Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 10 (1893-1894)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 10
Afbeelding van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 10Toon afbeelding van titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 10

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (47.07 MB)

Scans (770.13 MB)

ebook (40.56 MB)

XML (2.82 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 10

(1893-1894)– [tijdschrift] Nieuwe Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Uit de geschiedenis der lucifers.

Wilde men al de lucifers, die dagelijks over de geheele wereld gebruikt worden, bij elkaar tellen, dan zou men een ontzaglijk getal, zeker meer dan een milliard, tot uitkomst krijgen. Om in de reusachtige behoefte van de kleine houtjes, die zoo gauw in vuur en vlammen vergaan, te voorzien, zijn tallooze fabrieken aan deze en gene zijde van den oceaan met stoomkracht en rustelooze machines werkzaam, en wij zijn zoo verwend, dat wij in het vuurdragend stokje niets bijzonders zien en kwaad worden, als er een niet aangaat, het kopje sissend afspringt of het hout na het uitblazen van het vlammetje nog. gloeit.

Wij moeten eigenlijk onder de wilden komen, om de lucifers te leeren waardeeren. Stel u een blanken reiziger in het donkerste Afrika voor, omringd door zwarte natuurkinderen, die voor den eersten keer een beschaafd mensch ontmoeten. Zonder erg haalt hij een doosje Zweedsche lucifers te voorschijn, om zijn sigaar aan te steken; een kleine beweging met de hand en hij heeft vuur, - maar de zwarte toeschouwers deinzen ontzet terug en slaan op de vlucht onder het geroep van ‘Tooverij, tooverij!’

En toch zijn deze negers eigenlijk geen wilden; ook zij zijn meesters van het vuur, waaraan zij zich warmen en met behulp waarvan zij metalen winnen, ijzer smeden en bewerken; maar zij verschaffen zich nog vuur op de vroegere, omslachtige manier, door òf met een stuk staal tegen een vuursteen te slaan, of een paar droge stukken hout tegen elkaar te wrijven. Menige zweetdroppel valt op den grond, vóór de lang verwachte vlam voor den dag komt, en dan gelukt het nog niet eens altijd. De blanke daarentegen brengt het vuur al spelende in een oogenblik te voorschijn.

In het begin dezer eeuw ontdekten de scheikundigen een aantal lichamen, die onder verschillende omstandigheden veel gemakkelijker dan droog hout of zwam vuur vatten, en daar de natuurvorschers van den nieuweren tijd meest practische menschen waren, kwamen ze op de gedachte, daarvan voor het gemakkelijker verkrijgen van vuur partij te trekken. Zij hadken bijvoorbeeld gevonden, dat chloorzure kali opgelost wordt en brandbare stoffen aansteekt, zoodra ze met geconcentreerde zwavelzuren in aanraking komt.

Door deze waarnemingen kwam men tot de eerste bruikbare lucifers. Een stukje hout werd aan de punt met een laagje zwavel voorzien en daarop een mengsel van gom en chloorzure kali aangebracht. Doopte men nu het kopje van het hout in geconcentreerd zwavelzuur, dan ontplofte de chloorzure kali, stak de licht ontvlambare zwavel aan, die de vlam aan het

[pagina 268]
[p. 268]

hout meedeelde. Reeds in 1812 werden deze eerste primitieve lucifers vervaardigd, die weldra overal een goed onthaal vonden. De zwavelzuren hield men in fleschjes gereed, waarin zich dra den van asbest bevonden, die op deze wijze met de zuren doortrokken werden. Wilde men nu vuur hebben, dan haalde men er den draad van asbest uit en hield er het kopje van de lucifer tegen, waarop deze vuur vatte. Er leven ongetwijfeld nog ouden van dagen, die zich in hun jeugd van deze lucifers op de boven beschreven of een andere manier bediend hebben.



illustratie
frederik de groote op sans-souci naar de schilderij van a. van roester.


Men ontdekte intusschen aan de chloorzure kali nog andere zeer gewichtige eigenschappen. Mengde men ze met verschillende stoffen, als bijvoorbeeld met zwavel-antimonium, dan kreeg men een mengsel, dat bij een stoot of krachtige wrijving ontplofte en een vlam ontwikkelde. De Wurtemberger Kammerer moet de eerste geweest zijn, die in 1832 op de gedachte kwam, van dit mengsel tot vervaardiging van lucifers gebruik te maken. Hij voorzag het eene uiteinde van het stokje met een laagje zwavel, bereidde een kleverige zelfstandigheid uit 50

[pagina 269]
[p. 269]



illustratie

een slachtoffer der naastenliefde, naar de schilderij van s. seymour-thomas.


[pagina 270]
[p. 270]

deelen Arabische gom, 10 deelen chloorzure kali en 20 deelen zwavel-antimonium, doopte het met zwavel bedekte uiteinde van de lucifer in dit mensel en liet alles drogen. Het was evenwel nogal tamelijk omslachtig vuur, te krijgen: men nam een blad zand- of glaspapier, vouwde het tusschen de vingers samen, stak het houtje daartusschen en wreef het heen en weer, terwijl men het papier met de vingers samendrukte. De uitvinding was dus nog lang niet volmaakt; dikwijls weigerden de kopjes hun dienst of sprongen af, daar de ontploffing te hevig was. Maar in ieder geval was den lucifersfabrikanten, wier aantal toen reeds aanzienlijk was, de weg gebaand, en over het algemeen wordt Kammerer voor den grondvester der lucifersindustrie gehouden.

Behalve de chloorzure kali was evenwel nog een andere stof bestemd, den menschen de kunst van gemakkelijk aan vuur te komen, te verlichten; dit was de phosphorus. De zuivere phosphor is een witte stof, die bij een verwarming van slechts 50° Celsius reeds in de open lucht ontbrandt. Deze warmte wordt door een zachte wrijving over een ruwe oppervlakte verkregen, en spoedig was men nu op het denkbeeld gekomen, van deze licht ontvlambare zelfstandigheid voor het verkrijgen van vuur partij te trekken. Inderdaad werden zulke proefnemingen al in de eerste jaren dezer eeuw in het werk gesteld, maar ze waren hoogst onvolmaakt en zeer gevaarlijk. Men moest zuiveren phosphor onder water in flesschen bewaren, daarna voorzichtig voor den dag halen en ten slotte door wrijving op leder aansteken.

Toen Kammerer door het eerste mengsel, dat hij voor de vervaardiging van zijn luciferskoppen had uitgedacht, niet bevredigd werd, bedacht hij een nieuw, dat behalve chloorzure kali ook phosphor bevatte. De lucifers weigerden nu niet langer haar dienst, want de phosphor ging bij zachte wrijving vanzelf aan en ontleedde de chloorzure kali, die daarbij de noodige zuurstof leverde, om de zwavel te doen ontvlammen en de verbranding mogelijk te maken. Het denkbeeld vond instemming, en te Weenen ontstonden onder leiding van Romer en Preshel de eerste groote fabrieken, die phosphorlucifers leverden.

Maar ook deze lucifers hadden groote gebreken. Het mengsel van phosphor met chloorzure kali ontploft met zooveel geweld, dat men er bommen mee had kunnen vullen, en zoo kwam het, dat bij de vervaardiging veel ernstige ongelukken gebeurden en deze methode in verschillende landen veroordeeld werd. De nieuwe lucifers moesten nog getemd worden en dit gelukte ten slotte aan de Weener fabrikanten, door de cloorzure kali door stoffen te vervangen, welke langzamer zuurstof afgaven, als menie, loodsuperoxyd en bruinsteen. Hiermee was de eerste schrede ter verbetering der lucifersfabricatie gezet; de wereld kreeg phosphorlucifers, zooals ze ook tegenwoordig nog gemaakt worden.

Maar de menschen hebben nu eenmaal veel noten op hun zang, en zoo hadden ze ook op de eerste bruikbare lucifers veel at te keuren. De stank, dien de zwavel bij verbranding afgeeft, hinderde hen, en hiermee werd dan ook in zoover rekening gehouden, dat bij de duurdere soorten de zwavel door paraffine vervangen werd. Van meer belang was evenwel een ander bezwaar: de witte phosphor is een zwaar vergif; een klein aantal luciferskoppen is voldoende, om iemand naar de andere wereld te helpen. Door giftmengers en zelfmoordenaars werd dan ook dikwijls van de gemakkelijk te krijgen lucifers gebruik gemaakt. Van de phosphordarnpen, die zich onder de bewerking ontwikkelden, hadden ook de arbeiders veel te lijden, daar bij hen de beenderen van boven- en onderkaak afstierven en de ‘phosphornecrose’ der beenderen ontstond. Giftholen noemde men de lucifersfabrieken, en het ergste zag het er wel uit, waar de kleine man de vervaardiging der lucifers als een soort van huisnijverheid dreef.

Hoe treurig deze feiten ook waren, toch konden de fabrikanten van het gebruik van phosphor niet afzien en de wereld had zich zoodanig aan de lucifer gewend, dat een verbod der vervaardiging letterlijk ondenkbaar was. De regeeringen beijverden zich daarom, het kwaad zooveel mogelijk te beteugelen, en vaardigden voorschriften uit, waardoor de vergiftiging door phosphor in de fabrieken voorkomen moest worden. Voor zindelijkheid en behoorlijk luchten der zalen moest zorg gedragen worden; het gebruik van phosphor werd beperkt; zoo mogen de lucifers in Duitschland maar 8 pCt. witten phosphorus bevatten. Maar het kwaad kon daardoor niet geheel verholpen worden, en nog in 1891 hebben de Zwitsersche fabriek-inspecteurs eenstemmig verklaard, dat zelfs de nauwkeurigste voorschriften niet voldoende zijn, om necrose te voorkomen, en dat dit enkel te bereiken zou zijn door in het geheel geen witten phosphor meer tegebruiken.

In het jaar 1845 had Lorinser te Weenen voor het eerst de aandacht gevestigd op de tot dusverre onbekende phosphorusvergiftiging. Het is een merkwaardige samenloop, dat ter zelfder tijd en in dezelfde stad de reeds genoemde Römer een ontdekking deed, die geroepen was, later een omwenteling in de lucifersfabricatie teweeg te brengen en den witten phosphor niet langer onmisbaar te doen zijn. Door den phosphor geruimen tijd op een warmte van 240° a 250° C. te houden, verkreeg Römer een nieuwen vorm daarvan, een roodbruine, geheel ongekristalliseerde zelfstandigheid, die onder den invloed der lucht niet verandert, eerst bij 250° C. vuur vat en geen vergif bevat. Dit is de amorphe of roode phosphor. Römer en Preshel stelden onmiddellijk pogingen in het werk, of men den witten phosphor niet door de nieuwe zelfstandigheid kon vervangen. Zij kwamen tot de bevinding, dat een mengsel van chloorzure kali, antimonium van zwavel en amorphen phosphor door wrijving over een ruwe oppervlakte vuur vat. Maar de uitkomst geleek op die, welke Kammerer bij zijn eerste lucifers verkregen had: de massa ontplofte met zooveel geweld, dat het kopje met een luiden knal afsprong en een regen van vonken verspreidde.

Iets later, tegen het jaar 1850, trad de Duitsche scheikundige Böttger met een belangrijke nieuwigheid op, die het begin van een nieuw tijdperk in de lucifersfabricatie vormde. Hij vervaardigde voor de luciferskoppen een mengsel van chloorzure kali en antimonium van zwavel, terwijl hij gom als verbindingsmiddel gebruikte, en bedacht een afzonderlijke wrijfvlakte, waarbij amorphe phosphor de hoofdrol speelde. Streek men er nu met een lucifer over, dan ontvlamde ten gevolge der wrijving hier en daar een klein gedeelte van den amorphen phosphor, die op zijn beurt het luciferskopje in brand zette.

Dit waren de ‘Zweedsche’ veiligheidslucifers, die in Duitschland reeds na het jaar 1850 in verschillende fabrieken volgens de methode van Böttger vervaardigd werden, maar toen de concurrentie met de phosphorlucifers niet aan konden. Men was aan de laatste gewoon, zij lieten zich gemakkelijk aansteken, desnoods aan een muur of op de kleeren. Bij de nieuwe lucifers moest men steeds de wrijfoppervlakte met amorphen phosphor bij zich hebben; was deze verbruikt, dan waren de lucifers onbruikbaar, want zij gingen niet aan, als men ze over de een of andere ruwe vlakte streek.

Eerst na 1860 werd de groote waarde der Duitsche uitvinding ook elders erkend. De Zweedsche ingenieur Lundström vestigde de beroemde fabriek te Jöngköping. De samenstelling der lucifers bleef dezelfde, maar de Zweden bedachten een practische verpakking en leverden de strijkhoutjes in de kleine, handige doosjes, zoodat het voornaamste bezwaar tegen een ruime verbreiding verviel. De Zweedsche lucifers, zooals ze tegenwoordig algemeen genoemd worden, gaan niet zoo gemakkelijk vanzelf aan als de oude phosphorstekjes, zij zijn daarom meer te vertrouwen en kinderen kunnen er niet zoo gemakkelijk brand mee stichten; verder zijn zij giftvrij. Vóor alles echter zijn deze lucifers als een ware weldaad voor de arbeiders in de lucifersfabrieken te beschouwen, daar de roode phosphor geen necrose veroorzaakt. Geen wonder dus, dat deze lucifers haar triomftocht door de wereld hielden, in Europa en Amerika inheemsch werden, en ook in de andere werelddeelen steeds meer en meer gewaardeerd worden. Gedurende haar bloeitijd vervaardigde de fabriek te Jöngköping jaarlijks voor millioenen aan lucifers. Spoedig evenwel verrezen mededingers in onderscheidene landen en ook op onzen bodem werden een paar lucifersfabrieken opgericht. Den belangstellenden lezer verwijzen wij naar het interessante bezoek aan de Eindhovensche lucifersfabrieken van de heeren Mennen en Kennen, dat in den 13en jaargang van dit tijdschrift verscheen.

De Zweedsche lucifers hebben zich overal zoodanig ingeburgerd, dat ze de oude phosphorstekjes het leven moeielijk maken, en sommige staten met het plan omgaan, het gebruik van den vergiftigen witten phosphor tot vervaardiging van lucifers geheel te verbieden.

Het is evenwel zoo goed als zeker, dat onze strijkhoutjes den hoogsten trap van volmaaktheid nog niet bereikt hebben. Het is natuurlijk een leemte, dat de veiligheidslucifer alleen op de geprepareerde oppervlakte der doozen aangestreken kan worden. Men is er daarom op uit, giftvrije lucifers te vervaardigen, die even gegemakkelijk als de phosphorstekjes op elke ruwe oppervlakte ontvlammen. Dit zal ongetwijfeld ten slotte wel gelukken.

Wanneer men beweert, dat de kopjes der Zweedsche lucifers alléén op den donkeren zijkant der doosjes aangestoken kunnen worden, dan is dit streng genomen overdreven. De eerste lucifers van Kammerer bestonden immers ook uit een mengsel van chloorzure kali en antimonium van zwavel, en gingen, al was het dan ook moeilijk, op een ruwe oppervlakte aan. Wij kunnen ook de kopjes der Zweedsche lucifers op niet te hard papier, bijv. den omslag van een schrift, aansteken, wanneer wij er met eenigen druk en zekere snelheid over strijken. De scheikunde kent evenwel nog een aantal andere lichamen, die, gemakkelijker dan dit mengsel, door wrijving ontbranden, als bijvoorbeeld onderzwaveligzuur, loodoxyde of pikrinzure kali Maar dit zijn nog ongetemde elementen, die zoo snel ontploffen en verbranden, dat de vlam, welke ontstaat, geen tijd heeft om het stekje zelf aan te steken. Het zal evenwel den mensch ten slotte wel gelukken, ze in zijn macht te krijgen, evenals hij reeds met zooveel andere ontplofbare stoffen gedaan heeft. Voor de scherpzinnigheid der uitvinders ligt dus nog, ook op het gebied der lucifersfabricatie, een dankbaar veld open.

(Slot volgt.)


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken