Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 8 (1891-1892)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 8
Afbeelding van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 8Toon afbeelding van titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 8

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (46.63 MB)

Scans (716.27 MB)

ebook (39.26 MB)

XML (2.82 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 8

(1891-1892)– [tijdschrift] Nieuwe Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

De armring.
(Vervolg.)

Maar op hetzelfde oogenblik gleed de aarde voor hem weg en werd er een bedolven holte zichtbaar, waarin hij tot zijn grenzeloozen schrik een menschelijk geraamte van tamelijke grootte tusschen de daarover gerolde aarde liggen zag. De schedel, de armknoken, het bekken, alles was in zijn geheel; er mankeerde maar een hand aan. Daarbij merkte hij sieraden, die geheel verroest en met kopergroen bedekt waren. Geen twijfel of dit was de doode Frankenvrouw, wie de gouden armband had toebehoord, die haar met de hand van den arm gevallen was, en de hand met de vingerkootjes had hij opgewoeld, toen hij den armband vond. Hij bezon zich dat hij die toen achteloos op zij geschoffeld had. Och, en er lag zelfs een klein amulet, dat een valk verbeeldde, in de borstholte van het geraamte, dat geheel vergaan als asch uit elkaar viel.



illustratie
de koning van griekenland, tweede zoon van den koning van Denemarken.


Nu viel hem in dat deze vrouw van voor anderhalf duizend jaren zeker een groote mooie vrouw met lange blonde haren geweest was, naar hetgeen hij van den ouden geschiedvorscher gehoord had. Zeker was ze een rijke en aanzienlijke dame geweest, een vorstin, dat zag men wel aan al de sieraden, die bij haar lagen. Hij kon zich heel duidelijk voorstellen,

[pagina 396]
[p. 396]

hoe zij er uit gezien moest hebben, want toen hij op een keer in de hoofdstad geweest was, had hij in een kunstwinkel een groote schilderij gezien, voorstellende de gevangen Thusnelda, zooals zij in den triomftocht te Rome werd meegevoerd. En nu lag het geraamte van zulk een Germaansche vrouw, wier lijk hij beroofd had, voor hem.

Hij tastte in den zak en voelde den armband daarin. Als anderen hier dat geraamte vonden, viel er niets meer te verbergen, en dan was zijn Grete zonder bruidsgeschenk, terwijl hij zelf voor het heele dorp tot leugenaar was gemaakt. Bij die gedachte viel zijn armoede hem zoo hard, dat hij zich op een hoop aarde neerzette om zijn beklemd hart in tranen lucht te geven. Kon hij zijn Grete van de vreugde berooven waarop zij zoo stellig gerekend had? Neen, dat kon hij niet over zijn gemoed krijgen: al moest er van komen wat wilde, den armband zou zij toch op haar trouwdag dragen. Moest ze toch al niet een oude japon van des pastoors huishoudster aantrekken? Waren ze niet zóó arm, dat ze niet eens voor haar huwelijk een nieuw kleedje koopen kon? En als zij een afgedankte japon van de huishoudster aan had, kon ze dan niet evengoed het afgelegde sieraad van een Frankenvrouw dragen, waarvan niemand toch iets afwist?

Als hij maar geweten had, hoe hij het geraamte uit den weg kon ruimen! Half was hij er huiverig van en half was het hem ook weer onverschillig. Eindelijk vond hij 't het verstandigste op een andere plaats een gat te delven, waar niemand naar de Frankenvrouw zoeken zou. Hij bond dus gauw den schedel in den zakdoek, stak zijn zakken vol knoken, munten en andere dergelijke kleinigheden, nam de grootere schenkels en beenderen onder den arm en klauterde met de spade op den schouder naar de beek beneden. Op een effen plek, waar het water maar tot de enkels reikte, zette hij de schop in de bedding van de beek en groef een flink gat, waar hij de knoken en andere dingen gauw in wierp. De schedel was zoo broos, dat hij in zijn hand in stukken brak; hij wierp die de andere beenderen na en spreidde de uitgegraven aarde er over heen, zoodat de bedding der beek weer was aangevuld. Opdat echter het water de plek niet zou blootspoelen, sleepte hij nog een paar rotsblokken en steenen aan, die hij op den bodem wentelde, zoodat er een stremming in den stroom kwam en het water om de rotsblokken m[o]est heendraaien.

Zie zoo! Nu was die anderhalf duizend jaar oude Frankenvrouw niet zoo gemakkelijk meer te vinden. In de beek zou de geleerde professor toch wel niet laten graven.

Frits ijlde nu met een wat minder bezwaard gemoed huiswaarts. Toch kon hij zich den lijkroof zoo gemakkelijk niet uit het hoofd zetten. Het viel hem echter in dat zoowel in het dorp als in de hoofdstad de graven reeds na vijftien à twintig jaar geruimd werden om voor andere dooden plaats te maken. Dan werd er ook niet gevraagd naar de gouden ringen, kruisjes of andere snuisterijen, die vijftien jaar lang in den grond hadden gezeten. Het graf van de Frankenvrouw kon dus na anderhalf duizend jaar toch zeker wel als vervallen beschouwd worden, zoodat niemand hem wegens het ruimen daarvan iets maken kon. In elk geval zou niemand meer weten uit te vinden, waar de Frankenvrouw gelegen had en Grete kon haar bruidsgeschenk met een gerust gemoed dragen.

In al die gedachten verdiept kwam de jonge bruigom wel wat laat in de woning der bruid aan. Zij kwam hem al aan de deur te gemoet in een eenvoudige japon, die zelfs in den schoot een beetje versteld was. Ze had de haren met een kransje mirten omvlochten; achter haar stonden in de huisdeur de bruidsmeisjes, die allen veel mooier waren uitgedost dan zij.

‘Ha, Frits, ben je daar eindelijk?’ zei zij. ‘Ik wacht al zoo lang op je; want ik kan me toch aan niemand laten zien voor ik een bruidsgeschenk heb. Ze zijn allemaal zoo netjes,’ zei ze fluisterend, ‘Rösel heeft zelfs een gouden ketting aan en ik heb niets, en toch ben ik de bruid.’

Deze woorden drukten den armen jongen bijna het hart te pletter; toch beproefde hij nog een aanloopje om uit zijn valsche positie te geraken; hij zeide:



illustratie
de onthoofding van den h. paulus, naar de schilderij van enrique simonet.


‘Och, Gretel, waar zou je opschik voor noodig hebben? Je ben immers de mooiste van allen. Zie je, ik heb mij bedacht, dat mijn grootmoeder het toch misschien niet graag gezien zou hebben dat ik den ring wegdeed. Ik zal hem liever bewaren; dan kunnen we hem altijd in tijd van nood te gelde maken. Wat heb je ook aan zoo'n ouderwetschen armband?’

‘Wat!?’ zei Gretel met groote teleurstelling

[pagina 397]
[p. 397]

en spijt op haar gezicht. ‘Ik zou niet eens een bruidsgeschenk hebben op mijn trouwdag, geen enkel sieraad op mijn gekregen japon?’ Zij barstte in bittere tranen uit, hield de beide handen voor het gezicht en schreide, dat de tranen tusschen de vingers druppelden. ‘Neen, neen! dan wil ik niet trouwen ook; want dan hebben we geen van beiden iets,’ zei ze snikkend ‘Ga dan maar gauw heen, want dan was het dwaasheid, nog over trouwen te denken.’

De bruidsmeisjes stonden daar met open mond bij en wisten niet wat zij zeggen zouden.

‘Gretel, Gretel, ik zei het maar uit gekheid,’ riep de bruidegom uit, terwijl hij zelf ternauwernood zijn tranen kon inhouden. ‘Het is maar een aardigheid, want ik heb zoo'n schik dat we vandaag gaan trouwen, Grete.’

En dit zeggende haalde hij den armband uit den zak, vatte haar hand, schoof haar mouw een weinig op en legde haar het sieraad van de Frankenvrouw om den ronden pols. Toen Grete dat zag, lachte zij zalig tusschen haar tranen door en een groote druppel viel op het goud van den armband. Zij wreef met dien traan het goud weer blank, keek getroost en een beetje trotsch op haar mooi bruidsgeschenk den kring rond en nam den bloemruiker, dien een der bruidsmeisjes haar nu overreikte, met een afdalend knikje aan. Daarop stelde de stoet zich in beweging en zij gingen nu eerst naar het stadhuis voor de formaliteiten om zich vervolgens naar de kerk te begeven, die met haar lagen toren aan het einde der dorpstraat uit het groen geboomte oprees.

 

Er waren buitengewoon veel belangstellenden opgekomen om het huwelijk van den steenklopper te zien voltrekken. Arbeiders die in de fabriek werkten, boerendeernen en dienstmeisjes hadden nieuwsgierig in de houten banken plaats genomen. Zelfs de kastelein uit den ‘Groenen Boom’ stond met den geleerden oudheidkundige in de nabijheid van het altaar, toen het bruidspaar de kerk binnentrad. Er scheen een heimelijke samenzwering in het spel te zijn, want de meisjes en jongens gaven elkander een oogje of fluisterden heimelijk, terwijl zij nieuwsgierig naar de armelijk gekleede bruid keken en op het sieraad wezen, dat zij aan den arm droeg.

Op het oogenblik dat het paar zich voor het altaar wilde neerzetten, waar de pastoor hen reeds wachte, bemerkte de steenklopper tot zijn grenzeloozen schrik, dat de geleerde ook in de kerk was. En aanstonds trad de oude heer naar voren als wilde hij naar hem toe komen.

Frits stiet zijn bruid heimelijk aan en zeide:

‘Grete, laat toch je armband niet zoo zien, de menschen zullen denken dat je ze wil overbluffen.’

Grete echter hoorde niet naar die waarschuwing, zij lichtte den arm met veel zwier op, speelde met de andere hand aan den armband en blikte steelsgewijze ter zijde of de meisjes haar ook behoorlijk bewonderden. De oude heer trad op haar toe, reikte haar heel goedhartig de hand en zei, terwijl zij die hand in de zijne hield en oplettend haar tooi beschouwde:

‘Nu, jonge bruid, ik feliciteer je wel met dezen dag. Ik heb gisteren heel genoeglijk met je bruigom over de Frankengraven zitten praten en nu wilde ik graag ook eens met u kennis maken. Wel, wel, wat heb je daar een mooien armband aan. Dat is zeker een erfstuk, kijk, kijk.’

‘Ja,’ zei Grete met trots, ‘dat is mijn bruidsgeschenk. Het is nog van mijn bruigoms grootmoeder afkomstig.’

‘Zoo, zoo,’ hernam de oude heer heel vriendelijk en trad weer terug. Hij had al genoeg gezien. Hij gaf den pastoor heimelijk een wenk, dien deze onmiddellijk verstond, daar hij reeds van te voren in de geschiedenis van den armband was ingewijd.

De pastoor antwoordde met een lachje van verstandhouding en wendde zich naar het altaar, om met de heilige handeling aan te vangen.

Het was nu muisstil geworden in de kerk, men hoort slechts hier en daar een kuchje. Het bruidspaar knielde voor het altaar en de priester sprak de heilige woorden Nu begon ook het orgel zich te doen hooren en de ernstige, statige galmen weerklonken machtig door het gebouw. De bruidegom blikte steelsgewijze naar zijn bruid en een huivering liep hem over den rug bij de gedachte dat hier een levende naast hem knielde, die het sieraad eener doode droeg, welke al meer dan duizend jaren in de aarde had gelegen. Ach, toen hij daarbij dacht hoe dat gekomen was en hoe alleen zijn armoede en zijn liefde er de schuld van waren, toen was 't hem bij het hooren der orgeltonen of hij de engelen in den hemel hoorde weenen en als klonk uit hun gezangen een grenzelooze smart over hem.

(Slot volgt,)


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken