Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 9 (1892-1893)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 9
Afbeelding van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 9Toon afbeelding van titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 9

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (49.12 MB)

Scans (797.61 MB)

ebook (41.52 MB)

XML (2.94 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 9

(1892-1893)– [tijdschrift] Nieuwe Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het oude Landhuis.
(Slot.)

II.

Mevrouw Snijder geraakte in niet geringe verbazing en verontwaardiging, toen de voogd van juffrouw Van Helten haar bij haar eerstvolgend bezoek meedeelde, dat de kooplustige zijn bod op het landhuis nog verhoogd had.

‘Nog verhoogd?’ riep zij, bijna stikkend van woede, uit. ‘Maar is zoo iets dan wel mogelijk? 't Is nog nooit gebeurd, mijnheer! Maar wie is het dan toch?’

Zij kwam met deze vraag evenwel niets verder, want de advocaat was onder dit opzicht als een boek met zeven zegels. Hij haalde dan de schouders op en nam langzaam een snuifje.

‘Een rijke heer, mijn waarde; meer kan ik u niet zeggen. Discretie is mijn eerste plicht. Of denkt u dan, dat ik hem uw naam zou zeggen? Ik zal het wel laten. Bij mij is uw geheim goed bewaard; daar kan u op bouwen als op een rots.’

‘Maar het is een monster, mijnheer,’ vervolgde de dame ‘Nog hooger te bieden dan ik! Hoeveel wil hij er dan voor geven?’

‘Zeventien duizend gulden.’

‘Dus nog duizend gulden meer! Dat is het huis nog in geen honderd jaar waard! Als ik er hem eens mee liet zitten?’

‘Kom, kom, dat meent u niet, mevrouw,’ zei de advocaat glimlachend.

‘Neen, dat doe ik ook niet,’ antwoordde zij heftig. ‘De gek zal het huis niet hebben. Het moet het mijne worden. Duizend gulden leg ik er nog op.... verstaan? Nog duizend, maar dan ook geen rooden duit meer.’

‘Weet u wat?’ zei de rechtsgeleerde, na een oogenblik nagedacht te hebben, ‘laat ons zeggen nog twee duizend - dus negentien duizend gulden, dan sluiten wij den koop. Wat maken u duizend gulden? Morgen deed uw tegenstander er toch het dubbele bij, want hij is zoo rijk als Cresus, dat verzeker ik u, en dan konden we weer opnieuw beginnen.’

‘Het is te veel,’ spartelde mevrouw Snijders tegen.’

‘Kom, te veel? Wat zijn voor een rijke dame als u een paar duizend gulden? En u hebt dan de voldoening te kunnen zeggen: ‘Nu heeft hij het toch niet, en heb ik het hem afgekaapt. Dat is een triomf voor u, waarde mevrouw, en van te grooter beteekenis, daar u zeggen kan: Ziet gij mannen, die altijd de meerderheid der vrouw wilt bestrijden, - de vrouw heeft gezegevierd! En zoo hoort het!’

Mevrouw Snijders voelde zich door deze behendige wending, die de advocaat aan het gesprek had weten te geven, zeer gevleid; zij was overwonnen, maar zij meende overwinnares te zijn gebleven.

‘Het blijft afgesproken,’ zei ze na een oogenblik, ‘ik doe er twee duizend gulden bij. Goddank, ik heb ze. Dus de zaak is nu afgedaan.’

‘Juist, mevrouw; het verheugt mij voor u en ik wensch u geluk. Wees zoo goed en ga een oogenblik zitten. Kijk deze platen en boeken eens in, onderwijl maak ik de koopakte op.’

Een kwartier later teekende mevrouw Snijder ze. Op het terugtrekken binnen vier en twintig uur was een boete van vijf duizend gulden gesteld.

‘Maar ik weet, dat u niet zal terugtrekken,’ zei de advocaat, ‘want din zou de andere bieder in zijn nopjes zijn. Morgen voltrekken wij den koop.’

‘Ja en ik geef geld bij de visch, dan kan niemand mij het meer uit mijn hoofd praten,’ verklaarde de dame en nam afscheid, nadat het uur was vastgesteld.

De oude heer wreef zich vergenoegd in de handen.

‘Dat is een buitenkansje voor mijn pupil,’ mompelde hij bij zich zelf. ‘Maar nu opgepast, dat we ze van elkaar houden, tot de koop gesloten is. Wat zullen ze elkaar lief aankijken, als ze er achter komen, hoe alles is toegegaan.’

Mevrouw Snijder was innerlijk wel vol voldoening, maar toch toonde ze een allesbehalve prettig humeur, toen ze op denzelfden dag haar man op het oude landhuis bij Karel ontmoette. Zij trok een zuur gezicht, maar haar echtgenoot was zooveel te jovialer.

‘Maar vrouwtje,’ zei hij, ‘je ziet er uit of je niet goed bent. Wat is er dan voor onaangenaams gebeurd?’

‘Mij? onaangenaams? Wel neen, ik mankeer niets. Je hebt het mis, lieve; je denkt zeker, dat je alles op mijn gezicht kan lezen!’

Hij dacht dat ze slecht gehumeurd was en als een verstandig echtgenoot hield hij dus den mond.

Zij trachtte te glimlachen en wendde zich nu tot haar stiefzoon, die haar een mooien bloemruiker overhandigde.

‘Heb je de bloemen zelf geplukt?’ vroeg zij, hem scherp aanziende.

Op deze vraag op den man af raakte hij in het- begin eenigszins verward.

‘Zelf geplukt? Zeker, moedertje,’ antwoordde hij met zooveel ernst, alsof hij een examenvraag had moeten beantwoorden.

‘Moedertje,’ herhaalde zij zuurzoet, ‘hoe gek klinkt dat toch, als men al een zoo grooten jongen heeft.’

‘Een schootkindje is het zeker niet meer,’ zei de kapitein lachend, ‘maar toch een goede jongen, niet waar vrouw?’

‘Of hij!’ zei zij met een halven zucht. ‘Een goede jongen; wie zou hem niet graag een genoegen doen!’ voegde zij er bij, terwijl ze aan het koopen van het huis en de verrassing dacht, die zij hem wilde bereiden.

Toen zij later den tuin doorwandelde, naderde haar vrouw Van Beers, die bijna door nieuwsgierigheid verteerd werd.

‘Welnu, mevrouw?’ fluisterde zij haar toe, ‘hebt u geluk gehad bij den ouden heer Van Galen?’

‘Geluk!.’ herhaalde mevrouw Snijder nogal vinnig, ‘nu, dat is, geloof ik, meer van den anderen kant, want ik betaal een bloedgeld voor het huis, veel te veel voor je juffrouw, schandalig veel. Enfin, ze mag er plezier van hebben, maar geef haar dan bij gelegenheid eens te verstaan, dat ze haar boeltje onderhand maar bij elkaar moet pakken. Morgen is het huis van mij.’

‘Waarlijk?’ fluisterde vrouw Van Beers, terwijl ze haar handen ineen sloeg. ‘Het is dus gelukt! Nu, ik feliciteer u wel, mevrouw. Ik moet dan ook zeggen, dat ik bij den voogd mijn best gedaan heb. Nu zal er voor mij, die een arme weduwvrouw ben, ook wel een kleinigheidje overschieten, niet waar mevrouw?’

‘Nu ja, dat zal wel terecht komen,’ merkte mevrouw Snijders uit de hoogte op. ‘Maar je mond dicht gehouden, tot ik mijn man en mijn zoon verrast heb.’

‘Zeker, zeker, mevrouw, ik kan zwijgen; wees daar maar gerust op. Geen sterveling kan wat uit me krijgen als ik het niet wil.’’

‘En zeg eens,’ hervatte mevrouw Snijders gluiperig, ‘heeft onze dokter, ik wil zeggen mijn stiefzoon, zich veel met de jonge juffrouw onderhouden?’

Vrouw Van Beers sloeg de oogen met meesterlijk geveinsde verwondering op.

‘De dokter? Met de jonge juffrouw? O, die is altijd zoo in de studie verdiept, als een mormeldier. Hij is altijd zoo ernstig, zoo uit de hoogte en teruggetrokken, dat hij haast niet te genaken is.’

‘Dat is mooi van hem, dat prijs ik in hem,’ zei mevrouw Snijders met een hoogen blos, terwijl zij zich van de huishoudster verwijderde. ‘Die goede Karel,’ zei zij geroerd, een liefdevollen blik naar zijn vensters werpend. ‘Maar wacht maar, jongen, morgen.... morgen zal je je oogen wijd openzetten en blij zijn als een kind. Morgen zal je zien, hoeveel je moeder van je houdt.’

Zij kwam zich zelf nu als een barbaar voor, dat ze om een ellendige twee duizend gulden voor een zoo goeden jongen als haar Karel in zoo'n kwade luim had kunnen komen.

De eenige verontschuldiging, die ze voor haar geweten vond, was, dat de jonge juffrouw Van Helten al dit geld kreeg, en tegen haar gevoelde ze een zekeren afkeer, hoewel het meisje haar toch niets in den weg had gelegd. Misschien kwam het enkel, omdat zij het geluk had, met den jongen dokter onder hetzelfde dak te wonen. Maar aan dit voorrecht zou immers een einde komen, en dan kreeg zij haar Karel alleen onder haar verzorging. Om het weer goed te maken, dat zij te voren een zoo zuur gezicht getrokken had, was zij nu tegen Karel bijzonder lieftallig, en ook haar man kreeg van de rooskleurige stemming zijner eega zijn deel, zoodat hij nu van zijn kant dacht: Morgen zal mijn vrouwtje blij zijn, dat ik op het gelukkige denkbeeld ben gekomen, het huis te koopen; wel is waar van haar geld, maar zij had hem zoo dikwijls gezegd: ‘Wat het mijne is, is ook het uwe, en wat gij doet is mij altijd naar den zin.’

Hoe verbaasd was hij echter, toen hij den advocaat weer een bezoek bracht en deze hem mededeelde, dat de oude dame, die eveneens zin in het landhuis had, nog hooger geboden had dan hij.

‘Wat!’ bulderde de kapitein, alsof hij voor het front van zijn compagnie stond, donkerrood van woede, ‘nog hooger geboden? Ik vraag het je, heeft ze nog hooger durven bieden? Zoo'n heks, zoo'n tooverkol, zoo'n vermaledijde helleveeg! En hoeveel hooger?

‘Twee duizend gulden.’

‘Nog twee duizend? Is ze dan bezeten, die oude tang.. die.. dat verwenschte wijf! Heeft ze haar geld dan op straat gevonden, om het tegen een kapitein van het koninklijke leger te durven opnemen? En u... u had mij toch gezegd, dat ik het huis kreeg,’ voegde de verbolgen zoon van Mars er wat kalmer bij.

Van Galen haalde de schouders op en bleef zoo koel als een dokter, die een been afzet.

‘Belangen, mijnheer, belangen...’

‘Loop naar den duivel met je belangen. Negentien duizend gulden voor die oude hut! Maar denk toch eens na.’

‘Ze moet het toch wel waard zijn, waarde heer, want het wordt er voor betaald,’ antwoordde de advocaat gelaten. ‘De koop is zoo goed als gesloten. Maar indien u het rouwgeld wil betalen, vijf duizend gulden, is het misschien nog mogelijk...’

‘Ben je dol? Geen cent meer, verstaan? Ze mag de hut hebben, die oude feeks, en ik mag lijden, dat ze er op brandnetels slaapt. Dat wensch ik haar toe. Ik heb de eer u te groeten.’

Hiermee ging de kapitein heen, zonder den advocaat verder ook maar een enkel woord toe te spreken. Vol toorn en verbittering en woedende blikken werpend op allen, die hem tegenkwamen, liep hij de straten door, eerst met overhaaste schreden, daarna al langzamer en langzamer en met zijn kalmte keerde het

[pagina 303]
[p. 303]

overleg terug. Als ik het nog eens probeerde, dacht hij. Misschien kan ik de oude dame wel overreden, er van af te zien, als ik haar vertel, hoeveel er juist mij aan gelegen is, in het bezit van die oude hut te komen, en dat zij voor zooveel geld een veel mooier huis kan koopen.

Dit denkbeeld lachte hem ten laatste aan en hij besloot nogmaals naar den advocaat te gaan en te beproeven, met de oude dame een onderhoud te krijgen. Voor hij dit evenwel deed, wilde hij een hartversterking nemen, en hij trad daarom een koffiehuis binnen, waar hij een stevigen borrel bitter bestelde. Nu had hij wel eens zooveel moed en richtte zijn schreden naar het kantoor van advocaat Van Galen. Hier trot hij zijn echtgenoote in gesprek met den ouden heer. Ze ging hem aanstonds met een lachend gezicht te gemoet.

‘Jij hier, Cornelia?’

‘En jij ook, beste man? Wat kwam je doen?’

‘Wel, om die verwenschte hut, je weet wel.’

‘Ik ook....’

‘Ik wilde je daarmee verrassen.....’

‘Ik ook, en denk nu eens, daar komt zoo'n oude slaapkop hier en biedt en biedt, dat het je groen en geel voor de oogen wordt.’

‘Je bedoelt die oude dame? Mijnheer hier heeft er me van verteld. Ik heb dien nachtuil, die oude krokodil al wel in duizend afgronden verwenscht, want ze heeft ons het huis voor den neus weggekaapt.’

‘Wie?’

‘Wel die oude vleermuis....’

‘Permitteer me, mijnheer,’ mengde de advocaat zich in het gesprek, ‘deze dame, uw echtgenoote, heeft het huis gekocht.’

‘Dus die oude vleermuis, die krokodil ben ik,’ zei mevrouw Snijders vinnig. ‘Dat zijn mooie titels hoor.’

‘En ik ben de slaapkop!’ riep de kapitein boos uit. ‘Nu is het raadsel opgelost, en nu blijkt, dat deze mijnheer met ons beiden gespeeld heeft.’

‘Vraag wel verschooning,’ zei de advocaat met de volle waardigheid van den man van zaken. ‘Gij hebt tegen elkaar gespeeld en ik had alleen uw bod in ontvangst te nemen. Of meent u, dat ik zoo welwillend had moeten zijn, het belang van mijn pupil achter het uwe te stellen? Weest liever tevreden met deze oplossing, want gij hebt immers beiden wat ge wenschtet. Het huis is nu van u!’

‘Ja, man, het huis is van ons,’ zei mevrouw Snijders op zegevierenden toon. ‘Nu kunnen wij er Karel mee verrassen.’

De kapitein vertrok zijn lippen tot een zuurzoeten glimlach.

‘Goed, goed, het huis is van ons, maar je zult toch zelf wel inzien, Cornelia, dat we het goedkooper hadden kunnen hebben, als jij niet zoo onverstandig was geweest, het buiten mijn weten te willen afdoen.’

‘En jij zonder dat ik er iets van wist,’ antwoordde zij, waarbij haar rood gezicht en scherpe toon niet veel goeds voorspelden.

‘Laten wij er niet meer over praten,’ bezwoer de kapitein, de vlag strijkend, den storm. ‘Wij zijn door onze eigen schuld om het zoo te zeggen beet genomen,’ wendde hij zich tot den advocaat, ‘gij waart een verstandig man, evenals alle heeren van het recht.’

‘Jawel, jawel,’ glimlachte de oude heer, ‘ik hoop, dat we beiden een goed zaakje gemaakt hebben. Als het u belieft, waarde mevrouw, hier is het document.’

‘En hier is het geld,’ antwoordde zij, negentien duizend gulden aan bankbiljetten op tafel leggend.

De kapitein keek toe, stom van ergernis en trok een grimmig gezicht.

‘Mooi zoo,’ zei de rechtsgeleerde, terwijl hij het bankpapier opnam en in zijn brandkast wegborg. ‘Ik zal u, als u het goedvindt, vergezellen, om u het landhuis over te geven.’

Zoo geschiedde het.

Nu werd in het oude landhuis een roerend familietooneel afgespeeld. Mevrouw Snijders stelde haar stiefzoon het koopdocument ter hand.

‘Hier Karel, is een klein geschenk voor je. Het huis, waarin je woont, is het uwe.’

De jonge geleerde had al een wenk omtrent de bedoelingen van zijn ouders ontvangen, maar hij deed of hij er niets van wist, en dat hij het huis in eigendom ontving, was toch altijd nog een mooie verrassing. Hij omhelsde zijn diep geroerde stiefmoeder en betuigde haar in hartelijke woorden zijn dank.

‘Nu kan de juffrouw maken dat zij wegkomt,’ zei mevrouw Snijders.

‘Juffrouw Laura van Helten?’

Dokter Snijders keek zijn stiefmoeder geruimen tijd half lachend, half ernstig aan en daarna zijn vader.

‘Lieve ouders.’ zei hij ten slotte, diep ademhalend, ‘gij hebt mij op geheel onverwachte en waarlijk vorstelijke wijze verrast, en ik zal er u altijd dankbaar voor blijven. Nu moet ik u evenwel ook een verrassing bereiden. Hebt u er geen vermoeden van?’

‘Nu, brand maar los!’ riep de kapitein vroolijk uit.

‘Ja, al zoo half en half,’ zei zijn eega vol verwachting.

‘Ik heb Laura lief.’

‘Zoo,’ zei mevrouw Snijders bijna toonloos, terwijl ze een oogenblik de oogen dichtkneep.

De kapitein lachte van genoegen. ‘Dat is mooi,’ riep hij uit, ‘Cornelia, dat is nu een waardig slot voor de heele geschiedenis. Nu blijft het geld, dat je betaalt, in de familie.’

Wat moest mevrouw Snijders doen? Ze kon de verzenen toch niet tegen de prikkels slaan en schikte zich er dus in.

‘En stel ons nu je bruid eens voor, jongen,’ juichte de oude krijgsman, ‘gezien en bewonderd heb ik ze al, en jij ook, niet waar Cornelia?’

‘Zeker....’

‘Maar we zullen ze nu eerst goed leeren kennen. Van harte gefeliciteerd, mijn jongen.’

Cornelia was wel wat afgetrokken, maar de wederzijdsche voorstelling liep tot ieders genoegen af. Laura was een zoo lief en zachtzinnig meisje en Karel had zooveel overwicht op zijn stiefmoeder, dat zij niet lang tegenstand bood.

De advocaat Van Galen nam ook deel aan de algemeene vreugde en schonk als voogd der bruid van harte zijn toestemming tot het huwelijk, terwijl de kapitein een dronk instelde, waarmee allen, ook zijn eega, instemden.

Van haar oorspronkelijk plan, bij Karel in het oude landhuis te blijven wonen, zag mevrouw Snijders evenwel at.

Twee maanden later wandelden Karel en Laura als man en vrouw arm in arm door den tuin, waarin hun jonge liefde ontstaan was.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken