Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 8 (1891-1892)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 8
Afbeelding van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 8Toon afbeelding van titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 8

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (46.63 MB)

Scans (716.27 MB)

ebook (39.26 MB)

XML (2.82 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 8

(1891-1892)– [tijdschrift] Nieuwe Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 337]
[p. 337]

[Nummer 43]

Een Beproeving.
Novelle door P.H.J.S.
(Vervolg)

III.

De avond viel. Melanie zat aan het geopende venster harer kamer, haar elleboog leunde op de vensterbank en het hoofd liet zij in de opengespreide hand rusten. Haar gelaat was nog altijd doodsbleek, maar er was geen spoor van tranen op te vinden. Onbeweeglijk zat zij daar, het oog onafgebroken op één punt gericht, urenlang reeds.

Maar in haar binnenste woedde een geweldige storm. Voor haar geest doemden de beelden op van het verleden en vooral dat ééne beeld, dat haar immer zoo dierbaar geweest was, dat steeds het middelpunt vormde harer idealen, het beeld van den man, met wien zij gehoopt had eens gelukkig te zullen zijn.

Het was reeds vele jaren geleden, dat zij hem voor het eerst had ontmoet. Hij stond alleen op de wereld, evenals zij, en moest hard werken voor zijn dagelijksch brood. Maar de arbeid vermoeide hem niet, want hij was ijverig van nature en zijn werklust nam nog toe, sinds hij van zijn Melanie het jawoord ontving. Een groot doel stond hem thans voor oogen en al zijne krachten spande hij in, om zich een positie te verschaften, welke hem in de gelegenheid stellen zou, zijn verloofde naar het altaar te voeren Maar de fortuin was hem niet genegen en de resultaten van zijn arbeid stonden geenszins in verhouding tot den ijver en de bekwaamheid, welke hij daarbij had aan den dag gelegd. Toen rijpte langzamerhand in zijn geest het plan om zijn geluk elders, aan gene zijde van den oceaan, te gaan beproeven. Ongetwijfeld zou daar zijn arbeid beter worden beloond en het oogenblik bespoedigd, waarop hij met zijne uitverkorene door onverbreekbare banden zou worden verbonden. Aarzelend stelde de jonge man haar van zijn voornemen in kennis, doch zij legde meer kloekmoedigheid aan den dag, dan hij had verwacht en spoorde hem zelfs aan niet lang met de uitvoering van zijn plan te wachten.

Toen kwam het afscheid, waarbij zij misschien meer tranen had geschreid, dan in al de vroegere jaren haars levens. In de laatste uren van zijn vertrek bezweek haar moed, verloor zij de zelfbeheersching, welke zij tot dusver had aan den dag gelegd. Het was een heerlijke lentedag, maar zij had geen oog voor de schoonheden der natuur; alles scheen haar even treurig en somber toe Met zacht geweld moest de jonge man het afscheid bespoedigen en toen de boot, welke hem medevoerde, uit het gezicht was, werd het haar te moede, alsof zij elkander nimmer zouden wederzien.



illustratie
gezicht op de stad praag.


[pagina 338]
[p. 338]

Maar spoedig daarop kwamen zijne brieven, geschreven in een warmen, opwekkenden toon, welke hare hoop deed herleven. Zij schaamde zich nu over hare zwakheid en gevoelde berouw over het leed dat hem daardoor was aangedaan. Binnen enkele jaren zou hij zijn doel hebben bereikt en dan.... Het werd licht om haar heen in zulke oogenblikken van hoop op de toekomst en de fantasie tooverde haar tafereelen van het grootste huiselijk geluk voor den geest. Hij had haar immers zoo oprecht lief!

Op zekeren dag ontving zij het bericht, dat hij binnenkort als representant van een groot handelshuis naar België zou worden gezonden. Melanie sprong op van blijdschap. België dat was bijna Nederland. De oceaan zou niet meer tusschen hen beiden liggen, hij zou haar van tijd tot tijd kunnen bezoeken, zij zouden als 't ware weer vereenigd zijn. En las zij bovendien niet uit zijn schrijven, dat hij een winstgevende positie had verkregen en dat, zoo de zending, die hem was opgedragen, gelukte, zijn fortuin gemaakt was?....

Melanie waande te droomen toen zij den brief las, welke dit alles bevatte. Zij las en herlas iederen regel en spelde ieder woord, als durfde zij hare oogen niet vertrouwen. Maar geen twijfel was mogelijk, de letters bedrogen haar niet en zij kende haren verloofde te goed, om aan voorbarigheid van zijnentwege te mogen denken.

Spoedig daarop ontving zij een tweeden brief, waarin hij haar mededeelde dat hij binnen veertien dagen naar Europa scheep zou gaan en zich zeer waarschijnlijk te Brussel vestigen zou.

Melanie schreide van vreugde. Zij begon nu de dagen, de uren, de minuten te tellen, die nog voor zijn terugkeer uit de Nieuwe Wereld moesten verloopen. De morgenstond leek haar met iederen dag schooner toe en menig gebed stoitte zij voor zijn behouden terugkeer. Wanneer het weder ongunstig was, maakte zij zich ongerust en onderscheidene nachten bracht zij slapeloos door, als de wind opstak en huilde in den schoorsteen.

Zoo ging de maand voorbij en nog was er geen bericht van hem gekomen. Zij troostte zich met de gedachte, dat zijn vertrek uitgesteld was; hij had nog zeer veel te doen, zoo schreef hij in zijn laatsten brief, en nog een groote reis naar het Westen moeten maken. Toch voelde zij zich angstig; de oude sombere gedachten rezen weer op en de tijd ging haar nu veel te snel voorbij.

Spoedig was een tweede maand vervlogen, een maand van nameloos leed en folterende onzekerheid. De brievenbestellers gingen meedoogenloos haar deur voorbij en aan het postkantoor had zij meermalen tevergeefs geïnformeerd, of er geen brief voor haar gekomen was. De nachten bracht zij half wakend, half droomend door, opschrikkend bij ieder geluid en gekweld door allerlei akelige visioenen. De pijnlijke twijfel, waarin zij verkeerd had, begon al meer en meer zekerheid te worden. Er moest iets verschrikkelijks zijn gebeurd, iets dat haar als een mengeling van allerlei schrikbeelden voor den geest stond en waaraan zij geen naam of vorm wist te geven.

Toch wilde zij nog niet alle hoop opgeven. Een onvoorziene doch uiterst gewone omstandigheid kon immers zijne komst hebben vertraagd; en dan - een heerlijk denkbeeld ging haar plotseling door het hoofd - was het niet mogelijk, dat hij haar wilde verrassen, en het voornemen had gemaakt op een gegeven oogenblik plotseling voor haar te staan, gereed tot het lang verbeide huwelijk?.... On willekeurig sloeg zij telkenmale den weg naar het spoorwegstation in en urenlang soms drente[l]de zij daar heen en weer met zoekend oog de aangekomen reizigers monsterend. Eens, op een avond, meende zij hem in een coupé te zien; haar hart hield een oogenblk op te kloppen en een lichte kreet ontsnapte haren mond. Met geweld bijna baande zij zich een doorgang tot de coupé, maar de reiziger stapte niet uit en bleef, met het hoofd half afgewend, voortkeuvelen met eene dame, die naast hem zat. Teleurgesteld trad Melanie terug, beschaamd over de opgewondenheid, die zij had aan den dag gelegd en met een mengeling van weemoed en jaloezie zag zij het aan hoe andere meisjes en vrouwen, die evenals zij de aankomst van den trein hadden afgewacht, met een verheugd gelaat aan den arm van hunne echtgenooten of verloofden het perron verlieten.

Van dien dag af scheen zij het station te mijden. Er waren trouwens reeds meer dan vier maanden verstreken, sinds zij het laatste schrijven uit Amerika ontvangen had. De brieven, die zij hem gezonden had, waren onbeantwoord gebleven en alle pogingen om eenig bericht omtrent zijn wedervaren te verkrijgen vruchteloos. Al vaster werd hare overtuiging, dat hem een ongeluk overkomen was en dat de dood hem voor altijd aan haar had ontnomen. Want aan de mogelijkheid, dat hij haar ontrouw zou geworden zijn, wilde zij geen oogenblik denken. Dat ware een beleediging geweest aan zijne nagedachtenis.....

En toch had hij haar bedrogen op de lafhartigste wijze. Hij leefde, hij woonde in België en - was gehuwd. Terwijl zij hem als een dierbaren doode betreurde, had hij zijn tijd gesleten met het hof te maken aan een andere vrouw en zich met die vrouw in den echt laten verbinden. In hare verbeelding zag zij hem nu voor zich, in zijn bruidsdagen, op zijn huwelijksreis, aan zijn huiselijken haard, onbekommerd en tevreden. Zijne vrouw was ongetwijfeld in het bezit geweest van een aanzienlijken bruidschat, en die had hem spoedig de arme juffrouw van gezelschap doen vergeten. Hij was gelukkig, volkomen gelukkig..... zonder haar, die in hem geloofd, die om hem geleden had en aan wie hij zoo dikwerf altijddurende trouw had toegezegd!...

De zon was reeds lang ondergegaan; aan den zwartblauwen hemel fonkelden de sterren, een zachte, zoele wind ruischte door de bladeren van boomen en struiken. En nog altijd zat Melanie aan het geopende venster, het hoofd rustend in de palm harer hand, strak en onbewegelijk. De meid, die licht had willen brengen, was door haar weggezonden. Zij wilde alleen blijven en niets zien om zich heen. Het zou haar hinderen, wanneer zij de gewone dingen harer omgeving zag, want alles was nu zoo geheel anders; zelfs werd het haar te moede alsof zij leefde in een nieuwe wereld en al het overige slechts een spel was geweest der verbeelding. Te vergeefs trachtte zij hare gedachten te regelen. De machtige emoties van het oogenblik paralyseerden haar verstand. Zij gevoelde meer dan zij dacht, zij zag vreemde gestalten, die plotseling oprezen en weer verdwenen en hoorde sombere geluiden, zonder dat zij wist van waar ze kwamen.

Opnieuw werd er aan hare deur geklopt en thans sprong zij zenuwachtig op. Het was de meid van zoo straks, die haar namens mevrouw Stevenaar kwam vragen, of men den dokter ook zou halen.

Melanie gaf een ontkennend antwoord, doch de gedachte aan den dokter wekte nieuwe gewaarwordingen bij haar op. Zij herinnerde zich de hartelijke woorden, die hij den vorigen avond tot haar gesproken had en het schrijven, dat daarop was gevolgd. Wat deerde het haar dan nog of die karakterlooze Slingenberg op zoo lafhartige wijze zijn woord verbroken had? Zij zou immers toch gelukkig kunnen zijn en een onbezorgd leven te gemoet gaan?

Een oogenblik dacht zij na en scheen het, alsof een gelukkiger leven zich voor haar opende. Maar ook éen oogenblik slechts. Zij had Slingenberg te oprecht bemind, om zoo terstond genegenheid te kunnen koesteren voor een ander en thans eerst gevoelde zij in volle scherpte, in alle felheid den slag, die haar getroffen had. Het verleden kwam haar voor den geest, het verleden met al zijn idealen en zijne hoopvolle verwachtingen, al de gelukkige oogenblikken, welke zij gesleten had met den trouwelooze, die zoo menigmaal had gezegd haar geheel en voor altijd te willlen toebehooren. Het werd haar te moede alsof zij thans nooit meer iets of iemand zou kunnen liefhebben, alsof haar plotseling alles ontviel, wat haar lief en dierbaar was geweest, alsof zij zich bevond in een groote, leege ruimte, verlaten en alleen, voor altoos.

IV.

Drie weken later arriveerde de logée uit Brussel. Melanie zag haar, toen zij uit het met kotters beladen rijtuig stapte en het kwam haar voor, dat zij het knappe bleeke gezicht der jonge vrouw reeds vroeger gezien had. Zij dacht een oogenblik na en eensklaps kwam haar de avond voor den geest, toen zij gemeend had Florian in een spoorweg-coupé terug te zien. Zij had zich destijds dus niet vergist en een gevoel van onbeschrijfelijke verbittering, van haat bijna, maakte zich van haar meester. Zij gevoelde er spijt over, dat ze niet terstond hare betrekking verlaten had en nu gedwongen was met die vrouw in aanraking te komen. De lust bekroop haar op staanden voet het huis te ontvluchten en er nimmer in terug te keeren. Maar toen de eerste ontroering voorbij, en hare kalmte teruggekeerd was, kwam zij tot het besluit bij haar oude plan te volharden en rustig den loop der gebeurtenissen at te wachten. Waarom zou zij vluchten, zij, die zich niets te verwijten had? Zij voedde de geheime hoop, dat ook Florian komen zou en dan zou alleen de ontmoeting met haar een geduchte straf wezen voor zijn trouweloosheid. Onverschrokken wilde zij hem in de oogen zien en ieder harer blikken moest hem herinneren aan het gepleegde verraad.

‘Florian was eerst voornemens terstond de reis mede te maken,’ zeide de jonge mevrouw Slingenberg in den loop van het gesprek, dat dien middag aan tafel werd gevoerd en hoofdzakelijk over het jonge huishouden liep, ‘maar zijne zaken beletten het hem; hij heeft het zeer druk op het oogenblik en er is zelfs sprake van, dat hij voor eenigen tijd naar Amerika zal moeten vertrekken.’

‘Dus komt hij in 't geheel niet?’ vroeg mevrouw Stevenaar op den toon van een teleurgestelde.

‘O, zeker wel,’ hervatte de ander, ‘hij heeft beloofd mij te zullen afhalen.’

Melanie at dien middag zoo weinig, dat mevrouw Stevenaar vroeg, of zij ongesteld was.

‘Je ziet bleek ook, kind,’ voegde de oude dame er met eenige bezorgdheid bij

Melanie trachtte een opgeruimd gelaat te toonen en antwoordde, dat zij zich volmaakt wèl voelde. Wanneer mevrouw Slingenberg den blik op haar vestigde, sloeg zij onwillekeurig de oogen neer en toen de jonge vrouw haar bij de eerste kennismaking de hand drukte, was een rilling door hare leden gegaan. Toch had mevrouw Slingenberg een innemend uiterlijk en scheen zij zacht en vriendelijk van aard te zijn. Doch Melanie merkte daarvan zeer weinig; zij zag in haar slechts de vrouw van den trouwelooze, die zijn eenmaal verpand woord had verbroken, de gelukkige mededingster in een wedstrijd om het geluk. En daarom kon zij een gevoel van afkeer niet onderdrukken, telkens wanneer zij de jonge vrouw ontmoette en waren hare gelukkigste oogenblikken die, welke zij alleen op hare kamer kon doorbrengen.

De logée echter zocht voortdurend Melanie's gezelschap. De dokter had haar veel verkeer in de buitenlucht voorgeschreven en Melanie was de aangewezen persoon om haar op hare wandelingen te vergezellen. Aanvankelijk had het meisje zich daarbij vreesdijk beklemd gevoeld en wist zij geen woorden te vinden om een regelmatig gesprek te voeren. Maar mevrouw Slingenberg was zeer spraakzaam en wist geheel alleen het discours gaande te houden. Zoo werd Melanie langzamerhand tot betere gevoelens jegens haar gestemd, en ontstond tusschen beiden zelfs een zekere vertrouwelijkheid. Mevrouw Slingenberg droeg het meisje een warme sympathie toe en liet geen gelegenheid voorbijgaan om haar daarvan ondubbelzinnige blijken te geven.

[pagina 339]
[p. 339]

‘Ik vind uw gezelschapsjuffrouw allerliefst,’ zeide zij op zekeren dag tot mevrouw Stevenaar, toen Melanie bezig was zich voor de wandeling te kleeden.

‘O, zij is zeer goed,’ antwoordde de oude dame op beschermenden toon, ‘maar wel wat afgetrokken. Ik geloof, dat zij een hartkwaal heeft. Een paar weken geleden werd zij op een avond plotseling zoo ernstig ongesteld, dat ik bang werd voor haar leven. Gelukkig is er sinds dien dag niets meer van dien aard voorgevallen, maar ik denk er toch over iemand anders in hare plaats te nemen.’

‘Ze kan wel erg bleek zien, maar voor het overige schijnt zij toch goed gezond; op onze wandelingen toont zij nooit eenige vermoeienis, hoewel ik voortdurend op haar arm steunen kan. Misschien heeft zij verdriet; is er iets in haar leven, dat haar tot treurigheid stemt...’

‘Ja, daaraan heb ik óok wel eens gedacht. Zij is ook erg gesloten van karakter en ik herinner mij, dat ze op zekeren keer bij het voorlezen van een roman buitengewoon zenuwachtig werd. Ik heb haar dan ook wel cens gepolst, maar nooit ben ik iets te weten gekomen.’

‘Arme Melanie,’ zuchtte de jonge vrouw, ‘wie weet wat treurig geheim zij in zich om draagt.’

De komst van Melanie brak het gesprek af en de beide dames sloegen als naar gewoonte den weg naar het Park in.

 

(Wordt vervolgd)


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken