Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 10 (1893-1894)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 10
Afbeelding van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 10Toon afbeelding van titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 10

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (47.07 MB)

Scans (770.13 MB)

ebook (40.56 MB)

XML (2.82 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 10

(1893-1894)– [tijdschrift] Nieuwe Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

In het dal der vioolmakers.

Aan den Zuidkant van de Beiersche hoogvlakte, midden tusschen de bergen van het groene Tirol, strekt zich een smal dal uit. In vele wendingen en krommingen loopt door dat dal een smalle, eeuwenoude straatweg. De Romeinsche legioenen trokken reeds daarover en in de middeleeuwen rolden er in lange rijen zwaarbeladen, dreunende wagens over, die uit Italië of de Levant kwamen, met koopmansgoederen voor Augsburg bestemd.

En dat ging eeuwen lang zoo.

Thans echter, wordt deze straafweg slechts zelden door vrachtwagens bereden. Maar wel de gele post, met den lustig schetterenden postillon op den bok, en de lichte rijtuigjes zoowel als volgepropte stalwagens nemen daarover hun weg. Achter de krakende wielen gaan haastige voetgangers, en alles beschouwt de groene pracht, en daarboven tusschen reusachtig gespleten rotswanden de witte, schitterende hoogten van het Wettersteingebergte.

Een uurtje voorbij den wit- en blauwgestreepten grenspaal ligt aan den weg een bevallig oord. De nette en dikwijls met fraaie schilderingen versierde huizen teekenen welstand. Dit plaatsje heet Mittenwald. Daar worden de Duitsche violen gemaakt en ver in vreemde landen gestuurd, tot ver over zee, duizenden per jaar. Daarom heet ook dit plaatsje ‘het Duitsche Cremona.’ Aan het einde van Mittenwald's hoofdstraat staat een bronzen gedenkteeken. Het stelt een jongen man voor met ernstige en flinke gelaatstrekken. Hij zit op een bankje en op de knie heeft hij een viool liggen, die hij aandachtig schijnt te beschouwen.

Op het voetstuk van het gedenkteeken staat ‘Matthias Klosz.’ Dankbaar zien thans zijn kleinkinderen op tot het bronzen gelaat en vertellen de volgende overlevering van hem:

Er leefde eens, niet zeer ver van Mittenwald, in het begin der achttiende eeuw, een man, met name Jacob Steiner. Hij was vele jaren in Italië, in het beroemde Cremona geweest, en had dáár de edele kunst van vioolmaken geleerd.

Nu was hij zelf een meester geworden, en zijn violen werden zoowel om haar harmonische tonen, als om haar sierlijke vormen, zeer gezocht.

Rondom het dal strekt zich een dennenbosch uit en beneden bruist de schuimende Isar. Dikwijls begaven er zich houthakkers heen, met bijl en zaag gewapend, en hakten de oude boomen om.

Dan tuimelden zij uit het dal in de Isar en vielen op den rotsachtigen bodem.

Doch aan den anderen oever zat meester Jacob Steiner en luisterde aandachtig naar het geluid der vallende boomen, want menigmaal gaven zij een zingend geluid. Zulke boomen gebruikte hij, maakte zijn violen daaruit en daarom gaven zij zulke schoone en lieflijke tonen.

Terzelfder tijd leefde in Mittenwald een arme man, Urban Klosz genaamd Hij had vele kinderen en derhalve groote zorgen. Dikwijls had hij meester Steiner al zien zitten en loopen, en dacht bij zichzelven, of niet een zijner kinderen ook zoo'n beroemd vioolmaker kon worden. In het huis naast hem was een voerman komen wonen, die met zijn wagen naar Cremona, de plaats waar zich de groote vioolfabrieken bevinden, wekelijks heenreed. Urban Klosz sprak eens met hem; de voerman was gaarne bereid hem een dienst te bewijzen en Urban koos uit de kinderschaar zijn zoontje Matthias, pas tien jaar, om voor vioolmaker te worden opgeleid. Te Cremona gekomen, bezorgde de voerman den jeugdigen leerling een plaats bij een der beste meesters, Nicola Amati geheeten en daar leerde Matthias nu de vioolmakerij. De meester was goed en vriendelijk jegens hem, en zag den Duitschen leerling gaarne, want Matthias gaf blijken van bekwaamheid en was zeer vlijtig; zijn violen waren weldra de beste uit zijn werkplaats. De meester had echter nog andere leerlingen, die, evenals Matthias, ook uit het buitenland kwamen en met leede oogen het geluk van hun Duitschen kunstbroeder beschouwden. Een hunner heette Pietro Andrea Guarneri en een ander Anton Stradivarius. Zij beraadslaagden samen, op welke wijze zij den Duitscher uit de werkplaats zouden kunnen verdringen. Op zekeren nacht wachtten zij hem op en vielen hem met wapens zoodanig aan, dat hij maar met moeite zijn leven kon redden. In de worsteling echter had hij een diepe, bloedige wonde ontvangen.

Vol droefheid zag de goede meester Amati den voortdurenden twist in zijn werkplaats en hij hield zóóveel van zijn Duitschen leerling, dat hij liever de door Matthias gemaakte violen en dus zijn eigen voordeel wilde prijs geven, dan er diens leven door in gevaar te brengen. Daarom stuurde hij Matthias, ofschoon met een bedroefd hart, van zich weg.

Lang dwaalde deze nu in het land rond en nam voor een tijdlang dienst in het leger. Eindelijk, twintig jaren nadat hij zijn vaderhuis verlaten had, keerde hij naar Mittenwald terug. In zijn binnenste echter was een plan gerijpt; zoowel als het vioolmaken in het buitenland bloeide en vruchten voortbracht, zoo zou hij het ook in zijn geboorteplaats doen ontkiemen.

In Mittenwald, aan de uiterste grens van het dorp staat een kleine, oude kerk. De sneeuw van het Wettersteingebergte blinkt door de vensterruiten boven het hoogaltaar. Tegen den achterkant van het altaar staat een ingekraste naam, de naam Matthias Klosz, die, hoewel met een laag witkalk bestreken, nog duidelijk te lezen is.

Voor dit altaar knielde Matthias neder en smeekte den goddelijken bijstand over zijn plannen af. Daarna ging hij naar zijn bloedverwanten en andere burgers in Mittenwald en wierf leerlingen. Zijn gebed in het kerkje werd verhoord en weldra trokken de Mittenwalder vioolmakers, op den rug een groote mand met geel en bruin gestreepte violen, over den straatweg naar Tirol en zelfs tot diep in Beieren; ook naar het binnenland, naar de Frankforter en Leipziger jaarmarkten, naar Neurenberg en Augsburg trokken zij heen. En daar zij de violen niet alleen maken, maar ook fraai daarop spelen konden, waren zij altijd graag geziene gasten. Zij werden ‘luitenmakers’ genoemd en de Mittenwalder violen klonken nu door heel het Duitsche rijk. Ook werden er vele naar andere landen gestuurd, en de naam ‘Matthias Klosz’ blijft in zijn geboorteplaats gezegend!...

Dat is de geschiedenis van de Mittenwalder vioolmakerij. Een vioolmaker heeft ze ons dáár zelve verhaald. Tegenwoordig trekken de vioolmakers zeker wel niet meer met de mand op den rug over het land; het romantische is verdwenen. Groote fabrikanten hebben het zaakje ter hand genomen en daarvoor nu arbeiden nog heden de Mittenwalder vioolmakers.

Zulke arbeiders zijn er omtrent driehonderd.

Of zij arbeiden bij hun patroon in de fabriek, òf voor zich tehuis. De meesten doen dit en zij oefenen de vioolmakerij uit, doch niet als uitsluitend handwerk. Ieder hunner heeft een lapje gronds en wat er bijbehoort, en wanneer buiten op het veld niets meer te doen is, worden de violen gemaakt: hoofdzakelijk dus in den tijd van September tot Juni.

Daarentegen wordt bij de fabrikanten het heele jaar door gewerkt en bij een dezer heeren gaan wij nu binnen!....

Niet ver van het huis ruischt een onstuimige bergstroom, waaraan een zaagmolen staat. Vóór den molen liggen dikke, lange boomstammen, alle reeds van den bast ontdaan. Uit dit hout worden de violen gemaakt. Het zijn dennenen ahornstammen. Het dennenhout is voor het dekblad der viool, het ahornhout voor den bodem. Natuurlijk is niet elke stam daarvoor geschikt.

Vóór alles moeten die stammen slank en recht zijn; zij mogen geen zoogenaamde kwasten of knoesten hebben, waardoor de planken ongelijkmatig zouden worden. Vervol-

[pagina 84]
[p. 84]



illustratie

de zwervende harmonica-speelster, naar de schilderij van edward knight.
(Royal Academy van Londen)


[pagina 85]
[p. 85]



illustratie

na de doopplechtigheid, naar de schilderij van j. gallegos.


[pagina 86]
[p. 86]

gens het binnenste van den stam; dat toont de snijvlakte. Bij den dennenstam b.v., mogen de ringen niet te dicht bij, noch te ver van elkander staan. Staan zij te ver, dan vloeit de toon te veel uiteen; staan zij te dicht, dan komt de toon niet tot zijn recht. Op den bovenkant der viool, dus het dunne dekblad, werkt de toon.

Anders is het bij den bodem van ahornhout. Daar heeft de toon niets mee uit te staan; dat is maar een zaak, die de sierlijkheid der viool bevordert. Hoe meer houtvlammen er in het hout zijn, des te mooier is de ahorn. Het hout wordt naar het hart van den stam gesneden, dus in wigvormige stukken.

Vroeger werden er vele goede stammen in de rijke bosschen van Mittenwald zelve gevonden; die zijn nu echter reeds alle verbruikt en de aanschaffing daarvan baart vele moeielijkheden. De stammen, die men nu gebruikt, komen uit Gallicië en Hongarije. De transportkosten bij vroegere tijden vergeleken, verhoogen de onkosten aanzienlijk.

Een paar schreden van den molen staat geheel afgezonderd en alleen op het veld, een houten gebouw. In het dak zijn talrijke luiken. alle geopend, waardoor de zon schijnt. Dat is het drooghuis. Daar wordt het geneden hout opeen gestapeld, waarna het, om voor de bewerking geschikt te worden, eerst goed moet drogen; daarom staat ook dat gebouw, voor brandgevaar, geheel alleen.

Dáár liggen de gezaagde stukken op elkander gestapeld. Vijftigduizend ahornbladen, (vioolbodems) liggen hier en blijven twaalf of vijftien jaren lang liggen. Ginds, die dek- en onderbladen van de contra-bassen moeten zelfs twintig jaar op hun bewerking wachten. Geen assurantie kan de brandschaden hier dekken, want de fabrikatie zou vele jaren stil moeten blijven staan, zonder dat er iets gedaan kon worden. Het drogen moet enkel door lucht en zon geschieden; scheikundige bewerkingen, zoo menigmaal toegepast, brengen het hout maar schade toe.

Nu gaan wij naar de werkplaatsen en voorraadschuren.

Daar zien wij weder de dekbladen en bodems; nu echter gereed, reeds afgewerkt en ineengezet, doch nog wit, en niet gelakt of gevernist. Dat doen de huisarbeiders. De fabrikant geeft hun uit het drooghuis een gesneden stuk hout mede dat tehuis door hen met kleine werktuigen bewerkt wordt, en het afgewerkte stuk brengen zij den fabrikant terug.

Het eene stuk wordt zorgvuldiger, met fraaier wendingen en bochten bewerkt dan het andere, dat minder fraaie krullen en vooruitstekende punten heeft. Het ligt dus aan het hout, of de viool duur of goedkoop is; is het hout goed, dan is de viool duur; is het niet zoo goed, dan wordt de viool goedkoop. Dat noemt men nu het lichaam van de viool.

Eén arbeider levert van twee tot zes zulke lichamen in de week, al naar gelang de duurte of goedkoopte der waar. Een vlijtig arbeider verdient alzoo per dag omtrent f 2,00.

Ook hier wordt de arbeid verdeeld. De een maakt het lichaam, een ander den toets, die eenvoudig met de schaaf wordt bewerkt, een derde vervaardigt de schroeven en onder aan den hals de krul, een vierde de kam. De toetsen en de schroeven worden bij de goede violen uit ebbenhout van Madagaskar en bij de goed koopere uit geverfd pereboomenhout gemaakt.

Dat alles is het gewone werk van draaiers en snijders.

Laten wij nu naar een werkplaats gaan, waar de violen, het lichaam en de hals in elkander gezet worden. Beide, de lengte van den hals en die van het corpus, moeten in een bepaalde verhouding staan, en zijn dikwijls niet even lang. Dit is een belangrijk punt, want de juiste trilling der snaren hangt er van af; die verhouding is echter een fabrieksgeheim, en wordt nooit verklapt.

Nu naar de lakkers. Hier staan en liggen de instrumenten, violen, violoncellen en bassen, geel, rood en bruin, in alle schakeeringen nog blinkend en nat. Ook het lak is een geheim. Hoe vuriger en doorzichtiger de laag is, zóó, dat zij de aderen van het hout niet bedekt, des te mooier.

De goedkoope violen worden maar één maal gelakt, en zijn onmiddellijk droog. De betere worden een paar maal bestreken met eene andere soort lak en buiten, onder een beschuttend zonnescherm, te drogen gehangen. Dat is een heel aardig gezicht; hier hangt de lucht werkelijk vol violen. De goede violen kunnen dus enkel in den zomer gelakt worden. Met iedere bestrijking wordt de kleur vuriger en fraaier.

Het zij opgemerkt, dat er in Mittenwald een vioolmakersschool bestaat, waar de arbeiders gevormd worden. Na voltooiing der studiën moet de leerling als proefstuk, alléén een viool maken. Slechts lieden, in Mittenwald geboren, neemt de school op, evenals de fabrikanten enkel bewoners van het dorp in hun dienst hebben.

Nu naar de magazijnen.

Op lange, hooge, kolossale stellingen liggen hier de instrumenten opgestapeld, deels verpakt in stroopapier, deels nog onverpakt. Acht duizend violen worden daar bewaard, waarvan de meesten naar Amerika en Engeland, maar vele ook naar Zwitserland, Frankrijk en Italië gaan. De kleur is over 't algemeen, naar Italiaansch monster, zeer licht en wordt ook zóó het liefst gezien. Een deel is donkerbruin en voor Amerika bestemd, want elk land heeft zijn eigen smaak.

Daar zijn ook de verschillende modellen.

Dit, met die eigenaardige houtteekeningen, de zoogenaamde vogeloogen, en de hooge, sierlijke welving, is het model Steiner. Dat, met die ornamenten in den bodem, het model Maccini. Ginds, met die stijve F-gaten en die lompe krul met bijzonder kleine hoeken, het model Guarneri. Hier, die groote hoeken en sierlijke krul, juist het tegendeel, het bevallig model van den sierlijk werkenden Amati. En daarop volgt het model van Matthias Klosz. met de ietwat plompe en breede vormen.

Het fraaiste van alle echter en dat den zegepalm behaalt, is het model van meester Stradivarius, met zijn heerlijke bochten, die men niet beschrijven, maar slechts bewonderen kan. Naar zijn model worden thans ook nog alle violen gemaakt. Tot heden is hij onovertroffen gebleven, en dien roem kan niemand hem ontnemen.

De verzending uit Mittenwald bedraagt jaarlijks ongeveer twintig duizend violen ter waarde van zesmaal hondderdduizend gulden, ongerekend de andere instrumenten, zooals cithers en luiten, die ook in Mittenwald gemaakt worden.

Er zijn daaronder violen van f 2 50, maar ook van f 180. Op zulk een speelt professor Ahana, concertmeester der koninklijke kapel te Berlijn. Dat is reeds een zeer uitstekende viool. Hoogere prijzen betaalt men slechts voor rariteiten en die hebben alleen waarde voor liefhebbers, als kunststuk, doch hebben met den toon der viool niets te maken.

De voorliefde voor zoogenaamde oude, bespeelde violen is slechts bijgeloof. De hoofdzaak is, dat de viool gedurig bespeeld wordt, waardoor het hout zijn bocht niet verliest, ongeveer evenals men zijn laarzen gedurig dragen moet, wil men het leder niet hard doen worden.....

Over den straatweg trekken hoogbeladen wagens voorbij. Het is hooitijd, daar Wieomad genoemd Roodbonte ossen met merkwaardig lange, afhangende ooren, trekken de wagens. Boven op het hooi zit de vioolmaker, forsch en bruin, want in den hooitijd maakt hij geen violen. Nu is het avond geworden. Een eentonig gezang dringt uit de huizen en achter de vensters staan knechts, meiden en kinderen.

Zij verrichten het avondgebed.

De sneeuw der Tiroler bergen wordt met een helder rozerood overgoten; dan verbleekt het; de volle maan komt op, en werpt hare zilveren stralen in het dal. De toon eener viool dringt eenzaam door de nachtelijke stilte over den eeuwenouden straatweg en sterft langzaam weg....


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken