Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 12 (1895)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 12
Afbeelding van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 12Toon afbeelding van titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 12

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (42.80 MB)

Scans (744.72 MB)

ebook (35.69 MB)

XML (2.98 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 12

(1895)– [tijdschrift] Nieuwe Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

De Valkenier Mollen en de Valkerij.

‘... Ook Nederland heeft in onze dagen verscheidene valkeniers opgeleverd: Jan Daams, F. van den Heuvel, de beide Peels, Jan, Arnout en Jacob Bots, en eindelijk Paul Mollen en zijn broer Adriaan, de laatste der oude Hollandsche valkeniers, die, te Valkenswaard wonende en geholpen door zijn beide zoons, jaarlijks valken vangt en africht, en wiens bekwaamheid en ervaring boven alle critiek verheven zijn.’

Deze lofspraak is ontleend aan het werkje I alconeria Moderna, dat, door den verzamelaar A Ugherini mede aan Adriaan Mollen opgedragen, juist op den dag van diens dood, 27 Juli jl. te Valkenswaard aankwam.

Met Adriaan Mollen is zoo al niet de laatste, dan toch de beroemdste der Nederlandsche valkeniers ten grave gedaald, een man, die zich een Europeesche vermaardheid had verworven en zestig jaren geijverd heeft, om de valkenjacht, eeuwen lang het meest geliefkoosde spel van vorsten en ridders, weer tot nieuwen bloei te brengen.

Het is hem niet gelukt. Onze koude, prozaïsche tijd heeft het gevoel verloren voor de poëzie, die in de edele valkenjacht verscholen ligt; het schietgeweer bij de jacht op reiger en patrijs den valk verdrongen. In ons werelddeel heeft de valkenjacht zich tot den huidigen dag alleen in Engeland en Frankrijk weten staande te houden, maar het is te vreezen, dat met de valkeniers ook de beoefenaars van dit nobele jachtvermaak eerlang zullen uitsterven.

Adriaan Mollen werd den 9en April 1816 te Valkenswaard geboren en ging reeds op 17jarigen leeftijd met Jacobus Bots als leerling naar Engeland, waar hij vijf jaren verbleef In 1838 trad hij in dienst bij den Oostenrijkschen graaf Trauttmansdorff, een vurig beminnaar van de valkenjacht. Een reis naar Weenen was in die dagen een onderneming, van belang, daar ze per diligence en trekschuit moest worden afgelegd.

De familie Mollen bewaart nog als curiositeit een paspoort, den 12en Januari 1839 afgegeven door Jean Gisbert baron Verstolk de Soelen, minister van Buitenlandsche Zaken van Z.M. Willem I. Hierin werd in naam des konings aan alle admiraals, generaals, gouverneurs, com

[pagina 151]
[p. 151]

mandanten, magistraten en andere officieren, zoo burgerlijke als militaire, van vorsten en staten, vrienden en bondgenooten van Zijne Majesteit, verzocht, ‘den heer Adriaan Mollen, valkenier te Valkenswaard, gaande naar Weenen, niet alleen met zijn bagage te laten passeeren, zonder hem eenigen overlast aan te doen of toe te laten dat hem die aangedaan wordt, maar hem ook zoo noodig alle hulp en steun te geven of te doen geven.’

Dit om zijn ouderdom eerbiedwaardige paspoort bevat een groot aantal zegels, daar het op alle plaatsen, waar een gezant of diplomatiek agent des konings verblijf hield, door dezen moest geviseerd worden.

Gedurende het jachtseizoen, dat van Maart tot Augustus of September duurde, verbleef Mollen, die, hoe jong nog, reeds zelfstandig als valkenier optrad, bij graaf Trauttmansdorff en keerde dan naar Valkenswaard terug, om daar in het najaar de valken te vangen, die voor de jacht noodig waren.

In 1841 werd op Het Loo, met toestemming en onder bescherming van Z.M. Willem II, een valkenclub opgericht en Adriaan Mollen tot oppervalkenier benoemd. Hier blijkt voldoende uit, welk een goeden naam de 25-ja-rige valkenier toen reeds moest verworven hebben, om tot dezen eerepost te worden aangesteld.

Mollen verliet thans den dienst van den Oostenrijkschen graaf, en uit een persoonlijk schrijven van dezen, waarvan wij evenals van andere stukken door de welwillendheid van den zoon des ouden valkeniers inzage hebben kunnen nemen, is duidelijk op te maken, hoezeer Trauttmansdorff het heengaan van Mollen speet.

De Valkenclub op Het Loo kwam voornamelijk tot stand door toedoen van 's konings tweeden zoon, prins Alexander, die er dan ook de voorzitter van was. Tot de leden behoorden de toenmalige prins van Oranje, later koning Willem III, prins Frederik, prins Hendrik en verder een aantal Nederlanders van de eerste familiën des lands, als baron Sloet van Tautenburg, baron Sloet van Oldruitenborgh, baron Sirtema de Grovestins, baron De Constant Rebecque, baron Van Brienen van de Groote Lindt enz. Ook buitenlanders maakten deel uit van deze Hawking Club; wij noemen slechts de namen van den hertog van Leeds, Lord Willoughby, lord Hamilton, prins Esterhazy.

Niemand kon lid dezer Club worden, of hij moest door een der leden voorgesteld en door het comité van beheer gekozen zijn. De leden moesten, zooals het eerste artikel der statuten bepaalde, jaarlijks honderd gulden of meer voor de uitgaven der valkenjachten betalen. Deze begonnen den 15en Mei en duurden tot of omstreeks den 10en Juli. Kenmerkend zijn deze bepalingen, dat de paarden, die tot de Club behoorden, alleen door de valkeniers mochten bereden worden, en dat de valkenjachten niet op Zondag mochten plaats hebben.

Charles Rochussen, toen nog zéér jong, maakte voor de statuten der Hawking Club een teekening, voorstellende een valkenjacht op de Veluwe. Deze teekening, welke op het eerste gezicht de stift van den grooten meester verraadt, hebben wij laten reproduceeren, en daar wellicht nog geen onzer lezers ze te voren gezien heeft, twijfelen wij niet, of ze zal door allen met belangstelling beschouwd worden.

Vijftien jaar lang heeft de Valkenclub op Het Loo bestaan, voorzag Adriaan Mollen ze van valken en leidde hij de jachten, waartoe de uitgestrekte Veluwe, zoo rijk aan reigers, waarop vooral jacht gemaakt werd, een uitstekende gelegenheid opleverde. Uit dien tijd dagteekent het portret, dat de Katholieke Illustratie in haar 14en jaargang van den heer Mollen in zijn schilderachtig valkenierscostuum gaf bij het lezenswaardig opstel: ‘Valkenswaard en de Valkenvangst.’

In dien tijd ook, toen de deelneming der koninklijke prinsen het edele jachtspel uit zijn verval opbeurde, verscheen het prachtwerk der heeren Schlegel, hoogleeraar aan de universiteit te Leiden, en Verster de Wulverhorst: Traité de fauconnerie, opgedragen aan Z.M. Willem III.

Van dit standaardwerk, opgeluisterd met 17 gravures, waarvan 12 verschillende valkensoorten in natuurlijke grootte voorstellen, werden maar een beperkt aantal exemplaren gedrukt, zoodat het thans zeer zeldzaam is geworden. In dit werk, evenals in verschillende andere, in het buitenland verschenen, wordt de meeste lof gebracht aan de Nederlandsche valkeniers, op de eerste plaats aan den heer Adriaan Mollen en aan diens broer Paul, die eveneens bij de Valkenclub op Het Loo in dienst was.

Toen deze in 1855 ontbonden werd, geraakten de beide Mollen's zonder betrekking. Aan Adriaan werd als meester valkenier door de koninklijke mildheid een jaarlijksch pensioen toegekend, waarvan de kennisgeving, door den thesaurier des konings, Falck, onderteekend, door de familie nog bewaard wordt.

‘Ik was 40 jaar toen ik gepensionneerd werd,’ zei Mollen wel eens, ‘ik mag lijden, dat ik 40 jaar plezier beleef van mijn pensioen.’ Deze wensch van den waardigen man is bijna letterlijk in vervulling gegaan, daar hij negen en dertig en een half jaar het pensioen uit de koninklijke kas heeft ontvangen.

Paul Mollen kreeg eerst een betrekking aan de diergaarde te Antwerpen en werd omstreeks 1860 valkènier en intendant bij lord Lilford, lid der vermaarde Engelsche Old Hawking Club. Sedert eenige jaren doet Paul niet meer aan de valkerij, maar verzorgt te Oundle in Northamptonshire bij genoemden lord een verzameling van 2 à 300 vogels, waaronder een aantal valken.

De secretaris der Engelsche Hawking Club, sir Gerald Lascelles, heeft een interessant werk over de valken geschreven, getiteld Falconry, waarin hij hulde brengt aan de verdiensten der gebroeders Mollen, van wie hij Paul persoonlijk had leeren kennen. In het exemplaar, dat hij met Kerstmis 1892 aan Mollen te Valkenswaard zond, schreef de Engelschman: ‘Aan Mollen van Gerald Lascelles als hartelijke waardeering van al hetgeen hij gedurende een lang leven voor de valkerij gedaan heeft.’

In het werk zelf is sir Lascelles evenmin karig met zijn lof: ‘Zij (Adriaan en Paul Mollen) sluiten de lijst van een geslacht van valkeniers, sobere, werkzame mannen zoowel als behendige en geduldige africhters van valken. Aan hun bekwaamheid en zorg is de kunst der hedendaagsche valkerij veel verschuldigd, en het is te betreuren, dat mannen van dezen stempel bijna opgehouden hebben te bestaan.’

Na zijn ontslag als valkenier op Het Loo hield de heer Mollen zich uitsluitend bezig met het vangen van valken, die hij, na ze afgericht te hebben, aan Engelschen en Franschen verkocht. Hij werd daarbij geholpen door zijn beide zoons, van wie de oudste, Adriaan, voor een paar jaar overleed, terwijl de jongste, Karel, ook nu nog het vaderlijk bedrijf voortzet en, toen wij hem een bezoek brachten, van de Engelsche Hawking Club reeds een bestelling van acht jonge wijfjesvalken had ontvangen.

Daar wellicht sommige onzer lezers niet weten, hoe de valkenvangst in haar werk gaat, stippen we dit hier nog met een paar woorden aan, voor het overige verwijzende naar het reeds genoemde opstel in den 14en jaargang.

De valk is een trekvogel, die in het hooge Noorden zijn nest bouwt en in het voor- en najaar deze streken doortrekt. In het voorjaar houdt hij zich hier slechts zeer kort op, maar in het najaar vertoett hij langer, zoodat dit de gunstigste tijd is voor de vangst.

In de heide, waar men hoopt doortrekkende valken te vangen, wordt een hut opgericht, waarin de valkenier zich desnoods kan verbergen, terwijl een opening daarin hem gelegenheid geeft, op de heide een oog in het zeil te houden. In de nabijheid der hut zijn een paar klapeksters met koorden vastgemaakt. Deze vogels hebben een buitengewoon scherp gezicht en kondigen door hun geschreeuw en onrustige bewegingen de nadering van den valk al aan, als de valkenier nog niets gewaar wordt. Voor de vangst zijn verder nog drie hooge staken noodig, waaraan touwen zijn vastgemaakt, die naar de hut van den valkenier leiden. Aan het eene touw is een duif, aan het andere een tamme valk, aan het derde een houten vogel met vederbos, een zoogenaamde ‘doove’ bevestigd. Bemerkt de valkenier aan de klapeksters, dat er een valk in de buurt is, dan trekt hij aan het touw van den laatste, waardoor de vederbos op en neer gaat. De valk, hierdoor in den waan gebracht, dat een vogel op- en nederwaarts vliegt, komt er op af. Nu werkt de valkenier met den tammen valk, en komt de roofvogel nog dichterbij, dan met de duif. De valk valt hier onmiddellijk op aan en klemt zich daaraan zoo stevig vast, dat de jager beide vogels naar zich toe kan trekken, zonder dat de valk loslaat, waarvan de valkenier gebruik maakt om een net toe te slaan en zoo den roofvogel te vangen.

Nu moet de valk eerst tam gemaakt en daarna voor de jacht afgericht worden, waar weken, ja maanden mee heengaan en waartoe veel geduld en beleid noodig is.

Zooals wij al opmerkten, had de oude heer Mollen veel dienst van zijn beide zoons, die hun vader reeds van kindsbeen behulpzaam waren. De jongste, Karel, was 13 jaar oud, toen hij zijn eersten valk ving, maar daarvoor had hij dan ook 18 dagen in de hut moeten zitten. Den volgenden dag ving hij er weer een, en nu was Karel met geen stok meer van de hei te slaan.

Op zekeren stormachtigen dag moest de heer Mollen op reis. Juist omdat zulk weer voor de vangst niet gunstig is, wilde Karel zijn vader bij diens thuiskomst zoo graag met een valk verrassen. Waarlijk, hij ving er een en ging met zijn buit naar het station, om zijn vader af te halen. ‘Wat! heb jij er vandaag een?’ riep de oude Mollen uit, ‘nu kan je het voortaan, jongen!’

Deze jongen is thans een man geworden en zet op waardige wijze de traditie der oude valkeniers voort.

Dat het den valkenjager niet altijd voor den wind gaat, zal de lezer wel reeds begrepen hebben. In zijn boven aangehaald werk verhaalt sir Lascelles een aardige anekdote betreffende een geval, dat den heer Mollen in 1872 overkwam.

Juist had deze een valk gevangen en nam hem uit het net, toen er een buitengewoon mooie, donkere valk, gelokt door de duif, kwam aanvliegen. Deze valk zag het lot, dat zijn kameraad had getroffen, en vloog weg. Een uur of wat later kwam hij terug, daalde langzaam tot op een paar meter van het touw, waaraan de lokduif was bevestigd, spreidde toen zijn vleugels uit en vloog weer heen.

Na deze terreinverkenning deed de valk dagen lang niets dan zijn makkers, die toen juist zeer talrijk waren, waarschuwen en verjagen. Mollen putte al zijn kunstjes uit om den gladden vogel te vangen, maar telkens als hij met de duif werkte, kwam de valk vlak bij het touw, als om te toonen hoe goed hij het spel doorzag, en vloog dan weg. Het ergste was, dat de roofvogel desnoods met geweld zijn kameraden verdreef, zoodat Mollen wanhopig werd, daar het seizoen al mooi begon op te schieten. Ten laatste nam hij zijn geweer, om zich zoo van den indringer te verlossen. Uren aan uren zat hij met den vinger aan den trekker, maar dien dag kwam de valk niet, den volgenden evenmin, en ten laatste werd het geweer ter zij gelegd. Op het einde der week kwam een van Mollen's zoons, die in een hut op verscheidene mijlen afstands had gewerkt, met zijn vangst thuis. Veel had hij niet, één stuk maar, doch dit was een prachtexemplaar. Nauwelijks had Mollen hem gezien, of hij herkende zijn plaaggeest. Deze was naar de andere hut gevlogen en, daar hij op die plaats nooit verschrokken was, minder achterdochtig en zoodoende gevangen.

Hij kwam in het bezit der Old Hawking Club, waar hij als de Dutch killer bekend werd en onder alle opzichten een der uitmuntendste valken was, die de club ooit bezeten heeft.

 

Is de valkenjacht in Europa tegenwoordig tot een paar clubs bepaald, buiten ons werelddeel bloeit ze in C ina, Japan, Indië en Perzië, waar valken, doch ook arenden en sperwers sedert onheuglijke tijden voor de jacht op vogels, hazen, antilopen, gazellen enz. worden afgericht. Ook in Noord-Afrika is de valkenjacht algemeen. Bij de Bedoeïenen der Sahara staat de valk bijna even hoog aangeschreven als het paard. Een tamme valk wordt tegen de waarde van een paard betaald, maakt deel uit van het

[pagina 152]
[p. 152]

gezin en leeft onder de tent. Ja, mogen wij Ugherini in zijn Falconeria Moderna gelooven, dan wordt het bij deze zonen der woestijn als een bewijs van voornaamheid beschouwd, wanneer de boernoe s sporen vertoonen van de.... excrementen der valken.

In vroeger eeuwen was de valkenjacht ook in Europa algemeen geliefd en bestonden er strenge wetten tot bescherming dezer roofvogels. Zoo vaardigde Karel de Groote in 800 een edict uit, waarin o.a. gezegd werd: ‘Al wie een valk steelt of doodt, die geschikt is om kraanvogels te vangen, moet daarvoor een even goeden teruggeven, en zes denariën betalen; voor een valk, die de vogels in de lucht vangt, zal hij drie denariën betalen. Al wie een sperwer of een anderen vogel, die op de hand gedragen wordt, steelt of doodt, moet daarvoor een even goeden verschaffen en één denarie betalen.’

Keizer Frederik II werd voor den bekwaamsten valkenier van zijn tijd gehouden en was er zoo verzot op, dat hij er zelfs tegenover den vijand mee jaagde. Hij schreef er ook een verhandeling over, De arte venandi cum avibus (over de kunst om met vogels te jagen), die later te Augsburg in 1596 gedrukt werd. Het keizerlijke manuscript was intusschen door zijn zoon Manfred, koning van Sicilië, met aanteekeningen verrijkt.

Bij het beleg van Acre bood koning Filips August van Frankrijk tevergeefs duizend goudstukken aan de Turken voor een prachtigen valk, die in het vijandelijk kamp was neergestreken. Toen Bajazet, de geduchte sultan der Osmanen, bij den slag van Nicopolis in 1397 den hertog van Nevers en een aantal andere edellieden had gevangen genomen, weigerde hij elken losprijs. Maar toen de hertog van Borgondiëhem twaalt witte valken aanbood, werden de gevangenen onmiddellijk op vrije voeten gesteld.

Reeds in 1396 richtte de toenmalige groot meester der Duitsche ridders een school van valkeniers op. Karel V stond Malta aan de van Rhodes verdreven ridders af, tegen een jaarlijksche schatting van een witten valk. Bijna altijd legden de Duitsche keizers en vorsten aan de kloosters de verplichting op, hun valken te verzorgen.



illustratie
de valkenier adriaan mollen.


In Engeland werd de valkenjacht in de achtste eeuw ingevoerd en werd weldra een gelief koosd vermaak. Een oude Deensche wet, nog eeuwen lang van kracht, strafte hem, die een valk geroofd of gedood had, met den dood. Eduard III strafte met een jaar en een dag gevangenis wie zich een valkennest toeëigende. Elk jaar zond de koning van Denemarken een valkenier naar Ierland om daar giervalken te vangen. Een akte van het Éngelsche Parlement bepaalde, dat de valken van de Orkney-eilanden voor den koning bestemd waren.

Ook de Italiaansche vorsten en heeren, vooral de doges van Venetië, waren groote liefhebbers van de valkenjacht. In 1498 zond deze republiek drie gezanten naar den koning van Frankrijk met zestig valken, op het eiland Candia gevangen. Lodewijk XIII, een har stochtelijk beoefenaar der valkerij, besteedde daaraan fabelachtige sommen. De oppervalkenier van Frankrijk had een jaarlijksch inkomen van niet minder dan 4000 frank, een voor dien tijd ontzaglijke som.

Eerst in de tweede helft der achttiende eeuw begon de valkenjacht te verminderen, vooral in Italië, Frankrijk en Duitschland, en in onze eeuw geraakte zij nog meer in onbruik.

Verschillende oorzaken hebben daartoe meegewerkt, als de vermindering van het aantal valken, de uitvinding van den jachthagel, waardoor de jacht met het geweer meer algemeen werd, en het inkrimpen van de hoeveelheid onbebouwden grond. Als hoofdoorzaken evenwel noemt Ugherini het trapsgewijze verdwijnen der heerlijke rechten, de onophoudelijke oorlogen en omwentelingen, de omverwerping, in één woord, der geheele oude orde van zaken.

Tegen dezen machtigen stroom is oproeien onmogelijk. Daarom zal de valkerij ook nooit meer tot den bloei geraken, dien ze eenmaal bereikt heeft, maar veeleer nòg minder worden dan ze nu reeds is. Het ontbinden der Hawking Club op Het Loo is daarvan een nieuw bewijs.

Met een variant op Daudet's bekend woord kunnen wij zeggen: Les fauconniers s'en vont, de valkeniers gaan heen. En nu Adriaan Mollen is heengegaan, die meer dan een halve eeuw den naam der Nederlandsche valkeniers door geheel Europa met eere heeft opgehouden, past het ons, een saluut te brengen aan dezen brave, den oudste der oude garde.



illustratie
een valkenjacht op de veluwe,
naar de teekening van Charles Rochussen.



Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken