Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 12 (1895)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 12
Afbeelding van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 12Toon afbeelding van titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 12

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (42.80 MB)

Scans (744.72 MB)

ebook (35.69 MB)

XML (2.98 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 12

(1895)– [tijdschrift] Nieuwe Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Bij de Platen.

Een ontmoeting in het oerwoud. -

Een blik op dit pakkend tooneel zegt meer dan de uitvoerigste toelichting zou vermogen. We zien hier den mensch in strijd op leven en dood met den vertegenwoordiger van het dierenrijk, die hem, volgens de geleerden, naar den vleesche het naast verwant is, maar van zijn kant die verwantschap allesbehalve als een aanleiding tot vriendschappelijk verkeer opneemt.

Over het algemeen houdt de gorilla - want met dezen hebben we hier te doen - zich op een eerbiedigen afstand van den mensch. Volgens de verzekering van den natuuronderzoeker Koppenfels verbergt hij zich in zulke ontoegankelijke schuilhoeken van het oerwoud, dat nauwelijks een derde van de negerbevolking, die de bosschen bewoont, ooit een gorilla gezien heeft.

Met juistheid is het gebied, waarin hij wordt aangetroffen, niet aan te geven. Hij schijnt alleen thuis te hooren in een kleinere streek van West-Afrika en wel van Neder-Guinea. Tot dusver is hij althans enkel in de kustlanden tusschen den evenaar en den 5n graad Zuiderbreedte alsmede in de aangrenzende berglanden waargenomen.

Hij leeft, met uitzondering van de oude, eenzelvige mannetjes, in engen familiekring en leidt, ter voldoening van zijn onverzadelijke vraatzucht, een zwervend bestaan, zoodat hij eenvoudig overnacht, waar hij zich bij het vallen van den avond toevallig bevindt. Voor iederen nacht richt hij zich alzoo een nieuw logies in en dat wel, op de manier van den ooievaar, in de boomen. Daartoe kiest hij zich flinke, rijzig uitgegroeide stammen van ongeveer drie decimeter dikte en ter hoogte van vijf of zes meter, en maakt zich ter plaatse waar de eerste takken uitschieten, evenals de ooievaar, een nest van groene twijgen. De jongen, en wanneer die nog behoefte aan

[pagina 336]
[p. 336]

warmte hebben, ook de moedor nemen daarin hun nachtrust, terwijl de vader beneden met den rug tegen den boom neerhurkt en aldus de zijnen voor de overrompeling van den luipaard behoedt. In het droge jaargetij, als het water en voedsel in het binnenste der wouden schraal beginnen te worden, zoekt hij de plantages der inboorlingen op, waar hij naar apenmanier geweldige verwoestingen aanricht.

Zoolang hij ongemoeid blijft, valt de gorilla den mensch niet aan, en vermijdt zelfs hem te ontmoeten. Wordt hij evenwel door de nadering van een mensch verrast, dan richt hij zich op, stort uit het diepste van zijn borstkas een niet weer te geven, kort afgebroken, nu rollend, dan weer grommend gebrul uit en slaat met zijn reuzenvuisten op zijn geweldige borst; hij laat zijn vervaarlijke tanden zien en trekt een onbeschrijfelijk kwaadaardig gezicht, terwijl hem op kop en rug de haren te berge rijzen.

Kan men zich nog intijds uit de voeten maken, dan heeft men kans hem te ontloopen; maar wee, als men hem al te dicht genaderd is, zoodat men zich niet meer van een schietwapen bedienen kan om hem een kogel in den kop of het hart te jagen. Vluchten is tegenover het verbazend vlugge beest onmogelijk en bij zijn ontzettende kracht is elk ander wapen dan een geweer of pistool volkomen nutteloos. Hij pakt zijn vijand beet zooals den neger op onze gravure en drukt hem aan zijn harde borst te pletter.

De gorilla mag wat kleiner zijn dan een gewoon mensch, maar hij is veel breeder en sterker. De lengte bedraagt bij het mannetje van den voetzool tot den schedel van 165 tot 190 centimeter, de schouderbreedte 95 centimeter. Het wijfje is wat kleiner. De lengte en sterkte van den romp en de voorste ledematen, de ongeëvenredigd groote handen en voeten, waarvan de middelvingers of teenen door een vlies verbonden zijn, vormen de kenmerkendste trekken van deze diersoort.



illustratie
‘slaat er op!’ naar de schilderij van th. kleehaas.


Aan den sterken kop, die ten gevolge van den korten hals en de geweldige nekspieren bijna onmiddellijk op den romp schijnt te zitten, vallen de zware wenkbrauwen, de diepliggende oogen, de platte, breecle neus en de groote bek met de dikke lippen en het vervaarlijke gebit het meest in 't oog. De tamelijk langharige pels vertoont donkere kleuren, grauw, bruin of roodachtig en laat het gezicht lot aan de wenkbrauwen, het oor, alsmede handen en voeten, ter zijde en van onderen, vrij.

Hoe interessant het moge wezen, zoo'n sinjeur in een diergaarde op zijn gemak te bekijken, niemand zal stellig verlangen, van zoo nabij met een onverbasterd exemplaar kennis te maken als de neger op onze gravure.

Christus trouw tot in den dood. -

De heldhaftige moed der eerste Christenen, betoond in de gruwzame vervolgingen, waaraan zij van den kant der Romeinsche keizers bloot stonden, heeft de kunst herhaaldelijk de stof verschaft tot de treffendste, de aangrijpendste tafereelen.

Ook de Duitsche kunstenaar Albert Baur heeft in dat grootste tijdperk het onderwerp en de bezieling gezocht voor de schilderij, door de gravure op blz. 333 weergegeven.

't Is een aandoenlijke geschiedenis, die zijn tafereel ons verhaalt. Een aanzienlijke Romeinsche jonkvrouw is voor den praetor gedaagd, beschuldigd van deel te hebben in de samenzwering, die naar de meening der heidenen door de afschuwelijke nieuwe secte der Christenen tegen den keizer en al de instellingen des rijks wordt gesmeed.

Door den rechter ondervraagd, heeft zij moedig haar geloof in Christus beleden. Geen bedreigingen, geen fraaie beloften hebben haar standvastigheid aan het wankelen kunnen brengen. En ondanks haar hoogen maatschappelijken rang, ondanks den machtigen invloed van hooggeplaatste verwanten, ondanks haar jeugd en schoonheid is zij veroordeeld om in het Colyseum voor de leeuwen geworpen te worden ten schonwspel van een bloedgierig volk, dat zich verlustigt in den aanblik van verscheurde ledematen en stroomen bloeds.

Op het oogenblik, dat zij de arena of het strijdperk zal binnentreden, wordt er nog een laatste poging gedaan om haar vangedachten te doen veranderen. Men heeft gemeend dat het gezicht van dat vreeselijke, met bloed geverfde perk, van die uitgehongerde roofdieren, van die duizenden toeschouwers niet minder bloeddorstig dan de leeuwen haar zou doen terugschrikken.

Aan den ingang der arena staat een klein altaar met het ruiterbeeld des keizers. Divus Inperator luidt het geschrift in een groenen krans aangebracht. Aan den keizer moet hier goddelijke eer worden bewezen. Wanneer de jonkvrouw maar een oogenblik voor dat beeldje neerknielen en enkele korrels wierook op het altaar branden wil, zal zij gered zijn.

Te vergeefs spoort de priester, die bij het altaar de wacht houdt, haar daartoe aan. Voor 't laatst brengt hij haar nog eens onder het oog wat zij zal winnen met aan het keizerlijk bevel gehoor te geven; wat zij zal verliezen door te weigeren er zich aan te onderwerpen. Aan de eene zijde een leven van rijkdom, eer en grootheid, dat haar jeugd nog zooveel genoegens belooft; aan den anderen kant een smadelijk en, smartelijken dood onder de klauwen en tanden der leeuwen.

Maar de jonkvrouw heeft niet meer te kiezen; zij heeft haar keuze al gedaan. Christus en Zijn liefde gaat haar boven alles; in vergelijking van het geluk des hemels, dat Hij haar belooft, zinkt alle aardsch genot in het niet; ook de schrikkelijkste doodstrijd kan haar geen vrees inboezemen, daar zij weet dat op dien korten strijd een eeuwige zegepraal volgt.

Reeds beklimt zij de drie of vier treden, die toegang tot de arena geven, reeds wordt haar door de wachters het hek geopend, als zij zich plotseling door een krachtige hand voelt tegengehouden, terwijl haar een bekende en beminde stem in de ooren klinkt, die haar bezweert toch niet aldus het jonge leven weg te werpen, maar nog intijds terug te komen van den noodlottigen stap.

Het is haar verloofde, die zich, op het gezicht harer standvastigheid, schreiend voor haar voeten werpt om haar door zijn tranen en smeekingen te vermurwen.

Met innig medelijden ziet de martelares op den jonkman neer, die haar liefheeft en dien zij toch zulke diepe smart moet aandoen. Maar om zijnentwil mag zij Christus niet ontrouw worden, en het kruis aan de lippen drukkend, wendt ze zich vastberaden om: niets ter wereld zal haar scheiden van de liefde van Christus: Hem zal zij getrouw zijn tot den dood.

In gespannen verwachting slaan de toeschouwers achter de afsluiting het roerend tooneel gade: Zal die laatste bede van den jonkman haar niet terughouden? Zal zij niet wijken voor deze uiterste verzoeking? Die vragen leest men op de angstig belangstellende gezichten der eenen, waarin men de Christenen herkent, in de koel nieuwsgierige trekken der anderen, die het geval als heidenen aanzien, en wien de onverzettelijkheid van het meisje natuurlijk een dwaasheid is.

Voor de Christenen is evenwel die dwaasheid des kruises de hoogste wijsheid.

‘Slaat er op!’ -

Tot slot van dit nummer een koddige vertooning, die zeker geen nadere toelichting behoeft. De uitnoodiging van denrakker, die zijn kameraad onder den arm genomen en over de knie gelegd heeft, tot de omstanders gericht, laat toch aan duidelijkheid niets te wenschen over. Gelukkig dat we geen kornuiten in de nabijheid zien, anders kon de aansporing ‘Slaat er op!’ het slachtoffer van die zijde nog een geducht warme broek bezorgen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken