Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 6 (1889-1890)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 6
Afbeelding van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 6Toon afbeelding van titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 6

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (47.16 MB)

Scans (1070.21 MB)

ebook (35.63 MB)

XML (4.55 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 6

(1889-1890)– [tijdschrift] Nieuwe Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Maria Antoinette, Koningin en Martelares.
Historisch-Romantisch verhaal.
(Vervolg).

CXIV.
Nieuwe heerschers, nieuwe wetten.

In den kerker van 't Luxembourg verwachtten de gevangene vrouwen elken dag de aankondiging van hun doodvonnis; geene van hen vermoedde dat de tiran, die hen had gekerkerd, was ten val gebracht. Van alle gevangenen was Josefine De Beauharnais de eenige, die de hoop niet had opgegeven; Irene de Fontenay twijfelde er aan dat Tallien haar nog zou redden.

't Was geen zielenadel of gelatenheid, wat Josefine voor vertwijfeling behoedde, maar wanneer de vrees voor den dood haar overviel, vatte zij dadelijk weder hoop, en meteen lachend gelaat zeide zij dat zij bestemd was de kroon van Frankrijk te dragen.

‘Waarom,’ zoo schrijft Crusenstolpe, vroeg de hertogin van Aguillon spottend aan hare medegevangene, ‘waarom benoemt ge niet maar dadelijk uw hofstaat?’

‘Met alle genoegen,’ antwoordde Josefine lachend. ‘Gij, ma chère, zult mijne eerste staatsdame zijn.’

‘Menig oog werd met tranen gevuld; men geloofde dat de ongelukkige krankzinnig was geworden.’

Josefines vertrouwen had haren grond in de voorspelling, die eene mulattin op Martinique haar had gedaan. Zooals bekend is, was Josefine De Beauharnais eene Kreoolsche van dat eiland.

‘Ge zult met een blonden man huwen,’ had de oude mulattin gezegd. ‘Uw voorhoofd duidt aan dat ge tweemaal zult trouwen. Uw eerste man is op Martinique geboren, maar zal aan de andere zijde van het groote water vertoeven en een degen dragen; een onaangenaam proces zal u van hem scheiden, en hij zal later op droevige wijze omkomen. Uw tweede man is bruin; hij is van Europeesche geboorte en niet rijk, maar hij zal de wereld met zijn roem en zijne daden vervullen. Ge zult dan eene hooggeplaatste vrouw worden en meer dan eene koningin zijn. Maar na de bewondering der wereld te hebben opgewekt, zult ge ongelukkig sterven.’

Eene dergelijke orakelspreuk had Josefine van de beroemde waarzegster madame Lenormand ontvangen. Zij had deze schriftelijk eene aanvraag gedaan en ook schriftelijk antwoord bekomen, want madame Lenormand was gevangen gezet, omdat zij Robespierre en St. Just dingen had voorspeld, die hen niet bevielen.

't Blijft voorzeker een physiologisch raadsel, hoe de herinnering aan eene voorspelling, waarmede de heldere geest van Josefine vroeger had gespot, levendig werd en haar zelfs moed en troost kon schenken in oogenblikken, waarin het gezond verstand haar moest zeggen, dat alleen door een wonder redding mogelijk was.

Robespierres dood bevrijdde ook de gevangenen van het Luxembourg. Barras gaf Josefine aan hare kinderen terug, die hij onder zijne hoede had genomen. Hij kende Josefine van vroeger, en de schoone vrouw had sinds lang indruk op zijn hart gemaakt.

Weinige maanden na Robespierres dood en den val van het Schrikbewind had Frankrijk een geheel ander aanzien gekregen, men zou het bijna niet meer erkend hebben. Vijf leden van de diktatorische regeering vestigden hun zetel in het Luxembourg, en het paleis, dat nog zoo kort geleden tot gevangenis had gediend, schitterde nu in pracht en praal, - daar verbleven de koningen der Republiek.

Het gezellige leven bloeide opnieuw; men gaf bals en koncerten; men voerde de beleefdheidstermen weder in; de gezelschapskringen verkregen weder een aristokratisch karakter, ofschoon ook een ander dan de vroegere aristokratie had gehad. De jeunesse dorée, de rijke en voorname jongelingschap, nam een kostuum aan, dat de ‘offerdracht’ werd genoemd: men droeg een rouwfloers om den arm, ten teeken dat men de slachtoffers der omwenteling betreurde. Overigens bestond de kleeding uit korte broek, schoenen en kousen, een lang uitgesneden jas met zwarten of groenen kraag, een hooge kravat en een ronden hoed met breeden rand. Men liet het haar aan weerszijden van het hoofd in krullen laag afhangen en maakte er aan het achterhoofd vlechten van, die men met een kam vaststak.

De schilder David had zich er niet mede tevreden gesteld, alleen de diktators het gewaande kostuum van Perikles te geven, de geheele wereld moest Grieksch gekleed zijn; het Griekendom was vormelijk de mode geworden, en de groote schilder meende niets te wagen, als hij de schoonste vrouwen de antieke beelden in hare wulpsche naaktheid tot model aanbeval.

We willen gaarne toegeven dat deze onbeschaamde dracht, die men klassiek noemde, reeds omdat er buitengewoon schoone vormen toe vereischt werden, om niet even leelijk als onwelvoegelijk te zijn, niet algemeen werd aangenomen, maar dat het mogelijk was in zulk een gewaad, dat men nauwelijks kleeding kon noemen, in de salons der elegante wereld te verschijnen en er zelfs bewonderd te worden, is een teeken van den tijd, waarin men, van het eene uiterste tot het andere vervallend, beschroomdheid noch schaamte meer kende en eene mode huldigde, waarvan de tegenwoordige tijd zich geene voorstelling kan maken.

Barras stond aan 't hoofd van 't Direktorium en was zooveel als de koning der Republiek. Hij hield van gemak, pracht, weelde en was een zinnelijk mensch. De hertog Lauragais, die, bij toeval, uitgeweken noch geguillotineerd was, speelde voor huis- en ceremoniemeester; hij regelde alle feesten en vermengde het Griekendom van David met het hofleven van Versailles. Daar de echte adel ontbrak, schiep men een nieuwen en noemde zich diensvolgens: Baron Agathokles, Vicomte Aristides, Markies Perikles, enz.

‘De etikette van het oude hof,’ vervolgt Belani in zijne schets, ‘stond alleen aan dames, die geen lageren titel dan dien van hertogin hadden, de eer van een ongemakkelijke tabouret toe; de overige

[pagina 618]
[p. 618]

dames moesten staan zoo lang zij zich in de tegenwoordigheid van den koning of de koningin bevonden. De leuningstoelen in de koninklijke vertrekken mochten alleen door prinsen of prinsessen van koninklijk bloed bezet worden. De koningen der Republiek, die niet in Gods genade, maar door de keuze van het Konvent regeerden, waren veel galanter voor de dames van hun hof; zij veroorloofden hun, zonder onderscheid van rang, bij eene audiencie te gaan zitten, en dat was nog het minste wat Barras voor hen deed.



illustratie
vaders verjaardag, naar de schilderij van franz verhas.


‘Hij had in het meest afgelegen gedeelte van het Luxembourg, daar waar hij alleen woonde, een allerliefst vertrekje laten inrichten, dat nog met schilderijen uit den tijd van Maria van Medicis prijkte. In dat vertrek stond een groote, met zwellende kussens belegde kanapé; dàar was Barras gewoon aan twee of drie dames, die tot de schoonste en lieftalligste van Parijs moesten behooren - anders waren zij de eer niet waard - gehoor te verleenen.

‘De gunst om tot de kanapé van het Direktorium toegelaten te worden, duurde gewoonlijk niet lang, want de rechtvaardigheid van een soeverein der Republiek eischte dat ook anderen die gunst deelachtig wer-

[pagina 619]
[p. 619]



illustratie

de aankomst van het wonderbeeld onzer lieve vrouw van goeden raad te genazzano.
Naar de schilderij van Prospero Piatti te Rome.


[pagina 620]
[p. 620]

den; de aftocht der gewezen begunstigden werd altijd gekenmerkt door een geschenk in geld of bevordering van hare bloedverwanten of vrienden.’

De eer van de kanapé verwierven ook mevrouw Tallien (vroeger Irene De Fontenay), Josefine De Beauharnais en vooral mevrouw Recamier, de gade van een bankier.

Terwijl de koningen der Republiek zich huiselijk inrichtten, was het voor Napoleon Bonaparte een benauwde tijd. Door den val van Robespierre had hij zijne betrekking verloren. Als een hongerlijder zwierf hij in Parijs rond. Op zekeren dag ontmoette hij in de nabijheid van den Tempel den heer Gerat, een rijk oud man, die vroeger bij de administratie te Toulon in betrekking was geweest en daar Napoleon had leeren kennen. Bonaparte klaagde hem zijn nood; Gerat deelde dien aan Tilly mede, en deze antwoordde: ‘De schoft heeft me veel kwaad berokkend, maar ik ken hem als een goed patriot. Geef hem voor mij vijf en twintig louis d'or.’

Bonaparte nam het geld, hij kon er zijn leven mee rekken.

Bij de behoefte aan werkzaamheid, die hij om meer dan éene reden gevoelde, zou hij elke partij, die hem wilde aanstellen, gediend hebben.

Bij mevrouw De Sémonville - vermeldt Oelsner - zeide hij op zekeren dag, dat hij met honderd flinke mannen het geheele Konvent zou uiteenjagen, - een paar weken later streed hij voor het Konvent, Met het bloed van vijf duizend slachtoffers drukte Napoleon zijn zegel op Frankrijk. Gevechten in de straten van Parijs deden hem tot den rang van generaal opstijgen, maar zij leverden hem geen roem op, en daarnaar dorstte hij.

Josefine De Beauharnais verkeerde, in weerwil van de ondersteuning, die zij van Barras ontving, in eene geldverlegenheid, die zij angstig trachtte te verhelen. 't Was voor haar eene aalmoes, dat mevrouw Dumoulin haar dikwijls ten eten noodigde en mevrouw De Montmorin haar kleeren en linnengoed schonk. Mevrouw Tallien leende haar nu en dan equipage.

Barras hield van de vrijheid en haatte het huwelijksjuk; hij deed alzoo bij Josefine geen huwelijksaanzoek, dat zij misschien verwachtte en ook niet zou afgeslagen hebben.

Bonaparte zag in Josefine de beschermelinge van den machtigen Barras, van den man, die zijn vurigsten wensch kon vervullen en hem het bevel over een leger opdragen.

We zullen in het volgende hoofdstuk zien wat Bonaparte noopte, de hoop op zijne toekomst op de gunst eener vrouw te vestigen. Hij had wel reeds roem verworven, maar hij maakte geene bevordering, en in de voorname kringen die hij bezocht, werd hij slechts de kleine leeren broek (la petite culotte de peau) genoemd. Men wist nog niet wat er in dezen kleinen Jakobijnen-generaal stak.

Bonaparte was toen nog een jonge man met een donker, geelachtig bleek gelaat en scherp geteekende trekken, die iets klassieks hadden en regelmatig, maar zoo koud als steen waren. Zijne lengte was beneden het middelmatige; het hooge voorhoofd waarop zijn zwart haar sluik nederhing, de donkere doordringende oogen, de geenszins sierlijke maar vaste houding, de over de borst gekruiste armen, - dat alles gaf hem het voorkomen van een ijzeren standbeeld.

Die man, wiens uiterlijk dadelijk de belangstelling opwekte, had de inneming van Toulon met genie en talent geleid; men zeide van hem, dat niets hem kon doen ontstellen, en hij te midden van een kogelregen even koelbloedig was als in een salon. Men wist dat hij vijf duizend Parijzenaars door geweerschoten had laten nederschieten.

CXV.
De geliefde van den Korsikaan.

Josefine De Beauharnais zat bij mevrouw Chateau Regnault aan het venster, toen Napoleon Bonaparte werd aangediend.

Eene zonderlinge onrust, die zij moeite had te verbergen, overviel haar bij zijne verschijning, en toch boezemde geen der andere genoodigden haar zooveel belangstelling in als hij; onwillekeurig sloeg zij vaak een blik op hem.

‘Mij dunkt, burger-generaal,’ sprak zij tot hem, toen hij haar was voorgesteld geworden, ‘dat ge weinig in uw schik zult zijn over de ontsteltenis, die ge in de stad hebt veroorzaakt.’

‘Dat kan wel zijn, mevrouw,’ gaf hij ten antwoord, ‘maar wat zal ik u zeggen? Een soldaat is slechts een automaat, die door zijne meerderen in beweging wordt gebracht; hij moet alleen gehoorzamen. De sekties mogen zich trouwens gelukkig achten, ik heb ze verschoond, de meeste kanonnen waren met los kruit geladen. Overigens,’ besloot hij op eigenaardigen toon, ‘heb ik daarmede op Frankrijk mijn zegel gedrukt.’

Josefine huiverde van den man, die met een trotsch zelfgevoel over eene zoo afgrijslijke daad kon spreken, maar tevens voelde zij bewondering voor dat ijzeren karakter.

‘Die kleine schermutselingen zijn echter slechts de vesper van mijn roem,’ vervolgde hij, toen Josefine niet antwoordde.

Zij zag hem aan als wilde zij hem met hare verachting straffen en hare verontwaardiging te kennen geven, maar haar blik noch hare stem waren vast, toen zij zeide:

‘Dan zou ik u liever onder de slachtoffers dan onder de overwinnaars willen zien.’

Een in hunne nabijheid staand generaal stoorde hen in hun gesprek met de mededeeling dat men een nieuw Rijn-leger wilde vormen.

‘Gelukkig hij die met deze taak wordt belast!’ riep Bonaparte. ‘Maar,’ liet hij er snel op volgen, als speet het hem een wensch te hebben doen kennen, ‘ik zal niet lang te Parijs blijven, 'k heb wel zin een pelgrimstocht naar Lorette te doen.’

Hij zeide dit met een buitengewoon innemend lachje, dat aan zijne koude trekken leven en warmte schonk.

Josefines belangstelling voor hem nam nog toe.

Barras had vaak van dien man gezegd dat hij eene schitterende toekomst tegemoet ging, en zijne verheven kalmte, zijn onwankelbaar zelfvertrouwen deden de vervulling van deze voorspelling waarschijnlijk achten.

De mulattin op Martinique had tot Josefine gezegd: ‘De man die u het purper zal schenken, is een klein, geelachtig uitziend avonturier; hij zal uw tweede echtgenoot zijn.’

In Frankrijk was in dien tijd alles mogelijk, en Napoleon zag er uit alsof hij alles durfde ondernemen en doorzetten. Wat echter Josefines ijdelheid streelde, was de omstandigheid, dat Bonaparte haar bijzondere opmerkzaamheid schonk. Vóordat het gezelschap uiteenging, bracht hij nogmaals het gesprek op het bloedbad te Parijs, en 't scheen alsof hij zich tegenover haar wilde rechtvaardigen, toen hij zeide:

‘Ik heb me nooit met de omwenteling ingelaten, ik heb me met de politiek niet bemoeid; ik ben slechts een soldaat van den 13 Vendémiaire, en het eenige wat in mijne macht stond, was het getal der slachtoffers zoo min mogelijk te doen zijn. Overigens is mijn gevoelen, dat de leiders van eene staatsomwenteling hunne plannen moeten doorzetten. Er zijn lieden, wier geheime eerzucht het werk van rechtschapen mannen vernietigt, indien deze niet op hunne hoede zijn.’

Dit gezegd hebbende verliet hij met statige schreden het gezelschap.

Napoleon bracht den kleinen zoon van Josefine, den twaalfjarigen kleinzoon van Beauharnais, den degen van zijn ter dood gebrachten vader terug en verwierf door de vreugde, die hij daardoor aan 't kind schonk, nog meer de genegenheid van de moeder.

De onder-luitenant van Brienne was nu generaal in het binnenland; hij had reeds reuzenschreden gedaan, maar zijne eerzucht was nog geenszins bevredigd.

Op zekeren dag zei Barras tot Josefine: ‘Ge moest den kleinen Bonaparte huwen, dan zal ik hem tot maarschalk maken. Hij moet Italië veroveren.’

Het voorstel werd door Josefine met groote koelheid opgenomen, zij vermeed de gezelschappen, waar zij Bonaparte kon ontmoeten; hij zocht haar des te ijveriger; hij gevoelde inderdaad genegenheid voor de schoone vrouw, die nog in den bloei harer jaren was en evenzeer door goedhartigheid als lieftalligheid uitmuntte.

Zoowel bij vreugde als bij droefheid lag in haar blik eene zielvolle uitdrukking, hare donkerblauwe oogen, half gesloten door van schoon gewelfde wenkbrauwen overschaduwde lange wimpers, waren, in éen woord, onweerstaanbaar. Zij had lang fijn haar, zoo zacht als zijde, haar tint was donker, maar blozend en frisch, en de klank harer stem was zoo bekoorlijk, dat het reeds een genoegen was, haar te hooren spreken.

Barras werkte Bonapartes aanzoek in de hand door de brieven van een anderen harer vereerders, generaal Hoche, die naar de Vendée gezonden was, te onderscheppen en haar dus aan eene veronachtzaming van diens zijde te doen gelooven. Bonapartes doordringende blik, zijne ernstige, zwijgende hulde werden van dag tot dag voor haar gevaarlijker. Maar zoodra hij zich door haar meer begunstigd zag, wankelde hij; het scheen zijn trots te krenken, aan haar eenige bevordering te danken te moeten hebben.

Edoch, de geschiedenis van Napoleon hier verder mede te deelen, zou ons te wijd voeren. Den 9 Maart 1796 sloot hij met Josefine het burgerlijk huwelijk en vertrok daarna als opperbevelhebber van het leger naar Italië.

Door den moord van den hertog van Enghien had hij elke verzoening met de Bourbons onmogelijk gemaakt, die gehoopt hadden dat hij aan Frankrijk de wettige heerschers zou teruggeven. Een geheimzinnige sluier ligt over de leiding van dit proces; de verdenking rust op Napoleon, dat hij, om zijne vijanden te verderven, hen op arglistige wijze tot het smeden van een komplot heeft aangezet en toen, met schending van het volkenrecht, aangevallen en vermoord heeft.

Napoleon maakte zich tot erfelijk keizer van Frankrijk. De onmetelijke krachten, die de omwenteling had in het leven geroepen en die door glorierijke overwinningen steeds waren vermeerderd, waren door de vestiging van het erfelijk keizerschap nu aan éen man dienstbaar.

Geen burgerkrijg, geen binnenlandsche partijstrijd, geene tegenstrijdige belangen versnipperden de krachten der groote na-

[pagina 621]
[p. 621]

tie, noch leidden haar van het door den machthebber beoogde doel af. Massaas stoffelijke en zedelijke krachten, zooals Europa nog nooit, zelfs niet in den Romeinschen tijd, had vereenigd gezien, waren Napoleon I onderworpen, den Onoverwinnelijke, den Groote, zooals jaren lang niet alleen vleierij, maar de algemeene meening hem noemde.

Was het verbonden Europa niet bestand geweest tegen de aanvallen der door innerlijken strijd verscheurde, door de omwenteling uitgeputte Republiek, hoeveel te minder moest het dan opgewassen zijn tegen den vermetelen Imperator, die over het goed geordende en bevestigde soldatenrijk met onbeperkte macht en genie heerschte.

Ook schenen de Europeesche mogendheden geene reden te hebben om den moeilijken strijd tegen hem te beginnen. De gehate Republiek was immers door Napoleon onderdrukt; de ‘vrijheid’ was door onbeperkte macht, de ‘gelijkheid’ door den nieuwen adel, dien men had ingesteld, verdrongen; er bestonden dus gemeenschappelijke belangen tusschen de verbonden koningen en het tot de monarchale begrippen terugkeerende Frankrijk.

Maar iets verhinderde nog de verzoening - de wettigheid! Bonapartes troon, hoe ook door macht omgeven, was niettemin gesproten uit de omwenteling, en althans schijnbaar, een uitvloeisel van den volkswil; hij was niet op erfelijke aanspraken of historisch recht gegrond; het Legioen van Eer verleende ook nog geen erfelijken adeldom. Daarbij kwamen nog de wrok over de geleden verliezen en de haat tegen den sterkere, die de verbondene mogendheden zooveel nederlagen had berokkend.

Geheel Europa scheen tegen den Korsikaan saam te spannen, doch hij wist dat hij zijne vijanden kon trotseeren; hij kende hun hoogmoed, hunne wankelbaarheid, hun onderlingen haat, hunne huurbenden met adellijke officieren, die men, zonder dat zij er toe bekwaam waren, met kommandoos bekleedde; hij kende de heerschers, die nog niet geleerd hadden op de kracht van hun volk te steunen, en met gehuurde legers meenden te kunnen strijden tegen een geestdriftvol, roemzuchtig volk. Hij kende hen en sidderde niet.

Napoleon koos den weg van 't wapengeweld, met dolle vermetelheid alles op het spel zettend.

De strijd begon, maar gold niet meer denkbeelden of de vrijheid, 't was een strijd der machtigen om de wereldheerschappij.

Toen Napoleon verscheidene landen had veroverd en zijne macht ontzaglijk had uitgebreid, verstiet hij Josefine en deed aanzoek om de hand van Maria Louise, de dochter van den keizer van Oostenrijk.

‘Men moet den Minotaurus eene Oostenrijksche maagd offeren,’ zei een vernuftig staatsman, toen Frankrijk, dat Maria Antoinette had vermoord, weder eene Oostenrijksche aartshertogin verlangde, om haar te Parijs te kronen.

De donder van Napoleons kanonnen had de zieke aartshertogin doen sidderen, toen zij in den Hofburg van het belegerde Weenen lag, en toch schonk zij hem hare hand.

‘Ik ben de Rudolf van Habsburg mijner familie,’ sprak Napoleon tot den ouden keizer, zijn schoonvader, die zijn schoonzoon gaarne een koninklijken stamboom zou hebben toegewenscht.

Met de verstooting van Josefine week de gelukster van den Korsikaan. Maria Louise schonk hem wel den gewenschten zoon en erfgenaam van den troon, maar een hertog van Reichstadt werd van den knaap, in wiens wieg men de kroon van Rome had gelegd.

In de vlammen van het brandende Moskou las de keizer het Mene Mene Tekel Upharsin. De volken stonden op, om den tiran te verpletteren, en Pruisische landweermannen versloegen de beroemdste soldaten der wereld, de oude keizerlijke garde, - Parijs werd veroverd, - Napoleon verbannen.

Maria Louise volgde hem niet naar Elba; de verstootene Josefine stierf van verdriet.

Nog eenmaal verhief zich de geweldige en liet zijne adelaars vliégen, maar bij Waterloo werd zijn zwaard gebroken, en hem ketende men aan de rotsen van St. Helena.

Maria Louise huwde den graaf Albrecht Adam Neipperg heimelijk in morganatischen echt en schonk hem verscheidene kinderen. Zij had zich nooit kunnen vereenigen met de gedachte, dat haar gade de grootste man zijner eeuw was, wien zij ook na zijn val achting verschuldigd was.

Frankrijk verkreeg weder een koning, en de broeder van Lodewijk XVI, de graaf van Provence, noemde zich Lodewijk XVIII en dagteekende zijne regeering van den sterfdag zijns ongelukkigen broeders, alsof er geene wereldgeschiedenis bestond en alles een droom ware geweest, alsof de zoo gewichtige gebeurtenissen van den laatsten tijd door koninklijk dekreet waren ongedaan te maken.

CXVI
Besluit.

We naderen het einde van ons verhaal. Karel Von Krohn had, zooals we gezien hebben, Marie Soudain naar zijne woning gebracht, om haar aan de zorg zijner huis waardin toe te vertrouwen. Zij had inderdaad eene zorgvuldige verpleging noodig, want ten gevolge van de buitengewone opgewondenheid, de inspanning van al hare krachten en de hevige gemoedsaandoeningen der laatste dagen verviel zij in eene koorts, die wekenlang voor haar leven deed vreezen en, toen door de kunst der geneesheeren het gevaar geweken was, haar zoo had verzwakt, dat elke gemoedsaandoening voor haar gevaarlijk kon zijn.

Karel zat bij haar ziekbed als iemand, wiens bestaan van het weder opbloeien of verwelken dezer bloem afhing. In hare ijlende koortsen en ook in wakenden toestand had de zieke zich woorden laten ontvallen, die hem het zalig bewustzijn schonken dat hij bemind werd, en dat het vervullen van de rol, die zij gespeeld had, haar daardoor zoo zwaar was gevallen, omdat zij met die neiging had moeten kampen.

Al hetgeen Marie in den laatsten tijd had beleefd, scheen haar toe als een droom, voor welks afgrijselijke beelden zij huiverde; 't was haar alsof zij krankzinnig was geweest en in dien geestestoestand had gehandeld. Karel liet haar in dit geloof en deed niets om de herinnering, die zij in haar geheugen trachtte terug te roepen, te verlevendigen.

Maanden waren voorbijgegaan, de zachtere regeering van het Directorium deed Frankrijk weer herleven; de lentezonnestralen schenen koesterend en verwarmend op de met burgerbloed gedrenkte velden en verdreef de sombere schaduwen. Karel wendde drukke bezigheden voor, om heimelijk Maries wensch te vervullen, in La Guerche een huisje voor haar te koopen en haar daarmede te verrassen. Hij had besloten insgelijks daar zijn verblijf te vestigen en, zoo zij niet zijne gade wilde worden, toch in hare nabijheid te blijven.

De huizen waren in dien tijd zeer goedkoop, vooral ten plattelande. Overal had de guillotine geheele families uitgeroeid; overal had de Republiek het eigendom der veroordeelden verbeurd verklaard, maar niet overal hadden zich koopers er voor opgedaan.

Toen Karel aan Barras zijn voornemen bekend gemaakt en het verzoek gedaan had, dat aan Marie een gedeelte van de verbeurd verklaarde eigendommen harer bloedverwanten zou worden afgestaan, had Barras hem een bevelschrift gegeven, waarbij den maire van La Guerche gelast werd, het huis van Maries pleegvader voor haar in te ruimen of, indien het verkocht was, een ander door de Republiek verbeurd verklaard huis ter beschikking van Karel te stellen.

‘Neem het slot er bij,’ zei Barras; ‘het heeft op 't oogenblik geen eigenaar, daar de geheele familie van den vroegeren bezitter ter dood gebracht of uitgeweken is. Koop het van den maire voor vijf honderd frank, opdat er een rechtsvorm zij, of huur het. Mevrouw Tallien heeft u aanbevolen als een man, aan wien de Republiek grooten dank verschuldigd is. Wat ik u schenk, heeft op 't oogenblik niet veel waarde, maar als ge u op den landbouw toelegt, is er wel wat van te maken.’

Karel kwam aldus in 't bezit van een landgoed, dat hem schadeloos stelde voor de verliezen, die hij door de omwenteling had geleden, want niet alleen had hij eene voordeelige betrekking verloren, maar ook alles opgeteerd wat hij vroeger bespaard had.

Den volgenden dag vertrok hij naar La Guerche. Het huis van Maries pleegvader was nog onbewoond, een andere maire stond aan het hoofd der gemeente, en een door Barras onderteekend bevelschrift maakte den bezitter er van voor de lieden in de provinciën tot een invloedrijk, aanzienlijk man.

Karel vond het beste onthaal; hij gaf bevelen om het huis tot de ontvangst van de aanstaande bewoonster in te richten, en ging daarna naar het slot, om dit te bezichtigen.

Barras had wel gelijk, toen hij zeide dat het geschenk niet veel waarde had, maar er wel wat van te maken zou zijn. De maire bevestigde die woorden. De bij het slot behoorende landerijen waren gedeeltelijk aan boeren in gebruik gegeven; wat overgebleven was, het park, de tuin, eenige bouw- en weilanden, was verwilderd en veronachtzaamd, er moesten veel kosten gemaakt worden om alles weder in goeden staat te brengen, en de nieuwe eigenaar moest er tevens op bedacht zijn, dat wellicht bij een nieuwen omkeer in de staatkundige verhoudingen de uitgewekenen in het land konden terugkeeren, en hun zou worden toegestaan, de onder de Republiek verbeurd verklaarde eigendommen weer in bezit te nemen. 't Was dus zaak, van het landgoed zooveel mogelijk voordeel te trekken, de opbrengst van bosschen en akkers te vermeerderen en die akkers en weilanden enz., welke sommige boeren zich eigenmachtig toegeëigend hadden, terug te eischen.

De maire beloofde hem steun en hulp, en Karel stelde zich veel voor van zijn nieuwen werkkring.

Het slot was uitgeplunderd en gehavend, en de maire vertelde dat het gerucht liep dat 't er in spookte.

Karel werd door de laatste mededeeling minder afgeschrikt dan door het verwilderd aanzien, dat het slot opleverde; de kleine woning van den tuinier was alleen

[pagina 622]
[p. 622]

gespaard gebleven, toen men, op het gerucht van Dantons dood, het ten tweeden male had geplunderd.

Karel liet ook hier eenige vertrekken in orde brengen, huurde verscheidene arbeiders en keerde, nadat hij alles geregeld had, naar Parijs terug, om Marie, zoodra zij in staat zou zijn de kleine reis te aanvaarden, te verrassen met de tijding, dat hare wenschen vervuld waren.

Zoo hartelijk en teeder had Marie hem nog nooit aangezien als op het oogenblik toen hij haar zeide dat zij naar hare stille geboorteplaats kon terugkeeren. Zij zag in de vervulling van haar wensch en de wijze waarop dit was geschied niet alleen een beter bewijs van Karels liefde dan hij haar ooit door woorden had kunnen geven, maar vond er ook een troost in, die haar zoo niet vroolijk stemde, dan toch opgeruimder maakte. Een blijmoedig lachje speelde om hare lippen, alsof haar een groot geluk ware te beurt gevallen, en Karel werd verliefder dan ooit - dat lachje maakte haar onweerstaanbaar.

Toen zij onderweg naast elkander in het rijtuig zaten, scheen het alsof zij hadden afgesproken, zoowel in woorden als in blikken elke verklaring te vermijden. Zij was geheel veranderd, alsof de tooverstaf eener fee haar had aangeraakt, en toen zij in La Guerche door al bare bekenden op eene hartelijke wijze ontvangen en door den maire met eerbied begroet werd; toen zij het huis betrad, waar zij hare jeugd had gesleten, toen wierp zij zich in Karels armen en weende tranen van vreugde en weemoed. Maar de sombere wolk, die haar voorhoofd had verdonkerd, was geweken, en haar gelaat glansde van genoegen.

Aan den arm van Krohn wandelde zij naar de plek, waar Cecilia's beminde den geest had gegeven, en hare vriendin had gezworen, hem te zullen wreken, en onder de hooge beukeboomen, waar Marie vroeger zoo dikwijls met haren vermoorden geliefde had gezeten, verklaarde zij Karel wat zoo eensklaps aan haar hart den zonneschijn had wedergegeven.

‘Zie,’ fluisterde zij, van lieflijke schaamte blozend, ‘ik streed reeds lang met het gevoel, dat gij in mijne borst hadt gewekt, en zou u zoo gaarne bekend hebben dat mijn hart u toebehoorde, - maar ik beefde er voor terug bij de gedachte, dat gij u in uwe gevoelens bedroogt; ik kon niet gelooven dat ge mij waardig achttet uwe gade te worden; ik meende dat uwe woorden u door medelijden werden ingegeven; ik geloofde dat ge mij misleiddet omtrent uwe ware gedachten en mij een offer wildet brengen, dat ons beiden ongelukkig zou maken. Nu volg ik u waarheen ge wilt - naar uw vaderland of waar ook. Ik ben voor eeuwig de uwe!

De geliefden zonken in elkanders armen. Lang zaten zij daar in de zaligste vreugde, toen zij eensklaps in hunne nabijheid een luid snikken hoorden. Zij keken verwonderd op - Arsene stond voór hen, Arsene, de eenmaal al en in verrukking brengende danseres, thans een zieke, kwijnende vrouw, een beklagensewaardig wezen.

Hare tegenwoordigheid aldaar is spoedig verklaard.

Na Dantons dood had zij in het slot eene schuilplaats gezocht. De oude tuinier had haar die verleend. Zij vreesde voor de vervolging van Robespierre, en haar geweten werd gemarteld door de herinnering aan het verraad, dat zij tegen Danton had gepleegd, tegen Danton, dien zij eerst bemind en daarna gehaat had, en wiens dood haar ontzettend had getroffen, - want zoodra de haat door wraak bevredigd is, ontwaakt het gevoel weder, dat hem heeft doen geboren worden: de liefde; zij komt met berouw en foltert het hart.

Karel en Marie werden een gelukkig paar.

Arsene bezweek na korten tijd aan de ziekte, welke het schoone lichaam spoedig sloopte. De godin der revolutie verwelkte evenals de Republiek, nadat hare wilde hartstochten hadden uitgewoed.

Karel bleef met zijne gemalin in La Guerche wonen; hij verlangde niet meer naar het oude vaderland, waaraan geen enkele band hem meer hechtte. Bij de Restauratie bleek dat Lally Tollendal, Karels zwager, de meeste aanspraak had op de door Karel aangekochte goederen; hij deed er afstand van ten behoeve van dengene die ze in een bloeienden toestand had gebracht. Wanda was in Engeland gestorven.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken