Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 10 (1893-1894)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 10
Afbeelding van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 10Toon afbeelding van titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 10

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (47.07 MB)

Scans (770.13 MB)

ebook (40.56 MB)

XML (2.82 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 10

(1893-1894)– [tijdschrift] Nieuwe Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 385]
[p. 385]

[Nummer 49]



illustratie
levend speelgoed, naar de schilderij van fr. heyser.


[pagina 386]
[p. 386]

De aandeelhouder.
Een verhaal uit onzen tijd
door J.J.G.W.

II.

Ook de fabriek, waarin Hendrik dusverre had gewerkt en reeds meer dan een menschenleeftijd in het bezit van een welgestelde, brave en edelgezinde familie was geweest, viel ten offer aan den Moloch, dien men tijdgeest noemt.

De jonge eigenaar van de groote inrichting verkocht zijn fabriek aan een vennootschap, door hem opgericht, en deze verkocht haar weer aan een ‘maatschappij op aandeelen.’ De jeugdige eigenaar had reeds een aardigen duit der koopsom ontvangen; de speculant gooide er nog eens vijftig procent van deze som voor zijn privé op, toen hij de gebouwen aan de vennootschap overdroeg, en deze nam nog weer vijftig procent winst, toen zij de fabriek aan de maatschappij op aandeelen afstond.

Twee en een halve ton bedroeg de eerste koopprijs, en vier en een halve ton de derde. Nu werden er aandeelen uitgegeven, duizend stuks elk van vijfhonderd gulden, want het nieuw gevormde bestuur der maatschappij moest vijftig duizend gulden bedrijfskapitaal en ter vergrooting der gebouwen hebben.

‘Leentje, weet je wat?’ Hendrik beefde over al zijn leden; hij haalde de spaarbankboekjes van zijn overleden schoonmoeder te voorschijn en doorbladerde ze driftig. ‘Weet je wat, Leentje?’

‘Wel, wat is er, Hendrik?’

‘Ik neem ook een paar aandeelen!’

Leentje keek peinzend op; het plan beviel haar maar half, doch zij had op dit oogenblik juist aan wat anders te denken, dan aan aandeelen.

‘Kijk, liefste,’ babbelde Hendrik, ‘de zaken gaan hard vooruit. Er zijn orders, - wij kunnen ze niet af en de fabriek moet aanzienlijk worden uitgebreid. Dat geeft dividenden, als 't jaar om is, zie je; zeker twintig, dertig procent, en al hebben we 't zelve ook niet noodig, zeg, dan is 't toch goed voor de kindertjes.’

‘Hendrik, mannetje....!’

‘En dan, zie je, het is altijd goed, meen ik, dat men zelf een eigendomsrecht heeft in de zaak, waar men zijn dagelijksch brood verdient. Men kan dan nooit weggejaagd worden, als 't eens slap gaat met 't werk en men heeft ook in 't beheer der fabriek als aandeelhouder een woordje mee te praten, wat ook niet te versmaden is. Nou maar, ik doe het, beste, ik neem een paar aandeelen.’

Helena vond geen woorden om haren van winzucht bevenden echtgenoot dit plan af te raden, zij was te zeer bezig met haar eigen huiselijke aangelegenheden dan dat zij zich in het timmeren van aandeel-kasteelen met haar man kon verdiepen, en ten slotte was alles wat Hendrik haar voorspiegelde, zoo klaar als de dag, dat zij zich er niet tegen wilde verzetten.

Hendrik telde zijn geld. Als hij alles in aandeelen belegde kon hij vier stuks koopen. Hij nam zijn bespaarde penningen uit de postspaarbank en kocht voor twee duizend gulden aandeelen in zijn fabriek.

‘Nou, nou,’ meesmuilde de grijze directeur van het postkantoor, toen hij den jongen geelgietersknecht het geld uitbetaalde, ‘als je dat maar niet opbreekt.’

‘Wel nu komaan, mijnheer de directeur,’ gaf Hendrik lachend ten bescheid, ‘waarom zou mij dat opbreken? Ik werk toch in die fabriek voor mijn dagelijksch brood!’

‘Nu, ik hoop er het beste van; maar er zijn voorbeelden te over, dat de menschen aan zulke aandeelen hun neus konden afvegen.’

Met een zalig lachje van moedervreugde hield Leentje weldra haren van de fabriek thuiskomenden man een allerliefst dochtertje voor. Hendrik was gelukkig. Ook die zorg, voor moeder en kind, was Goddank voorbij, zij bevonden zich in den besten welstand.

‘Nu, vrouwlief, kijk eens, vier aandeelen, elk van vijfhonderd gulden en volstrekt geen schuld en als het jaar om is krijgen wij dividenden. Als het maar twintig procent geeft, zeg, dan hebben wij vierhonderd gulden op de vier aandeelen; jij bespaart van mijn loon ook gauw een honderd gulden, want de zaken gaan goed vooruit; dan heb je als het jaar verstreken is al weer vijfhonderd gulden kapitaal bij malkaar.’

Leentje lachte innig gelukkig tegen haar lief dochtertje en had thans in haar nieuwe moederzorgen en vreugde geen ooren voor de groote plannen van haar man. Toch wilde zij hem niet door onverschilligheid kwetsen; zijn zorgen betroffen immer haar en haar kindertjes! ‘Mijn beste Hendrik!’ sprak zij en met blijden glimlach klemde zij haren goeden man aan haar hart.

In de fabriek gingen de zaken thans met verdubbelden spoed. Het scheen alsof de grondlegger van de aandeelen maatschappij, die deze als hoofd directeur bestuurde, de bestellingen uit den grond deed komen. Uit alle werelddeelen, ver uit het buitenland, uit steden, wier namen men nooit had hooren noemen, kwamen orders, de een al grooter dan de andere. In alle afdeelingen moest met verdubbelde krachten worden gewerkt; tot diep in den nacht werd er overgewerkt en die uren dubbel betaald en altijd opnieuw moest de fabriek worden vergroot om aan alle bestellingen te kunnen voldoen.

‘Vrouwlief, dat geeft geld, hé, op 't einde der week,’ juichte Hendrik, ‘nu kan je weer 'n mooi duitje besparen!’

Ach ja, heel graag wou Leentje sparen, als Hendrik maar niet zoo erg met werk ware overladen geweest. Avond aan avond, als hij het eten kwalijk door zijn keel had, moest hij al weer naar de fabriek en ver over middernacht kwam hij eerst thuis en dat hinderde haar. 't Is waar, hij was jong en sterk en zij paste hem zoo goed mogelijk op, maar het ontging haar liefderijk oog niet, dat hij er vermoeid en afgemat uitzag, en zijn aangezicht en geheel zijn houding van overspanning getuigden, ofschoon hij jegens haar altijd vroolijk en opgeruimd was.

‘Ach, Onze lieve Heer,’ bad Leentje dikwijls in de stilte des nachts, ‘spaar toch dien braven man voor mij en mijn kinderen! Veel liever wil ik honger en gebrek lijden, dan hem zóó te zien slaven en sloven om dien ellendigen Mammon.’

Op zekeren avond kwam Hendrik uit de fabriek thuis, maar niet zooals gewoonlijk met een vroolijk lachje op het gelaat, maar knorrig en zelfs den gebruikelijken groet achterwege latend.

‘Wel, manlief, hoe kom je zoo boos, dat je mij zelfs vergeet g'n avond te zeggen?’

Helena kwam haar man met heur zachtste woordjes te gemoet.

‘Och, het is een dwaasheid van het bestuur der fabriek,’ sprak Hendrik geërgerd. ‘Daar hebben ze me een nieuw fabriekreglement gemaakt voor knechts en noodhulpen, waarnaar geen mensch kan noch wil werken en dat....’

‘Kom nou eerst eens bij me en geef je vrouw een zoen, brombeer die je bent, en dan mag je van je fabriekreglement praten zooveel als je wilt.’

Teeder omhelsde Helena haren man en streek hem liefkoozend de bezweete haren van zijn voorhoofd.

‘Jij.... Ja, als ik jou met had, aan zag het er erger uit,’ sprak Hendrik, door de liefkoozingen zijner vrouw bedaard: ‘maar kijk, een dwaasheid is en blijft het toch, dat nieuwe reglement. De knechts hebben het af gescheurd van de deuren der werkplaatsen en door een sjouwer naar het kantoor van den directeur laten brengen. Geen sterveling wil volgens die nieuwe bepalingen werken en als de directie het oude reglement, volgens hetwelk alles van oudsher goed is gegaan, niet weer in eere herstelt, dan wil van morgen af aan geen der gezellen een slag werk meer doen’

‘Kijk, wat zeg je! Is dat nieuwe reglement dan zoo erg, zoo....’

‘Gekkenwerk is het! Geen knecht kan daarnaar werken. Voor elken kleinen misslag, voor een gering foutje, dat ieder onzer en den beste kan overkomen, worden wij in ons loon gekort. Op die manier kan iemand zoo ongemerkt zijn heele wee[k]loon verspelen in een enkel ongelukkig uurtje. Maar dat gaat immers zoo niet!’

‘Maar je bent immers zelf aandeelhouder, zeg? Kan je nu daarover niet eens met de heeren bestuurders spreken?’

‘Zeker kan ik dat en zal het ook morgen doen. Maar 't is en blijft toch altijd een dwaasheid. De heeren hadden ons te voren daarin moeten kennen; waartoe hebben ze dan meesterknechts in de fabriek, als ze zelf niets van de zaken af weten?’

Voor de eerste maal sedert langen tijd kwam Hendrik dezen avond onmiddellijk nadat hij naar de fabriek was gegaan weder tehuis. ‘Geen knecht is er gekomen om over te werken,’ riep hij zijn vrouw, die reeds blijde was haar man zoo spoedig terug te zien, te gemoet; ‘er wordt van avond niets uitgevoerd!’

‘Kijk dat is aardig, dat ik je toch eindelijk weer eens een avond bij me heb,’ schertste Helena gelukkig, terwijl zij Hendrik omhelsde.

‘Ja, jij praat ook al naar dat je verstand hebt,’ antwoordde deze half mokkend, half weder goed geluimd; ‘in de fabriek zijn alle machines tevergeefs gestookt en de zaken blijven wachten op het werkvolk! Dat kost handen vol geld en als dit dikwijls voorkomt, dan zullen er bij het einde van het jaar niet veel dividenden overschieten.’

‘Loop jij met je dividenden. Ik ben al blij, dat ik jou weer eens thuis heb, dat is voor mij het mooiste dividend van de heele fabriek.’

III.

De handelsbank, waarvan Toon Fries directeur was, had intusschen een verbazende vlucht genomen. Van alle kanten stroomden de gelden toe; kooplieden, beambten, handwerkslieden, werkvolk, maar het allermeest bewoners en landeigenaars van de omliggende dorpen verdrongen zich letterlijk om hun geld bij de koopmansbank geplaatst te krijgen. Als een soort volksverhuizing omstuwden de menschenmassa's de loketten der kantoren en het oorspronkelijk getal kassiers, controleurs, expediteurs en correspondenten was al sedert lang verdubbeld en verdrievoudigd om den grooten toeloop van geldinleggers te kunnen helpen. Ja een heirleger van agenten was er binnen weinige weken opgestaan, dat voor connexties met de bank zorg droeg en tallooze bedienden doorkruisten de straten om den koortsachtigen gang te regelen, waarmede de handelsbank tot in de onooglijkste hoekjes der groote stad zaken dreef.

De jonge directeur der bank gevoelde zich als een vorst op zijn troon. Wel is waar kwamen de waarschuwende woorden zijner moeder hem nu en dan in 't geheugen, dat dat alles toch niet zoo kon blijven gaan en hij zelf was er vaak duizelig van geworden, als hij die reusachtige getallen zag in de boeken der bank en aan de fabelachtige sommen dacht, die dagelijks werden ontvangen en uitbetaald; maar... alles ging alsof het gesmeerd was. Dagelijks werden de sommen grooter, zij stegen dikwijls tot een duizelingwekkend cijfer en de beambten der bank hadden niet zelden groote moeite, om de verbazende sommen, die men ontving, weder in rentegevenden omloop te brengen.

En bij dat alles betaalde de bank schier ongeloofelijke procenten. Elken morgen werden aan de pilaren van het bankpaleis en in de

[pagina 387]
[p. 387]

kolommen der dagbladen de procenten vermeld, welke de bank gaf, zoodat iedere inlegger terstond kon zien hoeveel hij 's nachts rijker was geworden.

Waar al dat geld vandaan kwam? De lieden brachten het bij hoopen. Waar het weer belandde? Deels haalden de inleggers het in den vorm van renten en inbrengsom terug, maar verreweg het grootste gedeelte ging naar den groothandel en de grootindustrie.

Ook de maatschappij op aandeelen, waar Hendrik Reiman werkte, had, wel is waar zonder voorkennis der aandeelhouders en alleen met medeweten van het bestuur, tamelijk groote sommen bij de handelsbank opgenomen en daarvoor de fabriek tot pand gegeven. Daar bracht het geld renten op, natuurlijk.

Mijnheer de directeur van de handelsbank gevoelde zich niet alleen als een vorst, maar hij leefde ook als zoodanig. Hij had een villa in de nabijheid der stad gehuurd en daarvan een prachtige vrijgezellenwoning gemaakt. Dag aan dag hield hij hier kostbare braspartijen, die tot laat in den nacht duurden en waarbij de champagne in den helder geillumineerden tuin letterlijk stroomde.

Natuurlijk was het gezelschap waarmee hij verkeerde, tamelijk gemengd, immers mijnheer de directeur was zelf niet veel meer dan een... van Niet tot [i]et gekomene, maar het ging er in elk geval vroolijk toe. Het waren luitjes die zich voor elkander niet geneerden en allen den dans om het gouden kalf meemaakten.

Waar het geld voor die braspartijen vandaan kwam?

Hm! Bij zijn groot salaris kreeg mijnheer de directeur nog procenten van de inleggelden en ontving hij bovendien geld om... vertoon te maken. ‘Je moet maar vertoon maken, mijnheer de directeur, dat is de hoofdzaak!’ Waarom? In het begin had Toon zich met zekeren twijfel deze vraag gesteld, maar later was hij tevreden met de feiten, dat het geld in de bank niet opraakte en zijn procenten en tantièmes met den dag hooger werden.

Sedert de begrafenis zijner moeder had Toon zijn zwager, noch zijn zuster gezien of gesproken. Maar wat kwam er dat op aan? Zij stonden in hun eenvoudige werkmansbetrekking zoover van de kringen, waarin hij verkeerde, dat zij zich daarin onmogelijk op hun gemak konden gevoelen. Leentje had zoo vaak voor sommige zijner gasten het linnengoed gestreken en thuisgebracht en nu kon hij haar toch onmogelijk bij dat gezelschap uitnoodigen, en om haar in haar eenvoudig huisje op te zoeken - daartoe gevoelde hij lust noch tijd.

Daar viel het op zekeren keer de jonge vrouw van Hendrik in, haar broer eens op te zoeken. Leentje was een eenvoudige vrouw, zij kende haar klein huishouden in de puntjes, dat moest men haar nageven, maar zij was ook eene moeder en echtgenoote, zooals er geen braver en zorgzamer waren, maar verder reikte haar gezichtseinder niet. Van de aandeelen en dividend-verwachtingen haars mans begreep zij niemendal. Maar zij bezat een rein vrouwenhart vol van de heiligste liefde eener echtgenoote en moeder en zulk een hart gevoelt, waar het verstand zwijgt. Ja, zulk een vrouwenhart waardeert vaak de kern eener zaak naar haar meer of mindere waarde veel juister en zekerder dan het knapste mannehoofd daartoe in staat is. De geheele geschiedenis van het aanschaffen der aandeelen was nooit recht naar Leentjes zin geweest, maar nu kwamen er ernstige bedenkingen daartegen bij haar op. In het fijne zieleleven der jonge vrouw stonden de aandeelen van haren echtgenoot als een dreigend onheilzwanger spook op den achtergrond van haar toekomst, en zij zag reeds in den geest haren dierbaren man, haar lieve kinderen en zich zelve onder dit ongeluk gebukt gaan.

Daags na den avond, waarop Hendrik verdrietig over het uitvaardigen van het nieuwe reglement thuis was gekomen, stopte moeder Leentje haar jongste kindje in een mandenwagentje, nam het knaapje bij de hand en marcheerde zoo met haar kleine spruiten naar de villa haars broeders, welker ligging haar uit de opgeschroefde krantenberichten van zijn feesten en avondpartijen genoegzaam was bekend geworden.

‘Je beste, brave man begrijpt van dien aandeelenrommel even weinig als jij,’ sprak het vrouwtje tot zich zelve, ‘maar je broer, die koopman is en directeur van een bank daar nog bij, kent die zaak op zijn duimpje en zal wel opheldering en inlichting kunnen geven en, als 't noodig is, ook zijn zuster met raad bijstaan.’

Dat haar broer bij zijn veelbewogen leven misschien wel niet thuis kon zijn, kwam niet eens bij haar op, en dat zij met haar kindertjes hem wel eens zeer ongelegen zou kunnen komen, daaraan dacht zij in 't geheel niet. Integendeel, zij verheugde zich al bij voorbaat in het genoegen, dat Toon zou smaken, als hij zijn klein neefje en nichtje zou zien, daar hij de laatste nog nooit en de eerste sedert jaren en dagen niet meer ontmoet had.

Een weinig beklemd door de pracht in het huis van haar broer en met niet gering ontzag voor de bedienden, betrad de eenvoudige handwerkersvrouw de villa van Toon. Mijnheer de directeur van de handelsbank was thuis, hij ontving ook zijn jonge, knappe zuster terstond bij zich en bewees aan het gelukkig vrouwtje onverholen, hartelijke belangstelling in hare kinderen.

‘Die aandeelen? Kijk, kijk, dat is flink van Hendrik, dat hij uw geld in aandeelen heeft belegd.’

‘Ik was zoo bang, Toon!’

‘Maar waarvoor dan toch? 't Is immers een soliede zaak, die fabriek; zij staat met mijn bank in connectie; je hebt niets te vreezen, hoor. Ik zou die aandeelen onmiddellijk van je koopen, als zij op toonder stonden in plaats van op naam; maar als Hendrik geld er op wil hebben, ik wil ze te allen tijde beleenen, hoor, zusje.’

‘Dus heeft Hendrik werkelijk zich over niets ongerust te maken, Toon?’

‘In 't minst niet, of de wereld zou moeten vergaan! Nu ja, dan is het met ons allegaar gedaan.’

Blij en vroolijk van harte toog Leentje met hare juichende kinderen, die door oom Toon overvloedig met snuisterijen en speelgoed waren begiftigd, weder naar haar bescheiden woning.

Nu was zij gerustgesteld. Slechts over één ding maakte zij zich bezorgd, namelijk hoe zij. Hendrik zou mededeelen, dat en waarom zij bij Toon was geweest; want zij wilde voor hem dit bezoek bij haar broer niet geheim houden, afgezien er van, dat dit ook niet wel mogelijk zou zijn geweest, daar de kleine Hendrik onophoudelijk babbelde van den lieven oom Toon.

(Wordt vervolgd.)


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken