Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 11 (1894)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 11
Afbeelding van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 11Toon afbeelding van titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 11

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (43.53 MB)

Scans (730.60 MB)

ebook (37.02 MB)

XML (2.79 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 11

(1894)– [tijdschrift] Nieuwe Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Iets over kortzichtigheid

Algemeen komt men tot het inzicht, dat de tegenwoordige inrichting der school eenzijdig werkt, en dat haar gebreken aankleven, die nadeelige gevolgen hebben voor de gezondheid der jeugd. De staat heeft zich met den bouw der schoollokalen ingelaten en zet er somtijds schoolpaleizen neer, die den armen leerling zich doen schamen over het nederig huis zijner ouders; maar ondanks alle sommen gelds, die voor het onderwijs worden opgeofferd, ondanks alle verbeteringen, die worden aangebracht, is er toch één gebrek, dat meer toe- dan afneemt, namelijk de kortzichtigheid der leerlingen.

Kortzichtige of bijziende menschen zijn er te allen tijde geweest; maar het aantal gebrilde jongelui is in de laatste jaren ontzettend toegenomen. Dat ligt er niet aan, dat de brillen goedkooper geworden, maar dat de oogen van het jonger geslacht verzwakt zijn.

De dokters onderscheiden tweeërlei soort van kortzichtigheid: de eene is meestal verbonden met inwendige oogziekten, zooals ontsteking van het netvlies en dergelijke; deze soort is dikwijls erfelijk. De tweede is het gevolg van overmatigen arbeid, waarbij het oog op te korten afstand zijn werking verricht. Gewoonlijk beperkt zich deze soort van kortzichtigheid tot de lagere of middelste graden, maar kan ook, onder zekere omstandigheden, in den eerstgenoemden, hoogsten graad overgaan.

Uit de talrijke onderzoekingen van geneesheeren blijkt zonneklaar, dat de kinderen meestal tijdens de schooljaren kortzichtig worden; ook is berekend, dat het aantal kortzichtige leerlingen in de lagere klassen geringer is dan in de hoogere en dat het van klas tot klas stijgt. De Duitsche professor Schmidt-Kimpler, die op last van den Pruisischen minister van Eeredienst de oogen der scholieren aan een aantal gymnasiums heeft onderzocht, verkreeg daarbij merkwaardige gegevens. Hij onderzocht de oogen van 702 knapen en deed het drie jaren later opnieuw. Nu verdeelde hij de jongens, naar den maatstaf hunner vorderingen in drie klassen: vlijtigen, tragen en allertraagsten, en kwam tot de slotsom, dat de vlijtigen doorgaans meer aan kortzichtigheid lijden dan de tragen, terwijl de ergste luilakken aan hun oogen weinig of niets bederven.

Nu valt het behoedmiddel der luiheid noch in den smaak der ouders, noch in dat des onderwijzers; er moeten dus andere maatregelen worden genomen om het kwaad te bestrijden.

De wetenschap heeft uitgemaakt, dat het tegenwoordige schoolwezen inderdaad kortzichtigen vormt; verder, dat de kortzichtigheid erfelijk is, waarom met het oog op de toekomst met recht de eisch mag worden gesteld, dat het euvel verholpen worde, zelfs al moest de uitgebreidheid van het onderwijs er onder lijden. Het zou ten minste dwaas zijn de jeugd ten koste der gezondheid een hoogeren graad van ontwikkeling op te dringen en met de geleerdheid, die tegenwoordig zoo veelvuldig te koop is, 's menschen oogen te bederven. Een kleine beperking van leervakken zou voor jeugdige oogen - misschien nog meer voor jeugdige hersens - zeer aan te bevelen zijn. Maar niet alleen in de school, ook thuis moet er gewaakt worden, dat de kinderen hun oogen niet bederven. Thuis is dit de taak der ouders; maar hoe zullen zij het aanleggen?

Vooreerst moet er gezorgd worden voor goed licht, zoowel overdag als 's avonds bij de lamp. Lichtmetingen kunnen echter niet door iedereen worden uitgevoerd, maar om te weten of een vertrek, waar kinderen zitten te werken, voldoende verlicht is, heeft men toch een gemakkelijk middel: iemand met goede oogen behoeft namelijk slechts een krant of iets dergelijks te nemen met kleinen druk en als het lezen daarvan op ongeveer dertig centimeter afstand van het oog niet hinderlijk is, kan men overtuigd zijn dat de verlichting niets te wenschen overlaat. Hierbij moet men echter niet uit het oog verliezen, dat plaatsen, die bij zonnig weer voldoende zijn verlicht, bij donkere dagen somtijds niet aan de gestelde eischen voldoen. Vooral tegen den avond, in het licht-en-donker, moet alle arbeid met de oogen ophouden: in 't bijzonder geldt dit voor kinderen, die na de schooluren voor eigen liefhebberij nog lezen willen. Hierbij spannen zij zich dikwijls nog meer in dan op school en die geestesinspanning heeft onvermijdelijk bloedaandrang naar de hersenen ten gevolge. Als men dan toch lezen

[pagina 88]
[p. 88]

wil, sluite men wat vroeger de gordijnen en steke licht aan.

Hiermede komen wij aan het vraagstuk der kunstmatige verlichting. Professor Herman Cohn heeft de vereischten van goed kunstlicht in weinige woorden saamgevat: het licht mag de oogen niet verblinden, niet trillen, niet te heet en niet te zwak zijn. De petroleumlamp, zooals zij thans nog gebruikelijk is, voldoet het best aan de gestelde eischen. Voorzien van een mat glazen lichtbreker hindert ze niet aan de oogen, zij geeft op matigen afstand ook niet te veel hitte af en haar licht flikkert niet. Eén zaak moet echter in acht genomen worden, nl. dat de lamp voldoende licht werpt op het werk, dat men onderhanden heeft - en dit hangt weder af van de lichtsterkte des branders. Een gewone lamp geeft op een halven meter afstand nog voldoende licht; maar verder kan men ook niet gaan zonder het oog te benadeelen; bij grootere lampen, zooals de normaal-lampen en mitrailleuse-branders kan men op een afstand van driekwart meter en verder nog zeer goed zien. Zulke lampen zijn vooral aan te bevelen, als verscheidene kinderen aan dezelfde tafel arbeiden.

Dat bij het schrijven het licht steeds van den linkerkant op het papier moet vallen, is zoo bekend, dat het niet meer aangestipt behoeft te worden. Een slechte, namelijk een zwakke verlichting oefent een nadeeligen invloed op het gezichtsvermogen uit, dewijl het oog dan gedwongen wordt het voorwerp op korten afstand te naderen, waardoor het zich te veel inspant. Deze overspanning heeft ook bij goede verlichting plaats, wanneer het boek of schrift te dicht bij het oog wordt gebracht.

De Duitsche geneesheer Rembold verklaart het bepaald nadeelig, dat iemand goede oogen op een afstand van minder dan 25 cM. ziet; geschiedt dit voortdurend, dan kan het tot kortzichtigheid aanleiding geven. Nu komt dit echter het meest voor bij kinderen.

Volgens Rembold, die meer dan 500 kinderen van zes tot veertien jaren onderzocht, hielden slechts een derde bij het lezen of schrijven hun oogen op den vereischten afstand van het papier. Hoe jonger de kinderen zijn, des te slechter is de verhouding; in een klas van meisjes van zes jaren nam er geen enkel den vereischten afstand in acht. Ook bij het lezen liggen de kinderen meestal veel te dicht met hun neus op het boek, en vormen aldus reeds vroeg den grondslag tot kortzichtigheid. Maar ook op de houding van het lichaam en het hoofd moet gelet worden en hier dragen ondoelmatige stoelen en tafels dikwijls groote schuld dat de kinderen hun oogen bederven.

Een der voornaamste dingen is echter: niet te veel vergen van de oogen. Als de kinderen op school een langen dag hebben gewerkt, moeten zij thuis spelen in de vrije natuur, hetgeen versterkt en het oog ook aan afstanden gewent; hun vrije middagen moeten zij zooveel mogelijk in de open lucht doorbrengen en niet te veel tijd besteden aan liefhebberij-lectuur, of muziek en dergelijk tijdverdrijf; er wordt toch al meer dan genoeg van jeugdige hersenen gevergd.



illustratie
freiburg en zijn universiteit. - p. fr. mandonnet, o.p.
Professor in de kerkelijke geschiedenis.




illustratie
freiburg en zijn universiteit.
- Convict der theologanten.


Mannen van alle richtingen doen tegenwoordig hun best om de werkplaats van den fabrieksarbeider uit gezondheidkundig oogpunt zoo goed mogelijk te maken. Hetzelfde moet ook gedaan worden voor de kinderen op school; er moet gezorgd worden voor een flink en krachtig geslacht, dat in onzen zenuwachtigen tijd meer en meer begint te verdwijnen, en vooral moet de groote vijand, de kortzichtigheid, worden bestreden, wat met goed gevolg kan geschieden, als de overheid, de onderwijzers en de ouders eendrachtig de handen ineenslaan.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken