Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 14 (1897)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 14
Afbeelding van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 14Toon afbeelding van titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 14

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (37.26 MB)

Scans (753.35 MB)

ebook (30.61 MB)

XML (3.00 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 14

(1897)– [tijdschrift] Nieuwe Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

De flamingo.

Op den warmen zomerdag is een lauwe halfdonkere nacht gevolgd. Het loopt zachtjes aan naar den morgen en de koelte, die van het water opstijgt, wekt al het gedierte tot nieuw leven. Overal in het rond komt er beweging; het luide, meermalen herhaalde gekwaak van een eend, van bedrijvig vleugelgeklepper vergezeld, het schorre geroep van moeras- en watervogels weerklinken van den tegenovergestelden oever. Dan hooren wij in de verte de bulderende stem van den koning der dieren en, als de echo daarvan, het geloei der groote herkauwers.

Weer wordt het stil; slechts nu en dan vernemen wij het ‘hoehoe’ van den uil, den schreeuw van een meeuw of den trompetgalm van een kraanvogel. Nu echter treffen ons oor geluiden, zoo wonderlijk en akelig te gelijk, dat wij ze den fraaigeveerden pauw haast niet durven toeschrijven; en als opgeschrikt kraait een kalkoensche haan, laat een duifje haar schril gekir hooren en vermengen zich daarmee tal van knorrende, blatende of brullende tonen. De honden worden wakker; hun geblaf en gehuil overstemt in het eerst alle andere stemmen, tot ook die bedaren en met de toenemende nachtkoelte alles weer stil wordt. In het halfdonker zien wij lichte gestalten over den waterspiegel heen en weer schuiven, tot zij staan blijven en alles roerloos verstomt.

Bij het eerste morgenschemeren hervat de pauw opnieuw zijn geschreeuw, en als antwoord daarop weerklinkt het gruwzame lachen der hyena's, het gehuil van andere groote en kleine roofdieren en het geblaf der honden; dan beginnen de hanen te kraaien, andere hoenderachtige vogels te kakelen; de gillende kreten van groote papegaaien klinken ver in het rond en overal om ons heen wordt het levendig. In de toppen der boomen worden de spreeuwen, in het boschje de musschen luidruchtig en van den nabijgelegen woudzoom vernemen wij het trommelen van den specht.

Een eendenzwerm schiet over de nog donkere watervlakte op, en eensklaps komt er ook beweging in de groote witte punten, die daarop schenen te drijven: flamingo's, zwanen, ganzen op het water en reigers, ooievaars, kraanvogels aan den oever ontwaken, schudden de vleugels en stappen of zwemmen bedachtzaam heen en weer. De tot hiertoe eenzaam schijnende waterspiegel is plotseling met ontelbare gestalten verlevendigd, en op eens aanschouwen wij een tafereel, zoo zeldzaam mooi als de teekenstift van een kunstenaar het nauwelijks vermag weer te geven.

Na het lezen van het bovenstaande zal de lezer allicht denken dat wij hem een tafereel uit de keerkringslanden hebben willen schilderen; om het boven geschetste schouwspel zelf te genieten hoeft hij echter niet zoo ver van huis te gaan; hij kan hetzelfde waarnemen in een gewone diergaarde; en daarmee is meteen de hooge vlucht geteekend, die de natuurwaarneming in de laatste tientallen jaren genomen heeft.

Wel lazen wij in onze jeugd al met verukking de schilderingen van reizigers, die uitheemsche dieren in hun vaderland, tusschen de keerkringen bij voorbeeld, konden bestudeeren, en wij herinneren ons de opgetogenheid, waarmee wij de soms gebrekkige afbeeldingen van een schoolboekje over de natuurlijke historie doorbladerden, de weetgierigheid, waarmee wij de beschrijvingen volgden om met het leven van die wonderlijke beesten bekend te worden. Maar welke vorderingen zijn sedert op dit gebied, evenals op elk ander terrein der navorsching gemaakt! Talrijke wetenschappelijke mannen zijn tot in de afgelegenste wildernissen van alle werelddeelen doorgedrongen en hebben ons vertrouwbare berichten omtrent het leven en doen, de ontwikkeling en de bijzondere eigenaardigheden der dieren overgebracht. Onze schoolboeken wemelen nu niet meer zooals vroeger van onjuistheden, en - wat meer is - wij hebben tegenwoordig herhaaldelijk gelegenheid de meedeelingen der reizigers als met onze eigen oogen te controleeren.

De dierentuinen - en daaronder mogen Artis te Amsterdam en de Rotterdamsche diergaarde

[pagina 244]
[p. 244]



illustratie

karel van anjou te bordeaux, naar de schilderij van ramon tusquets.


[pagina 245]
[p. 245]

met eere genoemd worden - telen thans reeds talrijke soorten van uitheemsche dieren, en daarmee gaat hand aan hand de inburgering van die dikwijls nuttige, altijd merkwaardige vreemdelingen, van het buiten-Europeesche wild af tot de bevolking van meren en stroomen, van de kippenhokken en duiventillen tot de volières en kamerkooien toe.

Dergelijke overwegingen dringen zich onwillekeurig bij ons op, als wij een dierentafereel voor ons krijgen als dat in dit nummer, waarop wij de flamingo's in hun natuurlijke omgeving naar het leven zien weergegeven.

De flamingo maakt in de eerste plaats aanspraak op onze belangstelling wegens zijn lang betwiste indeeling in de vogelenwereld. Eerst in den jongsten tijd is namelijk door de nauwkeurige onderzoekingen der vogelkundigen bewezen, dat hij niet, zooals vroeger werd aangenomen, tot de zwemvogels, maar tot de moerasvogels of steltloopers behoort, zoodat hij met de ooievaars en ibissen is verwant, hoezeer ook de bouw van zijn snavel en pooten en het voedsel, dat hij gebruikt, daarmee in strijd schijnen.



illustratie
een troep flamingo's, naar de teekening van g. mützel.


Voor den leek is de flamingo op het eerste gezicht een wonderlijk beest. De romp en de zwempooten lijken op die van een gans, de lange pooten en de hals daarentegen doen denken aan den ooievaar en den reiger, met dit onderscheid alleen dat de nek van den flamingo nog langer en buigzamer is. De snavel lijkt op dien van een eend en evenals deze scharrelt

[pagina 246]
[p. 246]

ook de flamingo er mee in het slijk, met dit verschil dat hij, den kop omwendend, de bovenste helft van den snavel op den grond neerlegt en zoo snaterend allerlei kleine waterdiertjes, wormen, weekdieren, schaaldieren, ook vischjes en plantenvoedsel opslokt. Zijn veeren zijn wit, met een prachtige rooskleurige tint, roode bovenvleugels en zwarte vlerken. Het is een kolossale en sierlijke vogel en in diergaarden, waar men er een heelen troepvan bijeen heeft, vormen ze een wezenlijk sieraad.

Men kent vijf soorten van flamingo's, die in Afrika, Azië, Amerika en het warme gedeelte van Europa thuishooren, van welke laatste nu en dan een enkel exemplaar tot naar Middel-Europa komt overgevlogen.

Men ziet ze voornamelijk in ondiep zout en brak water, op zandbanken, vlakke koraalriffen, aan lagunen, verslijkte riviermondingen en in de moerassen der natron- en zoutmeren, zoo mogelijk altijd op plekken, die hun veroorloven ver in het rond te zien en waar dus geen hooge rietbosschen hun het gezicht belemmeren.

Ondanks hun schuwheid vindt men ze, waar zij zich veilig voelen, zelfs in de nabijheid van visscherschuiten, ja in Alexandrië tot dicht langs de spoorbaan, die een heel eind door de lagunen loopt. Zoodra zij echter eenmaal achtervolgd zijn, trekken zij zich in ontoegankelijke moerassen terug. Zij overnachten op vochtige plekken te midden van wateren en moerassen, waar zij soms met vele honderden bijeenkomen, om 's morgens in geregelde vluchten hun aas te gaan zoeken.

Men beweert dat Arabische visschers ze heel gemakkelijk vangen, want na bestelling moet men er op de markt te Damiate aanstonds een menigte kunnen krijgen.

Wie ooit een gezelschap van duizenden flamingo's bijeen gezien heeft, die stemt in met de opgetogenheid van allen, wien het gegeven was, dat schouwspel te genieten.

Wanneer men des morgens van Cagliari uit in de richting der meren kijkt, dus schildert het de natuurvorscher Cetti, dan schijnen die door een dijk van roode tegels omgeven of men meent er een menigte roode bladen op te zien drijven. Het zijn de flamingo's die daar bij duizenden op rijen staan en door hun rozeroode vleugels dit gezichtsbedrog bewerken. Met schooner kleuren tooide zich nooit de godin van den morgen; de rozentuinen van Paestus waren niet schitterender dan de tooi, dien de flamingo op zijn vleugelen draagt. Het is een levendig brandend rozerood, een rood van pas ontloken rozen. De Grieken gaven den vogel zijn naam naar deze kleur van de dekveeren der vleugels; de Romeinen behielden de benaming en de Franschen hadden zeker ook niets anders dan het vlammende rood in 't oog, toen zij den vogel flamant noemden.

De eerste indruk, dien de flamingo's op mij maakten, schrijft de vermaarde natuuronderzoeker Brehm, zal mij onvergetelijk blijven. Ik overschouwde het groote Mensaleh-meer en zag duizenden en duizenden vogels, letterlijk honderdduizenden. Het oog bleef echter rusten op een lange vuurlinie van wonderbare, onbeschrijfelijke pracht. Het zonlicht speelde met de verblindend wit en rozerood gevederde dieren, die deze lijn vormden, en de heerlijke kleuren werden levend. Door het een of ander verschrikt, vloog de massa op; uit de verwarde mengeling, uit de levende rozen ordende zich een lange trein in den wigvorm der kraanvogels en nu trok de vuurlijn langs den blauwen hemel voort. Het was een verrukkelijke aanblik! Langzaam aan lieten zij zich weer zinken en stelden zich opnieuw in hun gewone manier op, zoodat men weer meenen moest een talrijk troepencorps voor zich te hebben. Door den verrekijker bemerkt men dat de flamingo's geen lijn vormen in den strengen zin van het woord, maar onregelmatig naast elkaar staan; op grooten afstand gezien, maken zij evenwel steeds de vertooning van een welgeordend leger. De Singaleezen noemen hun flamingo's ‘Engelsche-soldatenvogels,’ de Zuidafrikanen gewoonweg ‘soldaten’; ja Von Humboldt verhaalt ons, dat de inwoners van Angosturas op zekeren dag kort na de stichting der stad in de grootste verslagenheid gedompeld werden, toen zij in de richting van het zuiden zwermen reigers en ‘soldatenvogels’ gewaar werden. Zij waanden zich met een aanval der Indianen bedreigd, en ofschoon enkele lui, die met het gezichtsbedrog bekend waren, de zaak ophelderden, kwam het volk niet tot bedaren vóór de vogels zich in de lucht verhieven en naar de monding van den Orinoco koers zetten.

Dergelijke troepen vermijden bijna angstig plaatsen te naderen, waar hun eenig gevaar zou kunnen dreigen. Zij visschen in open wateren, die hun van alle zijden het gezicht vrij laten en wachten zich vooral voor rietbosschen. Voor een boot, die op hen toekomt, gaan ze steeds van verre uit den weg; over het algemeen schrikt al wat vreemd is hen af, en daarom is het niet gemakkelijk hen in de vrije natuur te bespieden.

Men ziet ze dagelijks, zonder zich een juist denkbeeld van hun levenswijze te kunnen maken, daar het alleen met behulp van een goeden verrekijker mogelijk is, hen waar te nemen. Gewoonlijk staan ze tot boven het hielgewricht in het water; zelden betreden zij duinen of zandeilandjes, allerminst wanneer die eenigszins bewassen zijn. Zoowel in het water als op het land nemen zij de zonderlingste houdingen aan. De lange hals wordt, wonderlijk ineengekronkeld, voor de borst gelegd, de kop dan op den rug gebogen en onder de schouderveeren van den vogel verborgen. De eene poot draagt daarbij geregeld den last van het heele lichaam, terwijl de andere òf schuin naar achteren gestrekt òf samengevouwen tegen den buik opgetrokken wordt. In deze houding is de flamingo gewoon, zijn nachtrust te genieten. Is hij goed wakker, dan wordt de hals gewoonlijk op de manier der reigers S-vormig samengebogen, zoodat de kop dicht over den nek komt te staan. Alleen als de fllamingo verschrikt of door het een of ander verrast wordt, heft hij zijn kop zoo hoog op als de lange hals dit gedoogt.

Visschend waadt hij door het water en buigt daarbij den langen hals zoo diep, dat de kop met de pooten op één lijn komt en de snavel, de bovensnavel nog wel, in het slijk kan gedrukt worden. Op deze wijze onderzoekt hij den bodem van het water, beweegt zich daarbij met kleine schreden voor- en achterwaarts en doet den snavel afwisselend open en dicht onder een daarmee gepaard gaande beweging der tong. Met zijn fijn gevoel weet hij zoo alles, wat hem in den snavel komt, te onderzoeken en er het eetbare uit te kiezen, terwijl hij door het getrippel met de pooten tegelijk de waterdiertjes, waarmee hij zich voedt, opjaagt.

De vlucht van den flamingo schijnt heel licht, als hij eenmaal opgevlogen is. De vrij snelle vleugelslagen brengen een geluid voort zooals men dat bij eenden en ganzen waarneemt; maar wanneer een heele troep te gelijk opvliegt, dan moet dat een gedruisch veroorzaken als van een verren donder. Zijn stem is allesbehalve welluidend en bestaat enkel uit een moeilijk uitgestooten gekrijsch.

Een heel eigenaardige manier heeft de flamingo om zijn eieren uit te broeien; hij maakt namelijk een nest, dat uit een kegelvormigen hoop slijk bestaat, met de pooten bijeengescharreld, en zoo hoog opgeworpen dat de vogel er als een ruiter te paard op zitten kan, terwijl de pooten er aan weerszijden bij neerhangen. Het wijfje legt twee eieren en broedt met het mannetje om beurten zoo wat een maand lang.

De jacht op den flamingo vereischt bijzondere omzichtigheid. Bij dag laten de schuwe dieren den jager zelfs niet op een geweerschot afstands naderen; bij het zoeken van aas houden steeds verscheidene ouden de wacht en waarschuwen den troep bij de nadering van eenig gevaar. Des nachts laten zij zich echter makkelijker bereiken, en de Arabieren vertellen dat zij er een eenvoudig kunstje op weten om ze machtig te worden. Men spant namelijk des nachts tusschen twee barken gewone vischnetten en zeilt daarmee tusschen een troep flamingo's door. De verschrikte dieren vliegen op, verwikkelen zich in de netten en worden daaruit door de bootslieden losgemaakt. Op die wijze vangt men er soms vijftig en meer te gelijk uit één troep.

Een nog merkwaardiger manier hebben de visschers aan het Mensalehmeer om de flamingo's meester te worden. Nadat zij door lange waarnemingen de slaapplaats van een troep hebben uitgevonden, naderen zij die 's nachts behoedzaam op een vlot, uit rietstengels vervaardigd en trachtten dan den wachthebbenden flamingo te ontdekken. Deze staat namelijk rechtop, terwijl de anderen met den kop onder de vleugelen slapen. Een der visschers zwemt en kruipt half door, half over het water, gedekt door een bundeltje rietgras, dat hij voor zich uitgestrekt houdt, op den schildwacht toe, pakt hem schielijk beet, drukt zijn kop onder wateren draait hem den hals om; de overige vogels laten zich dan in hun slaap licht op dezelfde wijze vatten en de visschers grijpen er natuurlijk zooveel als zij maar krijgen kunnen, die zij aan een lang touw vastbinden.

Op de markten der steden in Noord-Egypte vindt men den fraaien vogel dikwijls bij dozijnen, daar zijn vleesch als wildbraad zeer gezocht is. De oude schrijvers verhalen dat de Romeinen in het bijzonder de tong en de hersenen zeer hoog schatten en van het laatste heele schotels opdischten.

In de gevangenschap laat de flamingo zich met gekookte rijst, geweekt koren of brood voeden, waarbij echter altijd eenig dierlijk voedsel moet gevoegd worden. Krijgen zij van dit laatste te weinig, dan verliezen hun veeren langzamerhand de mooie rozekleur, die den vogel juist tot een sieraad van onze dierentuinen maakt.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken