Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 10 (1893-1894)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 10
Afbeelding van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 10Toon afbeelding van titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 10

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (47.07 MB)

Scans (770.13 MB)

ebook (40.56 MB)

XML (2.82 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 10

(1893-1894)– [tijdschrift] Nieuwe Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Bij de Platen.

De kraanvogels van Ibycus. -

Dit levendige tafereel van den Duitschen kunstenaar Franz Thiele biedt ons een fraaie illustratie tot de oude Grieksche sage, die door de ballade van Schiller een algemeene bekendheid heeft gekregen.

Ibycus was een Grieksch dichter, die in de tweede helft der zesde eeuw voor Christus' geboorte leefde en dus een tijdgenoot was van den beroemden Anacreon. Hij was te Rhegium in Beneden-Italië geboren en vertoefde lang aan het hof van den kunstlievenden vorst Polycrates te Samos. Op een zijner reizen werd hij door roovers overvallen en vermoord. Omtrent dat treurig uiteinde nu verhaalt de sage, door Schiller dichterlijk verwerkt, het volgende.

Op de landengte van Corinthe moest de wedstrijd der wagens en gezangen plaats hebben, die daar al de stammen der Grieken vroolijk vereenigde. Ook Ibycus, de vriend der góden, trok daarheen. Hem had Apollo de gave des gezangs, den mond tot welluidende liederen geschonken, en met lichten staf toog hij dan ook, vol bezieling, uit Rhegium op weg. Reeds wenkte op den hoogen bergrug de burcht van Corinthe den wandelaar en betrad hij met eerbied het boschje, aan den god Poseidon gewijd. Geen sterveling was op den weg te zien; alleen een zwerm kraanvogels, die naar het zuiden trokken, vergezelde hem.

Lustig stapt hij verder en ziet zich te midden van het bosch. Daar versperren op het smalle voetpad plotseling twee moordenaars hem den weg. Hij moet zich verdedigen, maar weldra zinkt zijn hand uitgeput neer; zij heeft welde teere snaren der lier, maar niet de koord van van den boog leeren spannen.

Hij roept de menschen en góden om hulp aan, maar zijn smeeken dringt tot geen redder door. ‘Zoo moet ik dan hier verlaten sterven, op vreemden bodem en onbeweend, door de hand van een paar booswichten, terwijl nergens mij een wreker verschijnt.’

En zwaar getroffen stort hij neer; daar ruischt hem de vlucht der kraanvogels in het oor; hij hoort, ofschoon hij ze niet meer zien kan, hun vreeselijk gekrijsch.

‘Wanneer geen andere stem voor mij opkomt, dan moogt gij den moord, op mij gepleegd, aanklagen,’ roept hij en geeft daarop den geest.

Het uitgeschudde lichaam wordt gevonden en ondanks de verminking herkend door den gastvrijen vriend te Corinthe, die jammerde dat hij den bezoeker, dien hij met alle eer had willen omringen, aldus moest terugzien. Al de gasten, tot het feest te zamen gekomen, beweenden den beminden dichter; heel Griekenland treurde om zijn droeven dood.

Intusschen gaan de feesten hun gang; de menigte verdringt zich op de steenen banken van het amphitheater om de plechtige vertooning te aanschouwen. De schrikwekkende Erinyen of wraakgodinnen verschijnen ten tooneele en zingen een lied, waarin de moordenaar, hoe hij zich ook verscholen wane, met de straf der goden bedreigd wordt. Allen denken daarbij onwillekeurig aan de onbekende booswichten, die Ibycus op den weg hebben gedood en uitgeschud.

Daar hoort men eensklaps op de hoogste trappen van het amphitheater roepen:

‘Zie, zie, Thimotheus, de kraanvogels van Ibycus!’

Inderdaad verduisterde op dat oogenblik een zwerm kraanvogels den hemel.

‘De kraanvogels van Ibycus?’ klinkt het van alle kanten. Die uitroep wekte argwaan. Zoowel hij, die het woord gesproken had als degene, tot wien het gericht was, werd gevat, en door den rechter ondervraagd, moesten zij hun misdaad bekennen. Op staanden voet werd ten aanschouwen van het heele volk de straf aan hen voltrokken.

Ons tafereel geeft het geval levendig en aanschouwelijk weer: vooral de schrik der moordenaars op het gezicht der vogels, die hen openlijk schijnen te komen aanklagen, is sprekend uitgedrukt.

Versmade hoffelijkheid. -

Een jonge dame is door den regen overvallen en heeft in een openstaande deur een schuilplaats gezocht. Zoodra de regen evenwel wat vermindert, maakt ze aanstalten om te vertrekken. Maar toch aarzelt ze nog, nu ze haar neusje buiten de deur gestoken heeft en merkt, dat er af en toe nog druppels neervallen, die haar nieuwen hoed juist geen goed zullen doen. De oude tuinman ziet die weifeling, en haalt een groote oude, groene paraplu, die hij de jonge dame met een gracieuze buiging aanbiedt. Hij doet ze zelfs al voor haar open, maar - ook hier blijkt ondank 's werelds loon te zijn. De jonge schoone plooit minachtend de lippen, en haalt het neusje op: haar is de paraplu, een der grootste kostbaarheden van den ouden man, niet mooi genoeg; ze zou zich dood schamen, met dat ‘voorwereldlijk meubel’ over straat te gaan. Dan maar liever den regen getrotseerd! Zij schudt het blonde hoofdje, knikt even en snelt weg, zonder den ouden tuinman eigenlijk voor zijn gastvrijheid bedankt te hebben. Deze, wiens hoffelijkheid zoo onhoffelijk versmaad is, zet zijn oude, trouwe paraplu weer in de kast en neemt zich vast voor, in de toekomst nooit meer hoffelijk en galant te zijn, zelfs niet voor het liefste bakkesje.

Maria Stuart op reis naar Schotland. -

Vertoont het leven en uiteinde der Schotsche koningin veel punten van overeenkomst met dat van Marie Antoinette, met haar deelt zij in de sympathie en het medelijden van allen, die deze beide vorstelijke karakters hebben leeren kennen.

Na de meesterlijke biographie door professor De Rijk in den 20en jaargang van de ongelukkige Maria Stuart gegeven, behoeven wij haar veelbewogen leven niet meer te schetsen. Met een enkel woord lichten wij daarom de episode toe, die de gravure in dit nummer voorstelt.

Hadden de koningen van Schotland van oudsher de vriendschap en den steun van Frankrijk, den mededinger van het vijandige Engeland, gezocht, de moeder van Maria Stuart, Maria de Guise, uit het huis van Lotharingen, wilde, na het overlijden van haar gemaal, dien band nog vaster aansnoeren. De jeugdige Maria moest den Franschen dauphin huwen en dus eenmaal de kronen van Schotland en Frankrijk op haar hoofd vereenigen. De Schotsche koningsdochter werd daarom naar Parijs gezonden en daar in een klooster opgevoed. Nauwelijks zestien jaar oud, in 1558, trad Maria in het huwelijk, doch slechts korten tijd is zij koningin van Frankrijk geweest, want reeds in 1560 stierf haar gemaal Frans II.

Nu moest de jonge weduwe uit het land, dat haar waar vaderland was geworden, waar ze te midden van kunstenaars en dichters aan het schitterendste hof van Europa was opgegroeid, naar de sombere Schotsche nevels terugkeeren, waar een zware, voor haar schouders veel te zware taak haar beidde. Als had ze een voorgevoel van het lijden, dat haar te wachten stond, riep ze in roerende verzen het schoone Frankrijk een weemoedig vaarwel toe - een vaarwel voor eeuwig en van bloed.

De Oostenrijksche schilder Lauffer toont ons het schip, waarmee de jeugdige koningin de reis naar Schotland aanvaardt. Terwijl een kamerheer en een hofdame met hun zakdoeken ten afscheid wuiven aan de achterblijvende vrienden, staart de jonge Maria peinzend naar de wegzwevende kust van het beminde Frankrijk, achteloos den bloemruiker in de hand houdend, haar ten afscheid vereerd. Helaas! even ras als die bloemen zouden verwelken, zou het ook met haar geluk gedaan zijn, en najaren van beproeving en lijden van alle soort, zou ze ten slotte het edele hoofd op het schandblok leggen, als het slachtoffer van den haat en de arglistige politiek der Engelsche koningin Elisabeth.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken