanonnen tegen de vergaderzaal richten en dreigt die te zullen bestormen, als het Konvent nog langer weigert, aan 't verlangen van 't Volk te voldoen. Barrère geeft den Girondijnen den raad, hun mandaat neder te leggen. Lacroix eischt dat den bevelhebber der nationale garde het hoofd voor de voeten worde gelegd, omdat hij het Konvent niet beschermt. De president Hérault de Séchelles verzoekt de vergadering, hem te volgen, opdat het Konvent eene andere vergaderzaal zoeke, - en tusschen de gelederen van het gewapend volk gaan de gedeputeerden naar buiten. Aan den uitgang komende, die naar de place du Carrousel leidt, staat daar Henriot, door adjudanten omringd; de straat is door voetvolk, ruiterij en kanonnen versperd.

‘Wat verlangt het volk?’ vraagt Hérault de Séchelles, toen men hem onder allerlei bedreigingen en schimpredenen den doortocht weigert; ‘het Konvent houdt zich alleen met 's volks welzijn bezig.’

Henriot lacht en antwoordt spottend: ‘Hérault de Séchelles, het volk is niet hier gekomen om naar uwe nietsbeteekenende praatjes te luisteren, maar om zijne bevelen te geven. Het wil dat ge het twee en twintig schuldigen uitlevert, en ge komt niet van hier vóordat ge dit hebt gedaan.’

(Wordt voortgezet.)


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken