Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 11 (1894)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 11
Afbeelding van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 11Toon afbeelding van titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 11

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (43.53 MB)

Scans (730.60 MB)

ebook (37.02 MB)

XML (2.79 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 11

(1894)– [tijdschrift] Nieuwe Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Waarin het genot van rooken zit.

Over het rooken is al heel wat geschreven en gewreven; en waneer men zich verdiept in de boeken, verhandelingen of vlugschriften, die dat belangrijk onderwerp behandelen, krijgt men de meest tegenstrijdige beweringen onder de oogen. Nu eens heet het rooken de maag te verzwakken, ja in sommige gevallen zelfs kanker te veroorzaken; dan weer wordt het als een krachtdadig desinfectiemiddel aanbevolen, dat ons voor vele ziekten behoedt. De een verzekert dat het den eetlust verstoort en den smaak bederft, de ander houdt staande dat het de zenuwen bedaart en voor ouden van dagen en gebrekkigen een wezenlijke balsem is. Het maakt de tanden zwart en toch moet de nicotine bederfwerend op het gebit werken. Het veroorzaakt tijdverlies, maar volgens anderen prikkelt het ook de verbeeldingskracht van mannen, die bij hun arbeid daarop moeten teren. Het wordt door sommigen uitgekreten als geldverkwisting, en toch komt een pijpje aan den huiselijken haard gerookt voor velen op een zijdelingsche besparing neer.

Deze en een menigte andere punten, op de goede of verderfelijke uitwerking van de tabak betrekking hebbende, zijn al tot vervelens toe uiteengezet. Maar tot dusver schijnt nog niemand op het idee gekomen, eens na te gaan, waarin eigenlijk het genot van het rooken zit.

Waarin bestaat de bekoring, die tabak of sigaar op ons uitoefenen? Want men zal toch wel veilig mogen aannemen dat een liefhebberij, die zoo algemeen is als het rooken en over de heele wereld wordt aangetroffen, wezenlijk genot oplevert; kortom, dat de rookers rooken omdat zij er plezier in vinden; maar waarom nu vinden zij er genoegen in?

Die vraag is volstrekt zoo dwaas niet als zij er wel uitziet. Onze genoegens zijn of zuiver van lichamelijken aard (dat wil zeggen, ons door een of meer onzer vijf zintuigen toegankelijk gemaakt), of van zuiver geestelijken aard, en als dat niet het geval is, vindt men dien tweeërlei aard er bij vermengd.

Het genot, dat ons de geur van een roos verschaft, is - een beetje overgevoeligheid en de daardoor opgewekte ideeën daargelaten, - een zuiver lichamelijk genoegen. Het genot daarentegen, dat verscheidene personen in het schaakspel of in wiskunstige problemen vinden, geldt uitsluitend den geest. Muziek beteekent voor het gros van de menschen weinig meer dan oorenkitteling; voor den musicus levert zij echter meer bijzonder een geestelijk genot op, daar ze hem veroorlooft zich met stille verrukking in de partituren der groote meesters te verdiepen. Het is volstrekt niet te verwonderen dat beroemde schaakspelers tegelijk begaafde musici en wiskunstenaars zijn, daar zoowel de muziek als het schaakspel op den wiskunstigen aanleg van den mensch gebaseerd zijn.

Het genoegen, dat men bij het rooken ondervindt, kan nu juist niet aan een bevrediging van den geest worden toegeschreven. Het is oogenschijnlijk in hoofdzaak een louter physiek genot. Maar door welk onzer zintuigen smaken wij eigenlijk dat genoegen?

Bij overgeleverde manier van spreken, heet de tabak altijd het geurige Nicotiaansche kruid, en toch is het de vraag of onze reukzin wel het meeste aandeel heeft in het genoegen, dat wij in het rooken smaken. Voor den rooker is de geur van een wezenlijk goede sigaar natuurlijk aangenaam, wat echter als hij ze zelf niet rookt, niet in alle omstandigheden het geval is; maar slechts een kleine minderheid kan zich het genot van de beste merken veroorloven. Het meerendeel der hartstochtelijke rookers bestaat uit pijprookers, en wat is er hinderlijker dan de lucht van een vuile pijp, altijd voor ieder ander dan den rooker zelf? Wat de sigarette betreft, die is voor ieder behalve den rooker gewoonlijk des te onaangenamer van reuk, naarmate ze van duurder qualiteit is. Ook zal een rooker, die zelf niet verlangt te rooken, op reis maar zelden een rook-compartiment kiezen. De ordinaire tabak, die een werkman met het grootste genoegen zit te verpaffen, is voor anderen een onuitstaanbare last.

Daarbij is er een gemakkelijk middel om zich te overtuigen dat ook bij den rooker de reuk het hem volstrekt niet doet. Vraag hem maar eens, wat lekkerder ruikt, een uitgezochte fijne sigaar en een pas geopende zak goede tabak vóór of na dat er de brand in gestoken is. Hij zal u aanstonds toegeven, dat zoowel de sigaar als de tabak, onaangestoken, een veel aangenamer geur verspreiden, dan de walm, dien men er aan ontlokt.

De gehoorzin kan tot ons genoegen bij het rooken stellig niets hoegenaamd bijdragen, Sigaren en sigaretten veroorzaken bij het rooken niet het minste geluid, en de gorgelende, slurpende, piepende toon, die uit een ongereinigde pijp kan oprijzen, zal zeker door niemand als streelend voor het gehoor beschouwd worden.

Wat den smaakzin betreft, die is bij het genot, dat het rooken verschaft, stellig eenigermate betrokken. Die smaak moge aangewend, misschien onder kwellingen verworven zijn, maar in elk geval is hij er, hoewel niet in den graad, dien men gewoonlijk aanneemt. Wanneer men alleen om den smaak op het rooken gesteld was, zou het genot ten laatste toch moeten ophouden; want zooveel schijnt in elk geval vast te staan dat het rooken de gevoeligheid van het verhemelte verstompt. Vele rookers moeten hun liefhebberij met een volslagen verlies van den smaak bekoopen.

Naar alle waarschijnlijkheid zal niemand ter wereld durven beweren dat hij den smaak van nicotine aangenaam vindt of dat de uitvloeisels van een vuile pijp hem bekoren.

Uit de herhaalde pogingen, aangewend om tot de constructie van een volkomen doelmatige pijp te komen, valt veeleer op te maken dat het rooken des te meer genoegen verschaft naarmate de rooker er minder van te proeven krijgt. De rook op zich zelf heeft ten naaste bij in het geheel geen smaak, en het pittige gevoel, dat wij als smaak daarbij waarnemen, blijkt ons bij nader inzien door middel der neusvleugels bezorgd. Toch is het ook weer niet uitsluitend als een voldoening van den reukzin aan te merken.

Wanneer wij den tabaksrook door de neusgaten opslurpen of laten uitstroomen, komt daaraan nog een ander zintuig te pas, namelijk

[pagina 240]
[p. 240]

de tast- of gevoelszin. De eigenaardig prikkelende gewaarwording komt overeen met die, welke het snuiven veroorzaakt, zonder dat wij ons precies rekenschap kunnen geven, waarom ze ons eigenlijk aangenaam is. Ze kan als het kittelen tot die geheimzinnige opwekkingen gerekend worden, waarbij pijn en genoegen ineensmelten.

De eenige andere manier, waarop de rook den gevoelszin aangenaam schijnt te wezen, wordt door zijn narcotische eigenschappen teweeggebracht en valt bijzonder op te merken bij personen, die hun tabaksrook tot in de longen opzuigen. Het gevoel van droogte in de keel, warmte en zwaarte (dit laatste vooral als men een kolossale Duitsche pijp heeft vast te houden), van moeilijk trekken en van ontsteking der oogen is zeker van zeer twijfelachtige aangenaamheid.

Maar nog hebben wij ons niet tot ons laatste zintuig gewend - dat van het gezicht. Zou het wel ooit iemand ingevallen zijn, den zetel van het voornaamste genot bij het rooken in de oogen te zoeken? En toch, stellen wij ons, bij alle genoegens, die het rooken biedt, maar even voor dat wij den rook niet zouden zien, - tien tegen één durven wij wedden dat alle aardigheid er af is.

Reeds bij sterken wind kunnen wij merken, dat we in het rooken weinig plezier hebben, omdat wij dan de sierlijke blauwe wolkjes van sigaar of pijp niet in hun bevallige kronkelingen kunnen volgen.

Daarom vinden de meeste rookers er ook niets geen aardigheid in, in den donker te rooken, en blinden geven over het algemeen weinig of niets om sigaar of pijp.

Natuurlijk zijn er uitzonderingen op dien regel; maar bij blindgeborenen zal men hoogst zelden de liefhebberij in het rooken opmerken, wel bij blinden, die al aan het rooken verslaafd waren vóór zij hun gezicht verloren.

Als wij opmerken, hoe een rooker zich in zijn armstoel achterover werpt om met welbehagen den reuk van een fijne sigaar of een versch gestopten gouwenaar in te zwelgen, zullen wij altijd zien hoe hij na het uitblazen van iedere rookwolk de kringetjes volgt, en zelfs als de sigaar zoo kort wordt, dat de rook hem in de oogen bijt, toch de oogen niet kan dichthouden, maar gestadig den rook blijft bespieden.

Wij geven ons van het feit maar zelden rekenschap, en toch ligt er een opmerkelijke betoovering voor ons in het opkrinkelen der sierlijke wolkjes, waarmee wij ons bij het rooken behaaglijk omhullen. Zij stompen van alles, wat ons omringt, de scherpe kanten af; zij omsluieren voor het oogenblik de ruwe werkelijkheid des levens, zoodat alles om ons heen met mooie droomen omweven schijnt. De verbeelding wordt geprikkeld, en als de rook ons met zijn geheimzinnige wolken omnevelt, meenen wij gezichten en gestalten te zien, die lang vervlogen zijn, en in wier stil gezelschap wij troost en genoegen vinden.

De meesten rooken graag in gezelschap met andere rookers: dan wordt de wolk dichter en neemt nog menigvuldiger wendingen en vormen aan. Den eerstbeginnende verschaft het rooken maar bitter weinig plezier, dat weten wij allen uit eigen ondervinding van onze eerste sigaar.

Het is dat jongens graag naäpen wat mannen doen en liefst zoo vroeg mogelijk voor vol aangezien willen worden; maar anders gelooven we niet, dat het hun zoo moeilijk zou vallen, zich van rooken te onthouden, wat heel wenschelijk zou zijn; want heeft men zich het rooken eenmaal aangewend, dan komt men er niet meer van af. Het ontwikkelt zich langzaam tot een genot, waaraan wij verslaafd raken, een genot, waaraan bijna ieder zintuig deelneemt, en misschien wel het meest, zooals wij gezien hebben, het orgaan van het gezicht.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken