Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 8 (1891-1892)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 8
Afbeelding van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 8Toon afbeelding van titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 8

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (46.63 MB)

Scans (716.27 MB)

ebook (39.26 MB)

XML (2.82 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 8

(1891-1892)– [tijdschrift] Nieuwe Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

De zoon der weduwe.

Haar zoon, haar Cesar, moest soldaat worden. Had zij haar schuld jegens het vaderland dan niet ruimschoots voldaan? Haar man, haar Antoine, een stevige, stoere landbouwer, had bij den inval der Duitschers het oude met roest en stof bedekte geweer van den schoorsteenmantel genomen. Des avonds toog hij uit en wanneer hij, als de morgen daagde, in zijn woning terugkeerde, het trouwe wapen met zijn gespierde vuist om-

[pagina 316]
[p. 316]

klemd, dan sliep steeds menige Pruis of Beier den laatsten slaap, ver van zijn Heimathland Antoine was een held, een echte zoon van Frankrijk; hij haatte de Pruisen, die het schoone vaderland onder de hoeven hunner rossen vertraden, meedoogenloos dorpen en steden plunderden en verwoestten en in geforceerde marschen naar Parijs optrokken, met een doodelijken haat.



illustratie
in de leeuwenkooi, naar de schilderij van h. schaumann.


Op zekeren avond werd hij door een Pruisische patrouille verrast. Bij tijds had hij zich van zijn geweer kunnen ontdoen, maar zijn handen, die zwart waren van het kruit, verraadden hem. Zonder medelijden voor het kind, dat zich aan de beenen zijns vaders klampte, voor de vrouw, die haar man met haar lichaam wilde beschutten, stiet de aan voerder der bende Antoine ruw tegen den muur van zijn huis. De geweerkolven hielden de moeder en den zoon op een afstand, en terwijl de overwonnene het teeken des kruises maakte en met

[pagina 317]
[p. 317]



illustratie

achter den ploeg, naar de schilderij van f. gelfferts.


[pagina 318]
[p. 318]

krachtige stem ‘Leve Frankrijk!’ riep, werd deze laatste uiting van vaderlandsliefde overstemd door de losbranding der vuurwapenen.

Daarna hoorde men niets meer dan het wapengekletter en den zwaren stap der Duitschers, die zich verwijderden... Op den bebloeden grond lag het lijk van den man uitgestrekt, waarnaast het lichaam der bewustelooze vrouw, terwijl de kleine jongen jammerend zijn handen wrong en door zijn schreien een steen zou vermurwd we[r]den. Eenige kleine vlokjes rook stegen langzaam en kronkelend ten hemel. Dit was alles..

Cesar, de eenige zoon der arme weduwe, werd, toen hij den dienstplichtigen leeftijd had bereikt, in een linie-regiment ingelijfd. Drie jaren vloeiden traag voorbij, maar brachten toch het uur der verlossing nader. Bij het laatste bezoek had Cesar zijn moeder erg veranderd gevonden, maar over een paar maanden zou de lichting naar huis gezonden worden, en hij zou dan de laatste dagen zijner moeder opvroolijken en haar een onbezorgden ouden dag schenken.

De arme vrouw wachtte in koortsige spanning op het uur der thuiskomst van haar lieveling. Hoeveel angst had zij niet uitgestaan, dat men haar jongen naar Tonking zou zenden, dat zooveel soldaten verslond en vanwaar er zoo weinigen terugkeerden!... Nog maar een paar maanden en haar angst zou ten einde zijn!

Plotseling verspreidde zich het bericht, dat een reserve-divisie zou gevormd worden, en bij Pas-des-Lanciers werd een legerkamp opgeslagen. Het bataljon van Cesar werd aangewezen om er deel van uit te maken

De soldaat stelde hiervan zijn moeder in kennis door een brief, waarin de teleurstelling maar ten halve verborgen werd onder het kranige in de bewoordingen. De oude vrouw vond geen tranen meer in haar brandende oogen, maar zij boog zich nog meer naar de aarde.

***

De groote vlakte bij Pas-des-Lanciers, anders met welig opschietend gras bedekt, is nu nog slechts van enkele gelende stoppels voorzien, die door de blakende zuiderzon gebrand, door de paarden bijna kaal geschoren en door den zwaren stap der manschappen vertreden zijn. In het Zuiden weerkaatst het blauwe water der kronkelende Nerthe de gulden zonnestralen, terwijl een reeks van golvende heuvels, met een spichtigen en verschrompelden plantengroei bedekt, in het Noorden de uitgestrekte vlakte omzoomt. Alleen de dorpen Saint-Victoret en Marignane met de snelvlietende Cadière, die zich als een zilveren lint door de dorre landstreek slingert, breken deze eentonige woestenij en vertoonen het schouwspel van twee groenende oasen. Te midden dezer vlakte, bij de ontredderde wieken van een ouden windmolen, zijn eenige houten barakken opgeslagen, waarachter een breede reeks van kegelvormige tenten het witte dak levendig doet afsteken tegen den rossen grond. Heele rijen kardoeskisten staan naast de kanonnen geschaard, terwijl de paarden ternauwernood nog een grasspiertje kunnen grazen op den geroosterden grond. Hier en daar schenkt een breedgetakte den schaduw tegen de brandende middagzon, en doet een enkel roodborstje zijn smachtend gekweel hooren. Alles slaapt in het kamp, in de loomheid van het zuiden en de verzengende hitte der hondsdagen; alleen de krekels doen hun onophoudelijk en eentonig gesjirp hooren. Verschrompelde olijfboomen strekken hun bleek net van takken uit, maar het fijne, grijze stof doodt hun beste levenssappen. Het is zomer, de drukkende zomer van Provence...

Sedert eenige weken was de divisie in het kamp bijeen. In het begin had de vroolijkheid en dartelheid der soldaten de dorre vlakte met een nieuw leven bezield. Vroolijke cantines, met vlaggen getooid, vormden als een omheining van het kamp. De soldaten dronken daar op de achtergelaten herinneringen en op de toekomst, die zich voor hen opende Zangen, tintelend van leven en moed, weergalmden door de lucht. De Fransche soldaat was daar in zijn element. Het gehinnik der paarden, het geschal van horens en klaroenen, de losbrandingen der vuurwapenen, dat alles bevolkte de voor kort nog zoo eentonige en zwijgende woestenij.

Plotseling brak de typhus uit. De gedecimeerde divisie bleef lusteloos en steeds in aantal minderend daar gekampeerd De tenten werden van uur tot uur leeger, de rijen op schrikbarende wijze gedund. Lange, droevige stoeten van zieken volgden elkaar op van de tenten naar de ambulances, van de ambulances naar het station. Hier stoomde de trein weg, die de koortslijders naar de hospitalen van Marseille vervoerde, welke spoedig overvol waren. Men moest een kazerne ontruimen en ze tot gasthuis inrichten De besmetting plantte zich met ongeëvenaarde snelheid voort, verbreidde zich tot Avignon, Valence, zelfs tot Lyon en richtte deze schoone divisie ten gronde, waarop men zooveel hoop had gebouwd.

Cesar was niet door de typhus aangetast; toch verviel hij met den dag, ondermijnd door het klimaat en het heimwee, dat breede rimpels groefde in zijn grove wangen. Des avonds drentelde hij met loomen tred aan den oever dei Cadièie, in de nabijheid der brug waarde treinen over reden. Met ledig hoofd en vermoeide hersenen doolde hij rond. Hoorde hij het snuivend stoompaard naderen,dan lichtte hij even het hoofd op. Sloeg de trein de richting der Middellandsche Zee in, dan liet hij het aanstonds op de borst zinken; wanneer hij echter naar het Noorden stoomde, dan volgde hij hem met zijn bink en hechtte zich er aan met al de vurigheid, al de kracht zijner ziel. Hij droomde, dat hij door het stoomros naar zijn geboortegrond was teruggevoerd, naar zijn oude moeder, die zonder hem van verdriet zou sterven. Lang reeds nadat de zieken waggons uit het gezicht waren verdwenen, oogde hij ze nog met gretigen blik na; hij veegde zijn oogen uit, als vreesde hij dat alleen de tranen zijn gezicht verduisterden... Langzamerhand stierf het geluid in de verte weg, de soldaat verviel weer in zijn doffe lusteloosheid, vernietigd onder het onduldbaar wicht van een onverwezenlijkbaar droombeeld.

Dit heimwee verergerde zijn lichamelijken toestand. Toen de officier van gezondheid hem de eerstvolgende maal aan een nauwkeurig onderzoek onderwierp. deed hij hem onmiddellijk een verlofpas uitreiken.

Cesar snelde naar zijn tent, raapte zijn have bijeen en telegrapheerde aan zijn moeder:

‘Wees gelukkig; ik kom!’

***

Cesar bevindt zich aan het station. De trein naar het Noorden rijdt het binnen en stopt... Waarom neemt de soldaat daarin niet plaats?.. Op een andere lijn staat een andere trein stil; deze slaat de richting van Marseille in en neemt Cesar mee..

De arme jongen, die overgelukkig was, dat hij naar zijn dorpje mocht terugkeeren, bevond zich in de cantine; hij trakteerde zijn kameraden, die hem noode zagen heengaan. Plotseling waggelde zijn hoofd, alles draaide en schemerde hem voor de oogen; hij ging naar buiten om wat versche lucht te happen, maar viel, door de verraderlijke ziekte aangetast, met een zwaren bons op den grond.

In den waggon, die u meeneemt, arme jongen, zult gij de brug niet oversteken, in wier schaduw gij droomdet van uw geboorteland, waar uw oude moeder u met open armen wacht. Gij zult uit den looden slaap ontwaken in de groote zaal met witte bedden, in slagorde geschaard als de grafgesteenten op het kerkhof, of... in de armen van God!

En gij, arme moeder, laat uw armen zinken, dring den kus terug, waartoe uw mond zich reeds had geplooid, die nu niets meer dan snikken zal doen hooren!...

***

Het huis is als voor een hooggetijde met bloemen gesmukt. De oude moeder heeft de stramheid harer beenen overwonnen om zelf aan de geurende struiken hun veelkleurige guirlandes te ontrooven. De tafel is gedekt; op het heldere tafellaken wachten twee borden. Elke minuut gaat de oude vrouw, op haar stokje leunend, van den haard naar de deur, en staart den straatweg op, met haar dorre handen boven haar verzwakte oogen.

Goddank! daar doet zich in de verte het geratel van een wagen hooren en de diligence komt hortend en stootend nader, in een ondoorzichtbare wolk van stof gehuld. Het knarsen der assen, het gekletter der ruiten, het rinkelen der bellen en het getrappel der hoeven vermengen zich tot een verward en gonzend geluid. Daar is zij. Zij zal zoo stil houden.. Het hart der moeder wordt beklemd.. Daar is de zware wagen, daar is hij en... rijdt door...

‘Mijn kind!’

Op dien hartverscheurenden kreet houdt de voerman zijn paarden in.

‘Wacht je op Cesar, moedertje?’

‘Cesar, ja, mijn Cesar!’

‘Hij is niet met den trein meegekomen Hij komt zeker morgen!’

‘Ja, morgen, morgen,’ mompelde zij, terwijl ze zich aan dezen stroohalm der hoop vastklampte.

De voerman wuifde met de hand en liet zijn paarden door een prachtig aangekomen zweepslag voortdraven. De diligence reed door en verdween

Het vleesch staat op het vuur te verbranden; de oude vrouw bekreunt er zich niet om. De dag scheen eindeloos en de nacht verraste haar, op de tafel geleund, niet in staat te eten tegenover de onbezette plaats en dat ledige bord.

De volgende dag breekt aan, verscheidene dagen verloopen; niets, altijd niets, noch Cesar, noch bericht. Eindelijk, daar treedt de brievenbesteller de schamele woning binnen en stelt de arme vrouw een met groote roode lakken verzegelde enveloppe ter hand. Zij breekt ze ijlings open en leest:

‘Ministerie van Oorlog.

Met leedwezen stelt de Minister van Oorlog de familie Viennay in kennis, dat Cesar Viennay, soldaat eerste klas in de 4e compagnie van het 2e bataljon van het 62e linie-regiment, den 23en Augustus 1885 in het militaire hospitaal te Marseille aan de typhus is overleden.’

Geruimen tijd bleef zij op het papier staren. Met het leven, dat in puin stortte, verdween ook het vermogen om te denken. Haar brein werd door dezen slag geheel beneveld en de smart vond in haar gefolterd hart geen enkel kwetsbaar plekje meer. Zij ware gestorven, indien zij nog meer had kunnen lijden, maar zij gevoelde niets meer.

En de oude vrouw nam na lange uren van verdooving, werktuiglijk haar weefklos weer op. Zij wijdde zich aan haar dagelijksche bezigheden, door den sleur geleid, zonder te denken en zonder te begrijpen.

De geest was dood, het lichaam alleen leefde nog.

Ginds, aan den oever der blauwe zee. trachtte Cesar, zijn vermoeid hoofd met zijn ontvleeschde handen ondersteunend, den baaierd zijner gedachten te ontwarren. Hij was gered. Zijn twee buren in de groote zaal rustten op het kerkhof; hij, gelukkiger, was aan de betere hand.

De dokter naderde, een glimlach van voldoening sreelde om zijn mond.

‘Beste jongen, je bent den dans gelukkig ontsprongen.’

‘Laat mij naar huis gaan, mijnheer,’ verzocht Cesar

‘Zeker, zeker, vandaag nog. Je moeder en de geboortelucht zullen je beter genezen dan mijn medicijnen. Ziekenoppasser, reik mij het hospitaalbiljet eens over. Goed. Schrijf op voor een verlof van drie maanden Jules Servien.’

‘Maar ik heet Cesar Viennay.’

[pagina 319]
[p. 319]

‘Sapperloot, dan heeft men de nummers der bedden verruild! die d..dersche ziekenoppassers doen nooit iets goeds!... Welk bed staat op den naam van Cesar Viennay?’ vroeg de geneesheer.

‘Nummer 36, voor acht dagen overleden.’

De dokter stiet een allesbehalve malsche verwensching uit. ‘Ik hoop maar,’ mompelde hij, ‘dat de minister niet reeds den dood aan de ouders heeft bekend gemaakt.. Maak dat je uit de voeten komt, mijn jongen,’ voegde hij er luide bij, ‘zie van avond nog te vertrekken en goede reis!’

Hierna trad hij de belendende zaal binnen.

 

De trein ijlt in volle vaart voort. Met donderend geraas snelt hij de brug over de Nerthe over. Een klagend geluid uit de stoomfluit, de vaart vermindert, de trein staat stil.

‘Pas-des-Lanciers!’

Deze kreet wekt Cesar uit zijn sluimering op. Hij buigt zich uit het portier en ziet de vlakte, nog kort geleden met witte tenten bedekt, weer geheel kaal. Het kamp is opgebroken. Daar is de rivier, aan wier oever de soldaat over den terugkeer naar zijn dorp droomde. Hij groet haar met blijde ontroering, waarna hij weer insluimert om de oude droomen terug te vinden, die bij zijn ontwaken werkelijkheid zullen zijn.

‘Gevrey-Chambertin!’

Hij stapt uit en slaat een binnenweg in, die het kortst naar zijn dorp leidt. Zijn ongeduld verwenscht zijn zwakte, waardoor hij niet zoo vlug kan gaan als hij wel zou wenschen. Maar daar speurt zijn oog den toren, die tusschen de wijnbergen door schemert, de daken van het dorp... hij heeft het zijne herkend!...

Naarmate hij nadert wordt een grooter gedeelte van het huisje bloot; hij treedt toe, licht den klink op, overschrijdt den drempel:

‘Moeder!’

De oude vrouw spon. Op het hooren van dezen uitroep staat zij op. Haar zoon, haar dood kind staat vóór haar en strekt zijn armen uit... Zij opent de hare, daarna trekt een snerpende lach krampachtig haar lippen samen...

Zij is krankzinnig!


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken