Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 10 (1893-1894)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 10
Afbeelding van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 10Toon afbeelding van titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 10

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (47.07 MB)

Scans (770.13 MB)

ebook (40.56 MB)

XML (2.82 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 10

(1893-1894)– [tijdschrift] Nieuwe Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Een moordenaar zonder het te willen.
Uit de herinneringen van een dokter.

‘Neen, alles kan niet verklaard of weggecijferd worden,’ zei dokter B., die tot dusver zonder een woord te spreken een levendige discussie over hallucinaties, spookverschijningen enz. had aangehoord ‘Noem het zooals ge wilt, maar er zijn dingen, die met al onze wetenschap spotten. Laat ik u een geschiedenis uit mijn eigen praktijk verhalen.’

Allen, dames en heeren, verdrongen zich nu om de eerbiedwaardige gestalte van den ouden man. Dr. B. streek zich een paar maal nadenkend door de grijze haren, als om zich het feit in al zijn bijzonderheden in het geheugen terug te roepen. Daarna begon hij:

Ik was als jonge man, in de jaren, dat men nog lust en kracht heeft, om zich aan een zware en in verhouding weinig winstgevende praktijk te wijden, geruimen tijd dokter in het stadje Q., dat geen andere verdienste bezit, dan het middelpunt van een aantal spoorlijnen te zijn. Mijn woning lag dicht bij het station in de wijk, waar zich de spoorwegbeambten van alle graden met hun families gevestigd hadden, en mijn praktijk bepaalde zich ook bijna uitsluitend tot het treinpersoneel.

Op zekeren dag kreeg ik bezoek van mijnheer P., een der degelijkste beambten van de Oosterspoor, die de achting van zijn kameraden en superieuren genoot.

De man zag er onrustig en angstig uit. ‘Zeg mij toch in Godsnaam, dokter, wat er aan mijn oogen scheelt. Ze moeten niet in orde zijn, want hoe kan ik anders voortdurend dingen zien, huizen en menschen, die niet bestaan. Dat wil zeggen, mijnheer, ik zie altijd maar één ding, altijd hetzelfde, al anderhalf jaar lang. Ik zal er mijn verstand nog door verliezen.’

De man werd hoe langer hoe meer opgewonden. Ik stelde hem zoo goed mogelijk gerust en verzocht hem, mij bedaard te zeggen, wat er aan scheelde.

‘Ik weet niet, mijnheer, of 't u bekend is, dat ik machinist ben; ik ben het nu al vijftien jaar, en nooit hebben ze op mij ook maar het minste aan te merken gehad. Maar ik geloof, dat het niet meer gaat en ik mijn dienst zal moeten verlaten. Ik ben bang voor het rijden, mijnheer, en wel om wat ik zie. Het is op de lijn B tot Z., kort voor B., voor het binnenrijden van het station. Daar, altijd op dezelfde plaats...’

Hij hield op en staarde met groote oogen door het raam, als zag hij het beeld, dat hem vervolgde.

‘Wat ziet ge dan?’ vroeg ik kalm en vriendelijk.

‘Een huisje, mijnheer, dicht bij de lijn, geen wachtershuisje, en uit het huisje komt een oude man, met lange, sneeuwwitte haren en een gelen halsdoek om, die naar de ails toegaat...’

Hij hield weer een oogenblik op. ‘Den eersten keer, dat ik hem zag, en de volgende keeren ook - want men wil toch geen menschenleven op zijn geweten hebben - heb ik de locomotief tot stilstaan gebracht. De stoker vroeg mij verwonderd wat er was. ‘Wat er is,’ gaf ik hem ten antwoord, ‘een mensch op de rails, vlak voor dat huisje daar.’

‘Huisje? Waar dan toch? Maar daar staat geen huis, daar is geen mensch.’

‘Maar ziet ge hem dan niet? Die oude man met zijn gelen halsdoek om?’

‘Ik geloof dat je droomt, of hebt je misschien wat te diep in het glaasje gekeken?’

‘Je weet, dat ik nooit drink. Maar zie dan toch, daar!’

‘Ik zeg je, dat daar geen levende ziel te zien is. Rijdt toch door, of hoe lang denk je nog stil te houden?’

En daar ik nog altijd aarzelde, om den ouden man tijd te geven, zei de stoker opnieuw: ‘Ik zeg je, dat er geen sterveling op de lijn is. Het is een zinsbegoocheling van je.’

Een zinsbegoocheling, dat moet het dan wel geweest zijn, dokter. Ik heb toen langzaam, heel langzaam verder gereden. De oude man is niet van de rails gegaan, en ik stopte de ooren toe, om den doodskreet van dien ouden man niet te hooren. Maar die kreet kwam niet, we zijn doorgereden, en toen ik omkeek, stond er geen huis meer en lag er niemand vermorzeld op de rails. De stoker lachte en zei: ‘Geloof je nu, dat je gedroomd hebt?’ Dokter, dat was dan ook zoo, maar ik heb het niet kunnen begrijpen, en toen ik een paar dagen later die lijn weer passeerde en op dezelfde plaats kwam, toen stond er het huisje weer en kwam er ook de oude man weer uit te voorschijn Ik sloot de oogen en toen ik ze opende, stond er het huisje nog en ook de oude man met de dunne haren en den gelen halsdoek; en ik heb den trein laten stilstaan evenals den eersten keer.

‘Maar het was weer niets, dokter. En zoo gaat het mij nu al anderhalf jaar, altijd hetzelfde beeld, en altijd houd ik stil en altijd rijd ik in duizend angsten verder, heel langzaam, en altijd is het bedrog. Ik weet nu niet, dokter, of ik gek ben, dan wel of het aan mijn oogen ligt. Ik heb dag noch nacht rust meer. Dat gaat zoo niet langer; je mag geen machinist blijven, heb ik bij mij zelf gezegd. Maar dokter, den dienst verlaten, als men een vrouw en vier kinderen heeft, gaat ook niet. Daarom ben ik bij u gekomen, opdat u me zou zeggen, wat er aan scheelt. Er moet toch iets niet in orde zijn, dat ik niet goed meer zie.’

Toen heb ik lang en aandachtig zijn oogen onderzocht, maar er niets abnormaals aan ontdekt. Ook heb ik, in weerwil van het grondigste onderzoek, bij den man niet de geringste stoornis in het denkvermogen waargenomen. Hij was net zoo gezond als ik. Ik wist bovendien, dat hij nooit dronk en kalm en regelmatig leefde.

‘Uw oogen zijn heel normaal,’ zei ik ten slotte, ‘volkomen in orde. Ge zijt ook verstandelijk volkomen gezond. Er is volstrekt geen reden om den dienst te verlaten. Ge kunt dus gerust zijn, de zaak heeft niets te beteekenen; het is enkel een zinsbegoocheling, dat komt meer voor. Maar weet je wat, vraag verplaatsing aan. Hier kom je toch niet tot rust. De geschiedenis heeft begrijpelijkerwijs den eersten keer een sterken indruk op je gemaakt, en uw opgewonden phantasie spiegelt je nu telkens op dezelfde plaats hetzelfde beeld voor. Verwissel van lijn.’

‘Dat zal zoo gemakkelijk niet gaan, dokter.’

‘Zie het dan nog een tijdje uit te houden en probeer zoo kalm mogelijk te zijn. Maar maak er onmiddellijk werk van. Ze zijn bijzonder over je tevreden en zullen je dus eerder ter wille zijn dan een ander. Ben je overgeplaatst, schrijf me dan eens hoe je het maakt. Ik ben overtuigd, dat dan alles in orde zal zijn.

Het geval interesseerde mij zeer, zooals ge wel denken kunt; en ik wachtte langen tijd

[pagina 279]
[p. 279]

in ongeduldige spanning op een bericht van mijn gezonden patiënt. Toen ik er een half jaar later nog geen gekregen had, - ik wist, dat P. intusschen verplaatst was - hield ik mij overtuigd, dat mijn middel het gewenschte gevolg had gehad en dacht verder niet meer tan dat voorval. Tot mijn groote verbazing kreeg ik plotseling een schrijven van den directeur der gevangenis te S., die mij verzocht, als het mij mogelijk was, onmiddellijk over te komen. In de gevangenis zat een man, vroeger spoorwegbeambte te B, die zich aan een moord ha[d] schuldig gemaakt. De gevangene, die zich in een toestand van buitengewone opgewondenheid en verbijstering bevond, had van den eersten dag zijner gevangenneming af onophoudelijk naar mij verlangd. ‘Dokter B. kent hem, hij weet, dat hij geen moordenaar is, dat hij het niet helpen kan.’ Men vermoedde verstandsverbijstering. In geval ik omtrent den aangeklaagde, machinist P., inlichtingen kon geven, verzocht men, dat ik onmiddellijk zou overkomen.

Ge kunt begrijpen, dat ik na ontvangst van den brief - het was omtrent een maand na P's overplaatsing - aanstonds naar S. vertrok.

‘Ik ken den man; waarvan wordt hij beschuldigd?’ vroeg ik den directeur.

‘Hij heeft, zooals ik u al schreef, met volle kennis een moord begaan.’

‘Ik houd het voor onmogelijk,’ antwoordde ik, ‘naar al wat ik van hem weet.’

Men stelde mij daarop den stoker G voor, die ooggetuige van de daad geweest was. Hij verhaalde omtrent het volgende:

‘Ik had den 17en Juni met P. dienst op de locomotief van den vroegtrein van R. naar L. Dat is een goederentrein, die driemaal per week die route maakt. Het zal misschien zes uur 's morgens geweest zijn; wij naderden het station K., toen ik aan mijn rechterhand, dicht bij de lijn, uit een klein huisje, dat ik goed ken - want ik rijd al vijf jaar op die lijn - een ouden man zag komen, die nog in der haast de rails zocht over te steken. Het is verboden, mijnheer, maar het gebeurt toch altijd weer opnieuw,’ zei de stoker hoofdschuddend, terwijl hij zich tot den directeur der gevangenis wendde.

‘Hoe zag de oude man er uit?’ vroeg ik gejaagd.

‘Een magere man, met lange dunne, witte haren, en hij had, ik zie hem nu nog nauwkeurig, een gelen doek om zijn hals.’

Ik maakte een onwillekeurige beweging. De stoker keek mij vragend aan. ‘Vertel verder,’ zei ik.

‘P. scheen niets te merken, want hij reed kalm door. Ik riep hem toe stil te houden. Hij keek kwaad om, zijn gezicht was vertrokken, zijn oogen fonkelden woest. ‘Halt!’ riep ik nog eens, ‘halt! een mensch op de rails!’

Hij keek mij nog altijd wild aan. ‘Waar?’ riep hij knarsetandend uit, zonder den gang der locomotief te matigen.

‘Mijn God, daar, voor dat huisje, die oude man met den gelen halsdoek!’

‘Die!’ riep hij luid lachend uit, ‘al twee jaar heb ik den man overreden en nog is hij niet dood.’ Ter zelfder tijd reed hij over den ouden man heen. Een doordringende kreet, de trein houdt stil. Dwars over de rails ligt het lichaam van den ouden man, in een bloedplas, het hoofd met de witte haren en de oogen wagewijd open, gescheiden van de romp. P. was bewusteloos ineengezakt.

Aan het station, dat wij eenige minuten later binnenreden - ik bestuurde de locomotief - deed ik verslag van wat gebeurd was P. werd gevangen genomen en verzette er zich niet tegen.’

‘Ik kan u licht in deze zaak geven,’ zei ik diep ontroerd tot den directeur. ‘Zend dien man weg.’ Daarop vertelde ik wat ik wist. Hij zelf bracht mij toen bij P. in de cel. De arme man was bijna niet meer te herkennen, had de treurige gebeurtenis op hem gewerkt. Zijn wangen stonden hol, zijn oogen lagen diep in hun kassen en flikkerden onheilspellend. Nauwelijks zag híj míj, of hij víel smeekend voor mij op de knieën.

‘Zeg u toch, dat ik geen moordenaar ben,’ riep hij uit, terwijl hij mijn knieën omvatte. ‘U weet toch, dat ik het niet helpen kon. U weet, dat ik daarom den dienst wilde verlaten. U zei, dat daar geen reden toe was. U hebt mij hierheen gestuurd, en... nu... en... nu...’

Hij sloeg zich wanhopig voor het hoofd. Ik zocht hem gerust te stellen, ik sprak hem troost in. Ik was er en nu zou alles wel in orde komen, ik zou voor hem instaan met mijn woord, met mijn persoon.

Natuurlijk drong ik onmiddellijk bij de rechtbank op zijn invrijheidstelling aan, die ik dan ook een paar dagen later verkreeg.

P. verliet de gevangenis, doch alleen om ze met het krankzinnigengesticht te verwisselen. De vreeselijke gebeurtenis had zijn geestvermogens gekrenkt.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken