Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 13 (1896)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 13
Afbeelding van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 13Toon afbeelding van titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 13

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (42.26 MB)

Scans (798.91 MB)

ebook (35.75 MB)

XML (2.95 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 13

(1896)– [tijdschrift] Nieuwe Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Bij de Platen.

‘Hier ben ik.’ -

't Is een zelfbewust personage, dat wij hier ten tooneele voeren, niemand minder dan de leer- en loopjongen van den schoenmakersbaas Pikdraad. Daar moet ge zoo min niet over denken; want die aap van een jongen voelt zich heel wat mans, vooral nu hij een sigaar heeft opgeloopen, waaruit hij dampt als een sappeur. In het besef van zijn eigenwaarde gaat hij voor niemand op zij, zelfs voor den burgemeester niet, tenzij deze een klant van zijn baas mocht wezen, in welk geval hij wel zoo genadig zal zijn den man met eenige deferentie te bejegenen, in de hoop altijd dat er vandaag of morgen nog eens een dubbeltje voor hem zal overschieten.

Maar overigens ziet onze schoenmakersjongen op iedereen, de gewichtigste notabelen niet uitgezonderd, met souvereine minachting neer. Hij voelt zich op straat heer en meester; hij steekt gewoon den gek met de deftigste lui, met de eerbiedwaardigste autoriteiten.

[pagina 184]
[p. 184]

Er is maar één ding, waarvoor hij respect heeft, en dat is de spanriem van zijn baas of de slof van de juffrouw, want in zijn dubbele qualiteit van leer- en loopjongen heeft hij zoowel met den meester schoenmaker als diens achtbare wederhelft te maken. Voor den baas haalt hij bij de klanten het schoeisel op, dat gerepareerd moet worden, of brengt nieuwe laarzen thuis; voor de juffrouw loopt hij de rest van den dag om gist en kaneelwater. Hoe meer boodschappen hij heeft, hoe liever 't hem is; want op den winkel rustig te zitten prikken onder 't oog van den meester, dat houdt hij geen kwartier uit. De straat is zijn element, en daar zegt hij, kranig met zijn pet op één oor en de sigaar in den mond rondstappend, tot iedereen: ‘Hier ben ik.’

Van Beethoven en de blinde. -

Deze schilderij stelt ons een treffende episode voor uit het leven van den grooten toonkunstenaar.

Men weet dat de beroemde Van Beethoven, de schepper van zoovele onvergetelijke toonwerken niet gelukkig was.

Op zijn lateren leeftijd was de ongeneeslijke zwaarmoedigheid, die hem kwelde, en zijn zucht tot de eenzaamheid, die in volslagen menschenschuwheid ontaardde, licht te verklaren. De man, die steeds zijn hoogste genot had gevonden in zijn kunst, in de muziek, die door zijn meesterlijke scheppingen anderen de genotvolste oogenblikken bezorgde, zag zich zelven die voldoening ontzegd: hij was doof. En bij het gemis van hetgeen zijn lust en vreugde had uitgemaakt, kwam nog de angstige vrees dat anderen dit gebrek in hem ontdekken mochten. Men begrijpt dus met welke wanhopige smart hij zich in de eenzaamheid opsloot en welke bitterheid dit gefolterde hart moest vervullen, dat nooit zijn leed voor anderen kon uitstorten, integendeel het naijverig voor elke deelneming verbergen moest. Maar ook in de eerste jaren van zijn muzikale loopbaan, toen hij zich nog in het gebruik van een voortreffelijk fijngevoelig en ontwikkeld gehoor verheugen mocht, voelde de groote toondichter zich soms nameloos ongelukkig. Gelijk zoo menig jeugdig talent had hij in den beginne met armoede, miskenning en allerlei tegenkantingen te worstelen; en wat anderen, met een gelukkiger temperament begaafd, wellicht met moed gedragen zouden hebben, dat was voor zijn prikkelbare kunstenaarsziel een onduldbare foltering.

Op zekeren keer dat hij tegen den avond in de somberste stemming door de stad dwaalde, werd, zijn oor plotseling getroffen door een hem bekende melodie, liet was een uittreksel uit een van zijn eigen symphonieën, dat hij met bewonderenswaardige uitdrukking op een gebrekkig klavier hoorde spelen.

Het geluid kwam uit een armoedig huis en Van Beethoven bleef, verbaasd en geboeid, aan de deur staan luisteren. Nieuwsgierig welke begaafde muzikant zich in deze armoedige omgeving mocht verschuilen, stiet hij de deur open en trad stil binnen.

Daar zag hij een eenvoudig gekleed jong meisje voor een oude piano zitten, en het viel den kunstenaar op dat zij geen notenpapier voor zich had. Zij speelde dus het moeilijke stuk uit het hoofd.

Het bleek Van Beethoven, zoodra hij zijn tegenwoordigheid aan de speelster kenbaar gemaakt en met haar een paar woorden gewisseld had, dat zij een blinde was, die de melodie enkel op 't gehoor af had geleerd. Zij verhaalde dat in de buurt een dame woonde, die de symphonie herhaaldelijk speelde. Door haar open raam kon de blinde de muziek hooren en zoo had zij beproefd die op haar eigen klavier na te spelen.

Het mocht haar, zoo klaagde zij, evenwel niet gelukken, dit zoo zuiver te doen als zij wel wenschte; zij moest toch enkel maar op haar gehoor en geheugen afgaan, daar zij geen muziekpapier kon raadplegen. Daarom was haar vurigste wensch, dat een bekwaam musicus haar het stuk eens in al zijn schoonheid zou voorspelen.



illustratie
vischafslag aan het strand naar de schilderij van blommers.
(Eigenaar de heer J.C. de Vos te Haarlem.)


Onmiddellijk zette Van Beethoven zich aan de piano en nu weerklonk door het nederige vertrek de heerlijke symphonie met zulk een gloed en rijkdom van tonen, dat de blinde in verrukking uitriep: ‘U is niemand anders dan Van Beethoven zelf. Alleen de meester, die de symphonie zelf schreef, kan ze aldus ten gehoore brengen.’

De groote toondichter voelde zich door deze hulde aan zijn talent, van iemand die hem blijkbaar zoo innig begreep, dermate getroffen, dat hij zich, op haar verzoek nog iets te spelen, opnieuw aan de piano zette en de vingers over de toetsen liet glijden.

Het was intusschen volslagen donker geworden, maar de maan wierp haar vriendelijk schijnsel in het vertrek en verlichtte het bezielde gelaat van den kunstenaar.

Hij begon een treurige, maar wonderlieflijke sonate te spelen. De harmonie ontstroomde het instrument gelijk de stralen der maan zich over de aarde verspreidden. De betooverende inleiding werd gevolgd door een soort van tusschenspel in driekwartsmaat, levendig, geestig, vlug, vol van de treffendste gedachten. Daarna volgde het einde, opbeurend, verteederend, tegelijk ernstig en krachtig.

Het was de beroemde Mondschein-sonate, die Van Beethoven hier improviseerde en die bij, thuis gekomen, onmiddellijk ten papiere bracht.

De arme blinde zocht hij nog menigmaal op, niet alleen om voor haar te spelen, maar ook om haar in haar muzikale studiën te leiden. Wanneer hij door zwaarmoedigheid en menschenhaat gekweld werd, dan vond hij troost bij het beklagenswaardige kind, dat haar ongeluk met gelatenheid droeg, en leerde van haar in de muziek zijn lijden vergeten.

Het kind van den straatkunstenaar. -

Aangrijpende tegenstelling tusschen de bespottelijk toegetakelde figuur van den straat-clown en den smartelijken ernst, die uit de trekken van den bezorgden vader spreekt! De grappenmaker, die straks tot vermaak van het publiek als een gek rondsprong en al de aardigheden verkocht, die hij maar aan den man kon brengen, buigt zich nu met liefderijke bezorgdheid over het knaapje, dat hem met kunsten maken het brood moet helpen verdienen en dat ongelukkig bij een van zijn toeren bezweken is. Haastig heeft hij het de naaste apotheek binnengedragen om het de eerste hulp te verschaffen. Het schijnt dat het hoofd van het jongske verbonden is: wie weet dus of het bij een gevaarlijken sprong niet op de harde straatsteenen is terecht gekomen. In elk geval schijnt het zich nog pijnlijk en machteloos tegen vaders borst aan te vlijen.

Arm kind, arme vader! Dien uitroep leest men op de gezichten der belangstellende omstaanders, die elkaar rondom het treurige groepje verdringen. Het zijn menschen van allerlei stand en leeftijd, eenvoudige vrouwen uit het volk met een kind op den arm, nette dames en heeren, straatjongens, die in andere omstandigheden zich niet weinig ten koste van den straatkunstenaar in zijn vermakelijk pakje amuseeren zouden, maar die nu heel deelnemend en zelfs hulpvaardig komen toeschieten.

Beneden aan de stoep staan de overige leden van den kleinen artistentroep, de ezel met den raaf op den rug en de gedresseerde poedelhond, treurig op den ouden en den jongen baas te wachten. 't Is of de stomme dieren begrijpen dat er een ongeluk gebeurd is. Ook voor hen is het baantje van straatkunstenaar lang zoo vroolijk niet, als het voor onnadenkende toeschouwers misschien schijnen kan.

Vischafslag op het strand. -

Ziedaar een vroolijker tooneeltje. Voorzeker is het leven der visschers door niet minder gevaren bedreigd dan dat van den acrobaat; maar daar wordt op het oogenblik niet aan gedacht. Veilig zijn de pinken binnengevallen en ze hebben een mooie vracht visch aangebracht. De vrouwen, die, terwijl de mannen op de vangst uit waren, al menigmaal in gespannen verwachting naar hun terugkomst hebben uitgezien, zijn allen op het strand present. Niet enkel om man of broer te verwelkomen, maar ook om zaken te doen. Want de versch aangebrachte visch wordt onmiddellijk op het strand bij afslag verkocht en ieder moet zorgen op voordeelige manier een zootje machtig te worden, dat met winst in de stad kan worden omgezet. Terwijl de eenen de visch bij heele manden aandragen om ze op het strand uit te schudden, zijn de anderen al druk bezig de schollen en schelvisschen te bekijken en te betasten.

De Hollandsche schilder Blommers heeft dat levendig schouwspel, dat aan zijne stranden geen zeldzaamheid is, trouw naar het leven weergegeven.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken