Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 13 (1896)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 13
Afbeelding van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 13Toon afbeelding van titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 13

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (42.26 MB)

Scans (798.91 MB)

ebook (35.75 MB)

XML (2.95 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 13

(1896)– [tijdschrift] Nieuwe Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

De Zalige Idesbaldus van der Gracht.

Een eeuwenoude stamboom, in Belgischen bodem geworteld, strekt allicht zijne vertakkingen over Nederland uit. Is een zijner eerst bekende spruiten een zalige, wiens familienaam ook thans in ons vaderland met eere wordt genoemd, dan geeft dit feit de verklaring, waarom de jubeltoon, in de maand Juli van dit jaar te Brugge aangeheven, ook hier een weerklank vindt. Het gel[e]t de hulde, door onze zuidelijke naburen bewezen aan den zaligen Idesbaldus van der Gracht, derden abt der voormalige abdij van Duijnen.

De gevierde zag het levenslicht omstreeks het jaar 1100. Zijn vader, een kruisridder, door vroomheid en heldenmoed vermaard, droeg den geslachtsnaam ‘van der Gracht,’ toen reeds behoorende aan een der edelste familiën van het graafschap Vlaanderen. Hij volgde Robert, graaf van Vlaanderen, naar het H. Land en was hem behulpzaam bij het veroveren der steden Nicea, Antiochië en Jerusalem. Met dien krijgsroem beladen, kwam hij in het jaar 1099 tot de zijnen terug. Nog maakt de geschiedenis melding van Robertus van der Gracht en zijn zoon Wouter, waarschijnlijk broeder en neef van den zaligen Idesbaldus. Ook blijkt uit een stamkaart, in de vorige eeuw ten huize van wijlen den heer van Pusschendaele, Guillaume van der Gracht, te Kortrijk aanwezig, dat deze adellijke familie niet alleen aan Portugal, maar ook aan andere vorstelijke en grafelijke huizen verwant was, terwijl zij bij de hoven van Spanje en Brussel in hoog aanzien stond.

Deze bizonderheden zijn opgeteekend door Nivardus van Slove, prior der abdij van Duijnen. Aan diens geschrift over den zaligen Idesbaldus, waarvan de vierde druk in het jaar 1763 te Brugge verscheen, is ook de volgende levensschets ontleend.

Ongeveer twee jaren vóór de geboorte van Idesbaldus, werd de grondslag gelegd der orde van Citeaux, waarvan de zalige een sieraad zou zijn. Een zorgzame opvoeding en zijne liefde tot God bereidden hem den weg tot het H. Priesterschap, hetwelk hij in het jaar 1127 ontving. Aan het hof van Diederik, graaf van Vlaanderen, waar hij als aalmoezenier eenige jaren verbleef, schitterde zijne heiligheid reeds met zulk een glans, dat hij daar als een engel uit den hemel geëerd werd. Hij verlangde echter in de eenzaamheid God te dienen; daarom verliet hij het hof en aanvaardde het ambt van kanunnik, dat hem door bemiddeling van Gertrudis, gravin van Veurne, was toegekend.

Alsdan begon hij zich voor te bereiden tot den kloosterlijken staat. Dikwijls bezocht hij het klooster der Cisterciënsen te Duijnen, bij Brugge, aan het zeestrand gelegen. Daar ontmoette hij in het jaar 1138 den H. Bernardus, wiens vriendschap hij immer behield en zich deze waardig betoonde ook na den dood van dien grooten heilige. Eveneens was hij innig bevriend met Robertus, eersten abt van Duijnen. Deze aarzelde dan ook niet, Idesbaldus op twee-en-veertigjarigen leeftijd onder zijne kloosterlingen op te nemen.

Spoedig bleek de hooge volmaaktheid van den nieuweling, want Idesbaldus had den grond van den geestelijken opbouw zijner ziel zoo diep gelegd, dat, ofschoon hij van edelen stam en hoog geacht was in de wereld, hij toch zich zelven minder achtte dan den minsten leekebroeder van het klooster. Terstond na zijn proefjaar werd hij tot het afleggen der geloften

[pagina 140]
[p. 140]

toegelaten en allengs tot verschillende ambten bevorderd.



illustratie
de feesten ter eere van den zaligen idesbaldus te brugge. - Groep uit den optocht voorstellende Idesbaldus met het bestuur van het graafschap belast.


Inmiddels verloor het pas gestichte klooster van Duijnen zijn eersten abt Robertus door het afsterven van den H. Bernardus, wien deze opvolgde als abt van Clairvaux. Ook Albero, de tweede abt van Duijnen, ging om redenen van gezondheid, na een bestuur van twee jaren, terug naar Clairvaux, van waar hij gezonden was. Alvorens te vertrekken, wees hij Idesbaldus tot zijn opvolger aan. Met eenparige vreugde vernamen de kloosterlingen, dat de waardigste onder hen voortaan hun vader zoude zijn. Robertus, abt van Clairvaux, bevestigde deze keuze en de bisschop van Teruanen voltrok de plechtigheid, waarbij Idesbaldus van der Gracht bevestigd werd als derde abt van Duijnen.

Zijn bestuur kenmerkte zich door vastberadenheid, aan zacht beleid gepaaid. Gestreng voor zich zelven was hij vol goedheid voor anderen; zijn verheven deugd blonk in de uitoefening van zijn ambt boven alles uit. Een ongerepte zuiverheid van hart verbond hij aan den vurigsten ijver voor het heil der zielen. Zoo innig was zijn omgang met God, dat, wanneer hij zijn kloosterbroeders toesprak, het hun toescheen alsof hij met den H. Paulus tot in den derden hemel was opgenomen geweest. Volgens de oude geschiedschrijvers der orde van de Cisterciënsen bezat hij daarenboven de buitengewone gave van mirakelen te doen. De roep van zijn heiligheid verspreidde zich over de geheele streek. Dikwijls brachten graaf Diederik en zijne gemalin Sybilla met hun zoon Philippus aan Idesbaldus een bezoek, want zij eerden hem als een vader, wiens raad zij in gewichtige aangelegenheden in wonnen en opvolgden.

De gedachte dat Bernardus de gelukzalige eeuwigheid was ingegaan, ontstak in Idesbaldus het verlangen, om zijn vriend ook op aarde verheerlijkt te zien. Hij ondernam dan de toen zoo moeizame reis naar Rome, ten einde aan Paus Alexander III de heiligverklaring van Bernardus te vragen. Met de belofte van den Paus, dat Zijne Heiligheid deze zaak spoedig in behandeling zou nemen, keerde Idesbaldus naar zijn klooster terug. Evenwel ter bespoediging van den gewenschten uitslag zijner bemoeiingen begaf Idesbaldus zich, maar nu van meerdere abten zijner orde vergezeld, ten tweede male naar den Paus. Aan de voeten van den Heiligen Vader herhaalde hij zijn dringende bede. Doch Idesbaldus mocht zich tijdens zijn leven niet verheugen in de heiligverklaring van den H. Bernardus, want deze werd eerst uitgesproken door Paus Alexander in het jaar 1174. Aan den zaligen Idesbaldus echter blijft de roem, de eerste en voornaamste bewerker te zijn geweest der heiligverklaring van den grooten kerkleeraar.



illustratie
de feesten ter eere van den zaligen idesbaldus te brugge. - Groep uit den optocht voorstellende aartshertogin Isabella op weg naar Veurne om de relieken van den zaligen Idesbaldus te vereeren.


Twaalf jaren had Idesbaldus de abdij van Duijnen bestuurd, toen hij zelf in geur van heiligheid deze wereld verliet op den 18en April van het jaar 1167. Nauwelijks was zijn stichtend afsterven bekend geworden, of de bewoners van geheel den omtrek en voornamelijk van Veurne, Duinkerken, Nieuwpoort en Dixmuiden spoedden zich in menigte naar de plechtigheid zijner begrafenis. Hun aantal was zoo groot, dat niet alleen het klooster, maar

[pagina 141]
[p. 141]



illustratie

giovanni bellini bij albrecht durer, naar de schilderij van theobald van oer.


[pagina 142]
[p. 142]

ook de breedte van de Duijnen te beperkt scheen, om allen te ontvangen, die den dood van hunnen getrouwen en heiligen vriend kwamen beweenen. Zijne medebroeders, overtuigd dat hun diepbetreurde vader nu hun voorspreker in den hemel geworden was, besloten van de gewoonte der Cisterciënsen af te wijken door het kostbaar lichaam te plaatsen in een looden kist; ongebalsemd echter werd het binnen de kloostermuren begraven. En toch verspreidde het een aangenamen geur, toen men zeven en twintig jaren later die kist te voorschijn bracht, om het eerbiedwaardig overblijfsel van den zalige naar eene nieuwgebouwde kloosterkerk over te brengen. Dit buitengewoon verschijnsel nam op den weg daarheen zoo zeer toe, dat de schare, die den doode volgde, meende een hemelschen geur te genieten. Bij de opening van de kist werd het lichaam bevonden in een toestand, alsof het zooeven begraven was. De kloosterlingen versierden het met rozen, bloemen en welriekende kruiden. Daarna sloten zij de looden kist weer en plaatsten die met eerbied in den bodem van de kapittelzaal.

Gedurende geruimen tijd, zegt de kloosterkroniek, werd ter eere van den dienaar Gods zijn jaarlijksche gedachtenis gevierd en jaarlijks ook het kerkelijk officie gebeden, als ware hij de bizondere beschermheilige van het klooster. Dit godvruchtig gebruik werd in de abdij van Duijnen voortgezet, totdat de oproerlingen der 16e eeuw de kloosterlingen verjaagd hadden. Het klooster werd verwoest en zijne bouwvallen verdwenen meerendeels onder het zand der steeds aanspoelende zee. Zelfs het zeewater drong er in door en vormde een gracht juist boven de plaats, waar het lichaam van Idesbaldus begraven lag. Maar een helder licht, dat door velen gezien, herhaaldelijk des nachts uit den hemel op het graf van den zalige nederdaalde, wees duidelijk zijne tijdelijke rustplaats aan. Door dit hemelteeken geleid, begon Bernardus Campmans, veertigste abt der naar Brugge verplaatste abdij van Duijnen, zijn onvermoeide nasporingen. Op den 13en November van het jaar 1623 had hij de voldoening, het lichaam van den zaligen Idesbaldus terug te vinden. Nadat het water gekeerd en het zand tot op twaalf voeten diepte uitgegraven was, kwam onder een plaveisel, waarop in kleine steenen de woorden te lezen waren: ‘Idesbaldus Abbas III Dunensis’ de looden kist te voorschijn. Voor de tweede maal werd deze geopend op den 21n April 1624 in tegenwoordigheid van den bisschop van Ieperen, Antonius Hennin, en van vele aanzienlijke geestelijken en leeken. Het lichaam was nog ongeschonden en getooid met de bloemen en kruiden, die er bij de eerste opening over verspreid werden. Op het hart van den zalige lag een roos, zoo frisch en gaaf, als ware zij eerst vóór twee of drie dagen geplukt. Met veel godsvrucht bracht de bisschop deze roos naar zijn bisschoppelijk verblijf en Zijne Doorluchtige Hoogwaardigheid vaardigde een authentieke verklaring uit van den wonderbaren toestand, waarin het bisschoppelijk onderzoek het lichaam van Idesbaldus gevonden had.

De mare dezer bevinding verspreidde zich spoedig door Frankrijk, Italië, Spanje, Duitschland en vooral over de toenmalige Nederlanden. Dientengevolge nam Clara Isabella, regentes der zeventien provinciën, het besluit om met geheel haar hof het eerbiedwaardig lichaam te gaan beschouwen. Ten einde aan het voornemen van Hare Hoogheid te gemoet te komen, werd het lichaam daags voor haar bezoek op een tafel neergelegd.

Het was op den 13n Augustus van het jaar 1625, toen de vorstin in het klooster verscheen met den kardinaal De la Cueva, aartsbisschop van Cesarea, den markies Spinola en een schitterend gevolg van edellieden en hovelingen. Met bewondering beschouwden zij het lichaam van den zalige; het lag daar nog even ongeschonden als te voren en verkwikte de omstaanders met den vorigen hemelschen geur.

‘Dit is de vinger Gods!’ riep de kardinaal herhaaldelijk uit, terwijl Isabella zich niet kon weerhouden meermalen te verzuchten: ‘O, welk een goeden en zoeten geur verspreidt dit heilig lichaam!’

Na het vertrek van de vorstin nam de toeloop der geloovigen zoo zeer toe, dat de kloosterkerk te klein was, om allen te bevatten. Vele kranken vonden genezing op de voorbede van Gods dienaar en niet zelden bleek het, welk een macht hij op de booze geesten uitoefende.

De wonderteekenen en gunstbewijzen, door tusschenkomst van Idesbaldus verkregen, legden getuigenis af van zijn eeuwige gelukzaligheid. Vooral in het bisdom van Brugge werd hij sinds onheuglijken tijd als een zalige vereerd: aan zijn jaarlijkschen feestdag waren zelfs aflaten verbonden. Nog pleegt het volk op den gedenkdag van zijn verscheiden, den 18n April, zijn graf te versieren; een lofrede op den zalige wordt dan uitgesproken en dankbaar aangehoord door menigeen, die verkregen weldaden aan zijne voorspraak toeschrijft.

Aan al deze uitingen van godsvrucht en vereering ontbrak echter nog het zegel der Kerk, dat is, de wettelijke uitspraak van het hoogste gezag, dat de voortdurende vereering, aan Idesbaldus gebracht, door den H. Stoel wordt erkend en bevestigd. Na een veeljarig en vormelijk onderzoek heeft onze H. Vader Paus Leo XIII onlangs deze heuglijke uitspraak gedaan en vastgesteld dat de kerkelijke getijden met de daaraan beantwoordende Mis ter eere van den zaligen Idesbaldus, abt, jaarlijks op den 18n April voor geheel het bisdom van Brugge verplichtend zullen zijn.

Het Pauselijk besluit, waarbij de zalige Idesbaldus van der Gracht aan de openbare vereering der geloovigen wordt voorgesteld, wekte onder zijne landgenooten zulk een geestdrift, dat zich al aanstonds een comité vormde, om ter eere van hunnen verheerlijkten medeburger buitengewone feestelijkheden te beramen. Volgens een schrijven in Le XXe Siècle van 10 Februari ll. werd, in overeenstemming met de vernomen wenschen, vastgesteld, dat op Maandag 13 Juli de reliquieën van den zalige in een historischen optocht door de stad Brugge zouden omgedragen worden. Met den meesten luister is dit plan nu verwezenlijkt. Uit de welgeslaagde afbeeldingen, welke de Belgische Illustratie thans van het feestvierend Brugge geeft, kunnen de lezers zich een denkbeeld maken van de schitterende hulde, die in onze negentiende eeuw door geheel een stad wordt gebracht aan een landgenoot, wiens heilig leven, nu acht eeuwen geleden, een aanvang nam.

Dat de belangstelling in dit feestgetij de grenzen van België overschreed en zich in dit tijdschrift openbaart, vindt zijn oorsprong in den stamboom van den zaligen Idesbaldus van der Gracht; zijn edele geslachtsnaam werd omstreeks 1575 door het huwelijk van Jan van der Gracht met Amelberge van Waterschoot verbonden aan de familie Van Waterschoot van der Gracht.

Deze familie voerde en voert nog steeds hetzelfde wapen als dat der Belgische familie Van der Gracht en, war meer zegt, zij verloor den zieleadel niet, die Idesbaldus tot een zalige gestempeld heeft.

 

B.

M.P.K.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken