Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 9 (1892-1893)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 9
Afbeelding van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 9Toon afbeelding van titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 9

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (49.12 MB)

Scans (797.61 MB)

ebook (41.52 MB)

XML (2.94 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 9

(1892-1893)– [tijdschrift] Nieuwe Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Bij de Platen.

De H. Carolus Borromeus tijdens de pest te Milaan. -

Welke gloriekrans den H. Carolus, dat toonbeeld der bisschoppen ook moge omgeven, toch verschijnt zijn beeld ons in het liefelijkst licht, wanneer wij hem ons voorstellen in zijn vaderlijke toewijding aan de hem betrouwde kudde, voor wien hij zich inderdaad de goede herder toonde, die zijn leven geeft voor zijn schapen.



illustratie
sophia, groothertogin van saksen-weimar.


Dat bewees hij tijdens den hongersnood, die in 1570 het bisdom van Milaan teisterde, toen hij door zijn milde aalmoezen en geestelijken troost allerwegen in persoon de ellende lenigde en zich alles voor allen maakte. Dat bewees hij vooral bij gelegenheid der verschrikkelijke pest, die vijf jaren later uitbrak. Hij bevond zich op dat oogenblik te Lodi, toen hij vernam dat de vreeselijke ziekte zijn bisschopsstad had aangetast. Onmiddellijk ijlde hij naar Milaan terug en begaf zich regelrecht naar het gebouw, waar op last der overheid, de pestlijders waren bijeengebracht, om in persoon in al hun lichamelijke en geestelijke behoeften te voorzien. De raad van den bisschop spoorde hem aan, zich met het oog op de besmetting ten spoedigste naar een ander deel van het bisdom terug te trekken; een zoo kostbaar leven als het zijne mocht niet in gevaar worden gebracht, vooral in de treurige omstandigheden, waarin men zich op het oogenblik bevond. De heilige kerkvoogd antwoordde, dat hij juist in het gevaar zijn diocesanen behoorde ter zijde te staan als een goed herder, die zijn leven veil heeft voor zijn kudde Ten einde den geesel te bezweren en Gods gramschap te verbidden, verordende hij drie algemeene processiën, waaraan hij barrevoets deelnam, met een koord om den hals en het kruisbeeld in de hand. Hij bood zich den Heer aan als een zoenoffer voor de zonden van zijn volk. Bijna dagelijks preekte hij en wekte zijn medehelpers op tot gelijke toewijding. In persoon bezocht hij de zieken, diende hun de heilige sacramenten toe en zorgde voor hun nagelaten betrekkingen. Onze gravure stelt hem voor op het oogenblik dat hij op zijn armen een kind wegdraagt uit een woning, waar de schrikkelijke geesel de ouders heeft weggemaaid. Hij liet zijn zilverwerk versmelten om er geld van te maken tot ondersteuning der armen; hij schonk al zijn meubels, tot zelfs zijn bed weg om te voorzien in de behoeften der noodlijdenden.

De overheid keurde de processiën en godsdienstige bijeenkomsten af onder voorwendsel dat zij de besmetting in de hand werkten. Maar de bisschop rechtvaardigde zich met een beroep op den H. Gregorius en verschillende andere heilige bisschoppen, die eveneens bij openbare rampen algemeene boetplechtigheden hadden voorgeschreven. Hij voegde er bij, dat waar menschelijke hulpmiddelen ontoereikend zijn, men zijn toevlucht behoort te nemen tot die, welke de godsdienst aanbiedt, en dat juist die gezamenlijke oefeningen, wier nadeelige werking men vreesde, de ramp zouden doen ophouden. Dit woord bleek een profetie: de geesel spaarde degenen, die aan de processiën deelnamen en hen, die den aartsbisschop bij zijn bezoeken aan de zieken vergezelden. Er stierven van zijn huis slechts twee personen, en dezen hadden juist de pestlijders vermeden. De geesel, die vier maanden lang zijn verwoestingen voortzette, begon in November te verminderen en hield tegen het begin van het volgend jaar geheel op. De aartsbisschop liet openbare plechtigheden van dankzegging houden en gelastte dat er drie dagen lang voor de dooden zou gebeden worden.

Behalve dat het feest van den H. Carolus Borromeus op den 4en November valt, geeft de besmettelijke ziekte, waarmee wij in de laatste weken werden bedreigd, aan het treffend tafereel onzer eerste bladzijde een bijzondere actualiteit.

Vertrek en terugkomst. -

In deze dagen ook, nu de najaarsstormen ons weer onwillekeurig doen sidderen voor den armen schepeling, rondzwalkend op de wilde baren, zullen de beide schilderijen van den Franschen kunstenaar Dennelin, in dit nummer weergegeven met belangstelling worden beschouwd.

Hier zien wij het zeestrand niet als het tooneel van ontspanning en verademing, van dartel zomervermaak of elegante weelde, maar van het harde zeemansleven vol arbeid en gevaren. Hier hebben we geen badplaats voor ons, maar den oceaan, die voedt en vernielt.

In de eerste compositie is de levendige groep kennelijk behandeld met groote kennis van die nederige drama's uit het visschersleven. De visschersvrouw roept de vertrekkende schuit een hoopvol vaarwel toe; zij is nog jong en heeft vertrouwen in het geluk. Een paar stappen achter haar staat een oude zeerob en denkt aan de teleurstellingen, die het trouwelooze element kan baren. Een kleine jongen volgt met opgetogen en naijverigen blik de gelukkigen die daar heenvaren naar het onbekende, voor hem een tooverland, waarvan hij dag en nacht droomt. Hij draagt het sierlijk opgetuigde miniatuurschuitje, dat het heele gezelschap straks als een offerande zal gaan ophangen in de kerk van het naaste stranddorp. Op den achtergrond zien we een oude moeder, waarschijnlijk een zoon beweenend, die ook aldus is uitgezeild, om nooit meer terug te keeren.

Het tweede tafereel levert den vroolijken terugslag op dit alledaagsch en toch zoo aangrijpend schouwspel.

Op beide platen heeft de kunst van den graveur gelukkig partij weten te trekken van de tegenstelling der donkere groepen tegen het lichte en ver wijkende verschiet.

Het gouden bruiloftspaar van Weimar. -

Den 8en October 11. vierde het groothertogelijke paar van Saksen zijn gouden bruiloft, omringd door kinderen en kindskinderen te midden van een jubelend volk. Dat feest mocht ook voor ons Nederlanders niet onopgemerkt voorbijgaan, want de bruid was niemand an-

[pagina 119]
[p. 119]

ders dan de zuster van onzen koning, de voormalige prinses Sophia der Nederlanden. En met belangstelling hebben wij gezien hoe deze Oranjetelg in den vreemde, waar zij een tweede vaderland gevonden heeft, op haar feestdag met hartelijke toegenegenheid en vereering werd omringd.

De groothertogin van Saksen-Weimar is in 1824 geboren. Op den 8en April van dat jaar verkondigden een en twintig kanonschoten aan de bewoners van het vorstelijk 's-Gravenhage de blijde tijding, dat den prins van Oranje (den lateren koning Willem II) en zijn gemalin Anna Paulowna een dochter was geboren Den 4en Mei werd, de nieuwgeboren prinses in de rijk gesierde Groote of St.-Jacobsberk plechtig gedoopt en ontving de namen Wilhelmina Maria Sophia Louise.

Zij bleef de eenige dochter, die het vorstelijk paar geboren werd, en groeide voorspoedig op, door innige genegenheid verbonden met haar beide broers, van wie vooral prins Hendrik haar levenslang van harte bleef toegedaan. Het is bekend dat de latere koning Willem II veel werk maakte van de opvoeding zijner kinderen en zoo stond ook prinses Sophia van jongs af onder uitstekende leiding. Den winter bracht zij met haar ouders gewoonlijk in Den Haag door, maar des zomers verwijlde men gaarne en lang op het lustslot Soestdijk, waar de kleine prinses een eigen boerderij bezat. Hier leerde zij melken, kaasmaken, koeken bakken en spinnen en deed er al die practische bedrevenheid in landbouw en veeteelt op, die haar thans nog in staat stelt met zoo groote kennis van zaken haar uitgestrekte bezittingen in Silezië en Posen te beheeren.

Op den leeftijd van achttien jaren trad prinses Sophia in het huwelijk met den erfgroothertog Karl Alexander van Saksen-Weimar. De vorstelijke bruidegom was den 24en Juni 1818 te Weimar geboren als de zoon van den lateren groothertog Karl Friedrich en diens gemalin, de Russische grootvorstin Maria Paulowna. Bij zijn geboorte door een welkomstzang van Goethe begroet, toonde hij van jongs af een opmerkelijken aanleg voor al wat edel en schoon is; door het heele Duitsche rijk staat hij thans bekend als een zorgzaam landsvader en een trouw bondsvorst; Bismarck noemde hem eens ‘een der zuilen des rijks,’ en als fijnvoelend en krachtig bevorderaar van kunst heeft hij zich vooral verdienstelijk gemaakt door de vernieuwing van den Wartburg die op zijn last en volgens zijn aanwijzingen is gerestaureerd.

Den 8en October 1842 werd de huwelijksband gesloten, die voor het vorstelijk paar en hun onderdanen zoo zegenrijk geworden is. Onder de levendige deelneming van het Nederlandsche volk werd in Den Haag met vorstelijke praal de bruiloft gevierd. Hoe blij en hoopvol de jonge prinses haar vorstelijken gemaal ook naar het nieuwe vaderland volgde, toch viel het haar hard te scheiden van het tooneel harer kinderjaren en vooral van haar geliefde ouders en broeders. Een aardige geschiedenis legt daarvan getuigenis af. Toen het jonggehuwde paar, door de beide broeders der erfgroothertogin uitgeleide gedaan, te Rotterdam op het punt stond de stoomboot te betreden, voelde de prinses eensklaps nog den wensch in zich opkomen, haar koninklijke ouders een laatste woord tot afscheid te zenden. Spoedig besloten, verzocht zij een der aanwezige officieren, haar zijn schako tot schrijflessenaar te leenen; toen de officier daarop eerbiedig in overweging gaf of het niet gemakkelijker zou zijn, haar voornemen aan boord der stoomboot ten uitvoer te brengen, kreeg hij ten antwoord: ‘Neen, ik moet op vaderlandschen bodem het laatste vaarwel schrijven.’ Gauw waren een paar woorden op het papier geworpen en het blad werd aan een der prinsen ter verdere bezorging toevertrouwd.

De reis door het Saksische land geleek een zegetocht tot het jonge paar den 22n October 1842 de residentie Weimar binnentrok. Hier volgde weken aan een stuk de eene feestelijkheid op de andere, en daarna kwamen dagen van stil huiselijk geluk. Daar man en vrouw een groote overeenstemming van gevoelens en neigingen aan den dag legden, werd hun paleis weldra het vereenigingspunt voor al wat naar het goede en schoone streefde.

Hun huwelijksleven was als dat van gewone stervelingen een afwisseling van lief en leed; de grootste vreugde werd het jonge paar bereid, toen het den 31n Juli 1844 verblijd werd met de geboorte van een zoon, die later nog door drie dochters gevolgd werd. Maar zwaar ook werd het hart der moeder gegriefd, toen zij zich in 1859 de achtjarige prinses Sophie, haar naamdraagster, zag ontvallen. Groote vreugde heerschte er weer in het groothertogelijk paleis, toen het doorluchtige paar den 8n October 1867 zijn zilveren bruiloft mocht vieren, en niet minder toen de erfgroothertog Karl August zijn ouders een nieuwe dochter aanbracht in zijn gemalin prinses Paulina van Saksen-Weimar, terwijl ook haar beide dochters achtereenvolgens in het huwelijk traden.



illustratie
karl alexander, groothertog van saksen-weimar.


Maar het leven eener vorstin behoort niet enkel aan haar familie; het komt ook toe aan haar volk. De blijde verwachting, waarmee de Saksische bevolking haar groothertogin bij dezer blijde inkomste begroette, is schitterend in vervulling gegaan. Terwijl haar gemaal tijdens den Fransch-Duitschen oorlog in het veld was, heeft zij als regentes het bewind gevoerd met een plichtgevoel, belangstelling en beleid, die haar aanspraak geven op de blijvende dankbaarheid harer onderdanen. Immer is zij er op bedacht geweest, het algemeene welzijn te dienen en vooral die echt Hollandsche deugd, den Oranjes zoo eigen, de liefdadigheid werd door haar vlijtig beoefend. Tal van nuttige stichtingen mogen daarvan ten bewijze strekken.

Het kan ons dus niet verwonderen, dat het gouden bruiloftsfeest door de dankbare onderdanen werd aangegrepen als een welkome gelegenheid om hun vorstenpaar sprekende bewijzen hunner warme waardeering en verknochtheid te geven en dat heel het land op dat hoogtij meejubelde.

De Ganzen van het Capitool. -

Wie, die in zijn jongensjaren met de Romeinsche geschiedenis kennis maakte, herinnert zich niet de fameuze ganzen, die het Capitool van Rome behoedden voor de nachtelijke overrompeling der Galliërs! We zouden in die dagen heel wat gegeven hebben, hadden we zoo'n aanschouwelijke voorstelling kunnen krijgen van het verrassende geval, dat onze jonge verbeelding geweldig intrigeerde. Het tafereel op onze laatste bladzijde maakt ons het verloop der geschiedenis zoo duidelijk mogelijk. Wij zien de slimme Galliërs, in de stilte van den nacht en begunstigd door de duisternis, behoedzaam tegen de Tarpejische rots opklauteren. Aan den voet van het Capitool gekomen, strekken zij de schilden boven de hoofden uit tot een soort van platform, waarop anderen kunnen staan, die hetzelfde kunstje herhalen, tot de bovenste eindelijk in staat is, zich aan den rand van den steilen muur op te trekken en zoo het toevluchtsoord van den Romeinschen Senaat binnen te dringen. Heele scharen van krijgers volgen in de duisternis het aangewezen spoor en verheugen zich misschien al in het succes van hun voorganger, dat zij in den maneschijn wel van verre moeten kunnen zien. Alles schijnt de volvoering van hun plan in de hand te werken; geen hond blaft en de schildwachten, die voor de veiligheid van het Capitool waken moeten, zijn ingeslapen.

Maar wie er niet slaapt, dat zijn de trouwe ganzen van Jupiter. Ofschoon het binnen de bedreigde veste zoo treurig gesteld was, dat de bezetting dreigde van honger om te komen, toch had men gemeend, aan de geheiligde vogels van Jupiter het noodige voedsel niet te mogen onthouden. Thans zouden de eerbiedwaardige beestjes daarvoor hun dankbaarheid toonen en bewijzen, dat ook hun het heil van Rome ter harte ging Zoodra zij het Capitool, dat laatste bolwerk van het benarde vaderland, zagen bedreigd, hieven zij een gesnater aan, als waartoe alleen ganzen in dergelijke omstandigheden in staat zijn. Daardoor wekten zij den patriciër Marcus Manlius uit den slaap. Onmiddellijk snelde hij naar de rots, smeet den Galliër, die juist op het punt stond, den muur over te klimmen, met zijn schild achterover naar beneden en verijdelde daardoor ook het voortdringen van de rest. Nu maakte Manlius alarm; zijn krijgsmakkers kwamen opdagen en het Capitool was gered, dank aan de wakkere ganzen, die zich zoo loffelijk van haar burgerplicht jegens het vaderland hadden gekweten.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken