Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 8 (1891-1892)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 8
Afbeelding van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 8Toon afbeelding van titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 8

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (46.63 MB)

Scans (716.27 MB)

ebook (39.26 MB)

XML (2.82 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 8

(1891-1892)– [tijdschrift] Nieuwe Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

In den rolwagen des Konings.
Historische vertelling.
(Slot.)

Denzelfden dag nog werd het ruchtbaar, welke buitengewone eer den ouden oppertuinmeester André Lenôtre was ten deel gevallen. De koning had hem in den adelstand verheven en hem de orde van St. Michaël verleend, dat was al veel. Maar hij had ook op de plaats van mevrouw de Maintenon in des konings rolwagen mogen zitten. Over zulk een verbazende onderscheiding moesten alle prinsen, hertogen, graven, markiezen, ministers, kamerheeren en andere hofgrooten buiten zich zelven geraken.

Wie echter bijna uit zijn vel sprong van jaloerschheid en nijd, dat was de eerste bouwmeester des konings, onder wiens leiding het paleis van Versailles gebouwd was, Jules Hardouin Mansard. En toch had hij daar weinig reden toe, want als hoofdopzichter der koninklijke kasteelen genoot hij van Lodewijk XIV jaarlijks 52000 livres inkomen en behalve dat als eerste bouwmeester nog jaarlijks 18000 livres. Hij had een ruime woning in een zijvleugel van het ontzaglijke paleis en dicht daarbij zijn bouwbureau met een zaal, waarin de teekeningen vervaardigd werden.

De begaafde bouwmeester was, zooals reeds is aangestipt, een eigenzinnig en stijf hoofdig man, en dikwijls erg opvliegend. Toen hij het nieuws hoorde - en het werd hem natuurlijk aanstonds overgebracht - dat Lenôtre geadeld en gedecoreerd was en de hooge eer genoten had, in des konings rolwagen te zitten, liep hij woedend de kamer op en neer, trok zich de haren uit de reusachtige pruik en mompelde verwenschingen bij zich zelven.

Zijn vrouw en zijn jongste dochter Eugénie - zijn twee andere dochters waren al getrouwd - zochten hem tevergeefs gerust te stellen.

‘Zwijg toch!’ foeterde hij. ‘Wat weet jullie daarvan? Dat is dus het loon van het genie in Frankrijk - de ondank van een koning!’

‘Hoe kan je toch zoo spreken, Jules?’ vroeg zijn vrouw verwijtend. ‘De koning betaalt je jaarlijks zeventig duizend livres, en dan krijg je nog dikwijls mooie gratificaties. Welke andere bouwmeester is ooit zoo rijk beloond? En ridderorden heb je toch ook al genoeg.’

‘Ja, maar de St.-Michielsorde nog niet.’

‘Die zal je ook nog wel krijgen.’

‘Lenôtre geadeld!’

‘Hij is immers veel ouder dan u en zal spoedig in ruste gaan. Heb nog maar een beetje geduld, Jules. Die onderscheiding zal je ook nog wel eens te beurt vallen.’

‘En dan in den rolwagen te mogen zitten, naast den koning, zoo door het park te rijden! Als ik daaraan denk, ben ik me zelven niet meer meester.’

De arme mevrouw Mansard wist niets meer aan te voeren om hem tot bedaren te brengen; want dat ook haar geniale echtgenoot nog ooit kans zou hebben in des konings rolwagen te rijden, dat ging haar stoutste verwachtingen te boven.

Juist terwijl dit huiselijk gesprek gevoerd werd, trad een dienaar binnen en meldde dat sinjeur Dagobert de Lenôtre in de voorzaal wachtte en Mansard te spreken verzocht.

Eugénie zag haar moeder aan en beiden wisselden bekommerde blikken.

‘Wat dat jonge mensch hebben moet?’ bromde de bouwmeester. ‘Hij zal zich zeker eens willen laten zien als nieuwbakken edelman. Het zal anders wel over zaken zijn. Laat hem binnen, Jean!’

Dagobert verscheen.

‘Nu, sinjeur de Lenôtre, wat is er van uw verlangen? Is er iets niet in orde? De zonnegod misschien wankel geworden of Thetis in het Apollo-bekken gevallen? Moet ik werkvolk sturen om een handje te helpen?’

De jonge man zag juffer Eugénie veelbeteekenend aan.

‘Er is niets van dien aard gebeurd, mijnheer Mansard. Ik kom hier om u mee te deelen dat Zijne Majesteit mij goedgunstig tot opvolger van mijn grootvader aangewezen en mij den titel van oppertuinopzichter te Versailles verleend heeft.’

‘Dat heb ik al vernomen, sinjeur. En wat was er nog meer?’

‘Aangemoedigd door die onderscheiding en steunend op de eervolle positie, die mij verzekerd is, durf ik het wagen, hier voor u te verschijnen met een verzoek, van welks vervulling mijn levensgeluk afhangt.’

‘Dan ben ik waarlijk nieuwsgierig dat gewichtig verzoek te vernemen.’

‘Sinds lang heb ik uw dochter Eugénie lief en de jonge dame is ook mij niet ongenegen.’

Mansard keerde zich driftig om. ‘Is dat waar?’

‘Ja, papa,’ lispelde het jonge meisje zacht en schuchter.

‘En daar wist ik niets van! Achter mijn rug worden dus zulke zaakjes bekonkeld.’

‘Ik wist er van,’ zei zijn vrouw bedarend, ‘maar omdat je altijd zoo kan uitvallen, durfden wij er u niet over aanspreken.’

Mansard wendde zich daarop weer tot den bezoeker.

‘Sinjeur de Lenôtre, ik wijs uw verzoek af,’ zei hij koud. ‘Van een verbintenis met mijn dochter kan niets komen. Zij behoort tot een beroemde bouwmeestersfamilie. Mijn beide andere dochters zijn met architecten gehuwd; ook Eugénie zal met een bouwmeester trouwen.’

‘Ik wil geen architect hebben!’ riep Eugénie schreiend.

‘Zwijg!’

‘Ik hou veel van Dagobert en....’

‘Je zal geen tuinier trouwen, dat zou te diep beneden de waardigheid van onze familie zijn... Als de sinjeur daar nog eens van voren af aan wilde beginnen om een knap bouwmeester te worden, dan zou ik misschien over die zaak nog te spreken zijn.’

‘U begrijpt toch wel,’ zei de jonkman met rechtmatige fierheid, ‘dat een koninklijk oppertuinopzichter niet meer bij u in de leer zal komen.’

‘Dat begrijp ik heel goed, en daarom wil ik u groeten, sinjeur de Lenôtre.’

‘Schrei maar niet, Eugénie,’ dus riep Dagobert haar troostend toe. ‘Ik zal er den koning over spreken en die zal, naar ik hoop, uw vader wel tot andere gedachten weten te brengen, zoodat hij een betere meening leert koesteren over de betrekking van oppertuinopzichter.

‘Ha ha ha!’ lachte de oude Mansard grimmig. ‘Dat zullen we zien.’

De jonkman verwijderde zich na een lichte buiging voor den verwaanden bouwmeester, welke de beleefdheid met stijven zwier beantwoordde.

 

Nog denzelfden dag vond de jonge Lenôtre gelegenheid, den koning, toen deze den aanleg der tuinen weer kwam opnemen, zijn harteleed te klagen.

Lodewijk glimlachte en zeide:

‘Meester Mansard is, naar het schijnt, een huistiran ook. Ik zal hem wel eens op zijn plaats zetten; dus moed gehouden, jonkman.’

Daags daarna ontving Mansard bevel, op een bepaald uur bij den koning te verschijnen.

‘Meester Mansard,’ zei Lodewijk XIV, ‘ik wenschte uw meening wel eens te hooren over de plaatsing van den Zonnegod aan het Apollobekken. Je moet mij onmiddellijk daarheen vergezellen.’

De beroemde bouwmeester boog diep ten teeken van gehoorzaamheid.

Lodewijk stapte in zijn rolwagen en liet zich naar het Apollobekken duwen. Mansard liep er zwijgend naast.

‘Je ben nog goed ter been, sinjeur Mansard,’ zei de koning na een poosje tot zijn gezel. ‘Met den ouden Lenôtre is het ongelukkig heel anders gesteld. Daarom liet ik hem hier naast me zitten op de plaats, waar anders de markiezin zit. Daar is heel wat over gebabbeld.’

‘Sire, de eer, die den oppertuinmeester te beurt viel, was dan ook heel buitengewoon en wel geschikt, de buitenwereld te verbazen,’ merkte Mansard op.

‘André Lenôtre is op het gebied van tuinaanleg de grootste kunstenaar van Europa, zooals u de geniaalste bouwmeester van onzen tijd is. Hij staat in zijn kunstvak even hoog als u in de bouwkunst en heeft alle aanspraak op uw achting en waardeering.’

‘Zeker, sire, maar....’

‘Wat dan, meester Mansard?’

‘Ik vind dat de kunst van tuinen aanleggen door Uwe Majesteit hooger geëerd wordt dan de architectuur.’

‘Wel zoo, is het dàt wat u blind maakt voor de verdiensten van een groot, met u

[pagina 135]
[p. 135]

gelijkstaand kunstenaar, wien je veeleer gul de hand moest reiken in welgemeende hoogachting en hartelijke vriendschap.’

‘Sire, ik misken volstrekt de verdiensten niet van sinjeur André de Lenôtre.’

Na een pauze zei de koning glimlachend: ‘Meester Mansard, zou je ook niet eens in den rolwagen willen rijden?’

‘Sire,’ riep de architect, ‘van zulk een hooge eer durf ik zelfs niet droomen.’

‘Waarom niet? Maar zulk een onderscheiding moet men trachten te verdienen.’

‘Ik zou toch wel haast denken, sire, dat ik in den dienst Uwer Majesteit minstens evenveel verricht heb als André de Lenôtre.’

‘Dat is buiten allen twijfel en ik heb daarom plan, ook u in den adelstand te verheffen en te gelijk de St.-Michaelsorde te verleen en, maar...’

‘Uwe Majesteit schijnt een bezwaar te hebben, dat mij doet sidderen.’

‘Je moet eerst een beter vader worden.’

‘Sire, ik moet bekennen, dat ik niet begrijp....’

‘Het is mijn wensch dat mijn toekomstige oppertuinopzichter, Dagobert de Lenôtre, uw dochter trouwt.’

‘Uwer Majesteit wensch is voor mij natuurlijk een bevel.’

‘Neen, zoo is het niet gemeend! Niet gedwongen, maar uit vrijen wil moet je uw toestemming geven en je zonder nijd met meester André de Lenôtre verzoenen, opdat ik zie, dat de mensch in u den kunstenaar evenaart. Aan den mensch, niet aan den kunstenaar Lenôtre heb ik de onderscheiding bewezen, aan mijn zijde te mogen zitten.’

‘Sire, als dat zoo is, geef ik met vreugde mijn toestemming.’

‘Dan ben ik over u tevreden, meester de Mansard,’ zei Lodewijk genadig. ‘Hier, zet u op de plaats van de markiezin! Je schijnt me thans waardig, dezelfde eer te genieten als de oude wakkere Lenôtre.’

Stralend van geluk en van het stoutste weeldegevoel vervuld, stapte Mansard in den rolwagen, die door de beide verbaasde lakeien naar het Apollobekken geduwd werd. Daar troffen zij de beide Lenôtre's aan.

‘Meester de Mansard geeft met vreugde zijn toestemming tot de verloving van zijn dochter met u,’ zeide Lodewijk glimlachend tot Dagobert. Daarop wendde hij zich tot den ouden heer: ‘En met u, mijn beste oppertuinmeester, wenscht hij zich te verzoenen en voortaan in vriendschap te leven. Komaan, heeren, reikt elkander de hand.’

De begaafde bouwmeester en de groote tuinaanlegger vervulden zonder aarzelen en zonder valschheid in het hart den wensch des konings.

Daarop bezichtigde Mansard de standbeelden aan het bekken en betaalde den tol der hoogste bewondering door te verklaren, dat hij zelf het niet beter had kunnen doen.

Het gelukkigst waren dien dag echter Dagobert en zijn bevallige verloofde Eugénie.

 

Natuurlijk werden deze gebeurtenissen in en om Versailles druk besproken. Ook de slimme controleur-generaal der Financiën, sinjeur Desmarets, kreeg er kennis van.

Zoodra er weer ministerraad bij den koning gehouden werd, vroeg deze hem hoe het stond met de dringende aangelegenheid der leening van veertig millioen. Desmarets haalde de schouders op en verklaarde dat sinjeur Samuel Bernard een nog weigerachtiger houding had aangenomen dan te voren.

‘Ik weet anders wel een zeker middel om hem tot overneming der leening te bewegen,’ zei hij dan. ‘Maar dat middel is een beetje vreemd en ik durf er Uwe Majesteit nauwelijks over spreken.’

‘Zeg het gerust, heer controleur-generaal,’ hernam Lodewijk.

‘Uwe Majesteit moest zich eens bijzonder genadig toonen tegenover sinjeur Bernard.’

‘En op wat manier?’

‘Sire, toen meester Mansard de hooge eer ten deel viel in den koninklijken rolwagen met Uwe Majesteit door het park van Versailles te rijden, was toen het eigenzinnige heerschap niet aanstonds bereid alles te doen wat van hem verlangd werd?’

‘Ha, ik begrijp het al! Ik moet den rijken geldman met de minzame uitnoodiging vereeren, naar Versailles te komen, en hem hier in het park met mij laten rondrijden.’

‘Sire, als Uwe Majesteit daartoe mocht kunnen besluiten, zou Samuel Bernard zich om een vinger laten winden.’

‘Nu, het zij zoo!’ sprak Lodewijk. ‘Men moet de lui maar in hun zwak weten te tasten. Als de leening op geen andere manier is tot stand te brengen, laat dan de gekke kerel maar eens met mij in den rolwagen rijden.’

Het merkwaardige plannetje werd in werkelijkheid uitgevoerd. Een koninklijke uitnoodiging, in de minzaamste bewoordingen vervat, riep Bernard naar Versailles, en de dikke geldman was over de eer letterlijk buiten zich zelven van verrukking. Lodewijk XVI leidde hem in het paleis en de tuinen rond, liet hem al de heerlijkheden van Versailles bewonderen, en tot bekroning van al die gunstbewijzen reed hij ten slotte in den rolwagen met hem het park door.Ga naar voetnoot1)

Dat was meer dan genoeg om den onwilligen bankier volkomen handelbaar te maken. Toen den volgenden dag Desmarets bij hem kwam, riep hij met den glans van vergenoegen nog op het gezicht: ‘Heer controleur-generaal, ik neem de nieuwe leening op mij en zorg nog binnen drie dagen voor het geld!. En al moest ik me daarbij ruïneeren - de innemende minzaamheid van den grooten koning kan ik niet weerstreven!’

Op zulk een zonderlinge manier kwam de leening van veertig millioen naar behooren tot stand.

 

Eugénie Mansard en Dagobert Lenôtre hielden spoedig vroolijk bruiloft en de oude Lenôtre ging, nadat zijn grootsche scheppingen te Versailles voltooid waren, de welverdiende rust genieten. Hij mocht zich nog lang in het geluk van het jonge paar verheugen, want hij stierf eerst in het jaar 1700 in den ouderdom van zeven en tachtig jaren.

voetnoot1)
Historisch. Men vergelijke de gedenkschriften van den hertog de St. Simon.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken