Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 13 (1896)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 13
Afbeelding van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 13Toon afbeelding van titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 13

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (42.26 MB)

Scans (798.91 MB)

ebook (35.75 MB)

XML (2.95 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 13

(1896)– [tijdschrift] Nieuwe Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Allerlei.

De schijndood. -

Dit verschijnsel is de hoogste graad van onmacht met het voorkomen van een doode en het schijnbaar verdwijnen van den adem, den polsslag en alle uitwendige teekenen van leven.

Alleen als men scherp naar het kloppen van het hart luistert, kan men, als werkelijk de dood nog niet is ingetreden, bij lange tusschenpoozen een dauwen klop hooren, en de met prikkelende zelfstandigheden ingewreven huid wordt bij den schijndoode vochtig en rood, terwijl ze bij den werkelijken doode verdroogt.

Het zekerste is echter het intredende bederf, dat zich bij den werkelijken doode op zijn laatst den derden dag altijd in minstens eenige doodvlekken vertoont. Bij allen, die plotseling in zulk een toestand geraken, als verhongerden, geworgden, bevrorenen, verdronkenen enz., wachte men dus steeds den derden dag af en nog langer, indien zich nog geen doodvlekken mochten voordoen, en doe niets wat den werkelijken dood zou kunnen bevorderen, maar brenge ze langzamerhand in de warmte, en wel zooveel te langzamer naarmate zij kouder zijn, verschaffe hun zuivere, frissche, droge lucht en behandele ze met zacht wrijven en drukken.

De markies d'Orches had een prijs van 20.000 franks uitgeloofd voor de ontdekking

[pagina 240]
[p. 240]

van een practische methode, om den ingetreden dood ook in de armoedigste hut duidelijk te constateeren. Dr. Canière van St. Jean du Gard verdiende den prijs. Een eenvoudige, onbedrieglijke proef bestaat hierin, de hand van den doodgewaande in een donkere kamer tegen een vlam te houden. Is de dood nog niet ingetreden, dan schijnen de vingers, vooral aan den om trek, doorschijnend met een rooskleurige tint; heeft echter het leven opgehouden, dan bedekt de hand het licht als een hand van hout en teekent zich scherp tegen de stralen af.

Het ontploffen van petroleumlampen. -

Men meent algemeen, dat het ontploffen van petroleumlampen in de meeste gevallen te wijten is aan het uitblazen der lamp van boven. Een onderzoek, op last der Duitsche regeering ingesteld, heeft bewezen, dat ontploffingen door die oorzaak zoo zelden zijn, dat zij nauwelijks één percent der ongelukken met petroleumlampen uitmaken. De meeste ontploffingen zijn veeleer toe te schrijven aan een snel bewegen of scheef houden der lampen, alsmede aan te sterke verhitting van de peer, want reeds onder normale verhoudingen gaat de temperatuur van de gassen in brander en peer de temperatuur in de kamer aanmerkelijk te boven.

Om ontploffingen te voorkomen zijn de volgende regels in acht te nemen: Elke lamp moet een zwaren en breeden voet hebben, om ze voor omvallen te vrijwaren; peren van metaal zijn te verkiezen boven glas en porselein. De cilinder moet goed passen en zoo opgezet worden, dat de lucht niet van ter zijde bij de vlam kan komen. De ring van den brander moet vast zitten, het katoen week en niet te dun zijn. De peer moet telkens voor het branden gevuld worden, en het uitblazen moet eerst geschieden als het katoen tot op de hoogte van den brander omlaag gedraaid is. Ten slotte moet een brandende lamp niet aan tocht blootgesteld en het rondloopen daarmee zooveel mogelijk vermeden worden.

Koffie op Turksche manier te zetten. -

Men zet in een waterketel zooveel water op, als men kopjes koffie noodig heeft, en doet daarbij voor elk kopje anderhalf tot twee stukjes kandijsuiker. Zoodra het suikerwater kookt, schudt men er de goed gebrande, fijn gemalen koffie in (twee koffielepels op één kopje gerekend), laat de koffie zoo wat tien minuten lang koken en schept er het schuim, dat zich gevormd heeft, af. De koffie wordt nu in kleine kopjes gegoten en bovenop in elk kopje een beetje van het afgeschepte schuim gegeven.

Kleedingstukken waterdicht te maken. -



illustratie
in den storm.


125 gram loodsuiker en evenveel aluin worden onder ijverig roeren in heet water opgelost. Men giet dit mengsel in een grooten, met lauwwarm water gevulden emmer en roert zoo lang, tot alles zich goed vermengd heeft. In deze vloeistof legt men dan de kleedingstukken 24 uur lang te weeken en hangt ze daarna te drogen, zonder ze uit te wringen. Of men kookt 17 gram vischlijm tot ze zich volkomen in zicht water heeft opgelost, terwijl men 35 gram aluin in één liter en 10 gram witte zeep in een halven liter water oplost. Elk van deze drie vloeistoffen filtreert men door een grove lap en vermengt ze daarna. Nu wordt het mengsel sterk verwarmd en in dezen toestand met een borstel over den binnenkant van de kleedingstukken gewreven. Het is goed, dit tweemaal te herhalen.

Het insmeren van laarzen. -

Nu de winter weer zachtjes aan nadert, worden de laarzen, die lang op zolder gestaan hebben, al voor den dag gehaald, om ze eens ter dege in te smeren. Men doe dit echter niet met traan, maar met lanoline of gele vaseline. De traan toch is een in drogende olie, waardoor de laarzen maar korten tijd zacht, daarna echter weer hard worden en kloven vertoonen.

De invloed der zeeziekte op de dieren. -

Deze invloed uit zich op verschillende wijzen. Alle dieren echter zonder onderscheid worden op zee tammer, zelfs den wildsten schijnt een gevoel van zwakte te overvallen. Apen vooral hebben veel van de zeeziekte te lijden, ook de vogels, want hun gezang is gedurende de vaart geheel verstomd. Hoenders en ganzen worden mager, de hanen kraaien niet meer, de duiven sterven, naar men beweert, de eenden echter blijven opgewekt en goeden eetlust houden. Katten en honden toonen zich heel onrustig, de eersten worden schuw en angstig en houden zich soms halve dagen verborgen; de honden zijn graag in de nabijheid van menschen en verliezen volkomen allen eetlust. De koppigste beesten als ossen en buffels gewennen zich op zee spoedig aan hun wachters. Alleen op varkens en slangen schijnt de zeelucht in het minst geen vat te hebben.

Het bijten op de nagels. -

Het nagelbijten is gevaarlijk, omdat daardoor de kiemen van ziekten in den mond kunnen komen en omdat de nagels uit hoornstof bestaan, waarop het maagsap geen werking heeft.

Gewoonlijk begint het nagelbijten niet vóór het vierde levensjaar; het meest wordt het bij schoolkinderen aangetroffen.

Ten gevolge der ingeslikte nageldeeltjes lijden nagelbijters dikwijls aan verstoringen in den maagdarm. Ook geeft het voortdurende nagelbijten licht aanleiding tot ontsteking en verzwering van het celweefsel der vingers, waardoor soms zelfs operaties noodzakelijk worden. Ten gevolge daarvan wordt de tastzin minder fijngevoelig, en in de vakscholen kunnen de onderwijzers dikwijls de ervaring opdoen, dat nagelbijters bij zeer nauwkeurig werk, waarbij een goed ontwikkelde tastzin in de vingertoppen noodig is, niet te gebruiken zijn.

De oorzaken van het nagelbijten vinden, blijkens waarnemingen van dr. Berillon, ten deele haar verklaring in het instinct, dat het kind onmiddellijk ra de geboorte tot zuigen drijft, en waarschijnlijk is bij veel nagelbijters de gewoonte enkel een voortzetting van het instinct. Maar ook oudere kinderen bijten dikwijls op hun nagels of op hun penhouder, als zij zich verstandelijk moeten inspannen. Er zijn nagelbijters, bij wie die hebbelijkheid eerst op een bepaalden leeftijd zich openbaart; dan berust zij gewoonlijk op navolging. Het nagelbijten gaat bovendien, volgens Berillon's onderzoekingen, dikwijls met verschillende eigenaardigheden gepaard, als slaapwandelen, spreken in den slaap, stotteren, gedrukte stemming enz. Veel nagelbijters kunnen maar slecht door den neus ademhalen en slapen met den mond open.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken