Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 14 (1897)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 14
Afbeelding van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 14Toon afbeelding van titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 14

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (37.26 MB)

Scans (753.35 MB)

ebook (30.61 MB)

XML (3.00 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 14

(1897)– [tijdschrift] Nieuwe Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

De neusberen.

Van de wilde dieren is de beer om het zoo eens te noemen de populairste. Reeds als kinderen hebben de meesten, die niet in de gelegenheid waren een diergaarde te bezoeken, er ten minste een gezien, die, door een Zigeuner geleid, op zijn achterpooten moest dansen, allerlei gekke sprongen maken en veelal met een aap, een kameel en een poedel een grappig quartet vormde. En wie een diergaarde bezocht, is stellig met belangstelling voor de berenkooi blijven staat. Minder in het oog vallen de kleinere beersoorten, waarvan wij hier enkel den waschbeer en den neusbeer of coati noemen.

Toch hebben deze laatste dezelfde eigenschappen der grootere beren, welke hen van de overige roofdieren onderscheiden. Een krachtige, ineengedrongen lichaamsbouw, een korte, dikke hals, korte ooren, kleine oogen, niet te hooge pooten, eindigend in vijf teenen, stevige klauwen en naakte zolen, die bij het loopen in haar heele lengte gebruikt worden, zijn de gemeenschappelijke kenteekenen der berenfamilie. Met het stompje staart der groote vormt echter de lange, dikke staart van de kleine een kenmerkend verschil.

De neusberen onderscheiden zich van de overige leden der berenfamilie door een langen, spitsen kop, met een slurfachtigen, boven de mondspleet verlengden neus, waaraan zij hun naam te danken hebben. De bijgevoegde gravure ontslaat ons van een tot in bijzonderheden afdalende beschrijving. Met betrekking tot de kleur valt enkel op te merken, dal een

[pagina 404]
[p. 404]



illustratie

baanstroopers, naar de schilderij van j. larwin. (Photographie van Victor Angerer te Weenen.)


[pagina 405]
[p. 405]

mengeling van donkerbruin, grijs en vuil geelwit den hoofdtoon vormt en bij den kop en de pooten in zwartbruin overgaat, terwijl de staart op een donker-roodgelen grond zwarte ringen vertoont en in een zwart topje uitloopt. De vlekken naast oogen, neus en lippen alsmede de randen der ooren zijn wit.

De hiermee in het algemeen beschreven soort is de witte snuitbeer (nasua leucorhyncha), die met den roodbruinen neusbeer (nasua narica) in het grootste deel van Brazilië inheemsch is. Kleurverscheidenheden, misschien ook overgangen van de eene soort tot de andere, worden overal aangetroffen van den keerkring van Mexico af dour Middel- en Zuid-Amerika, zelfs nog aan gene zijde van den Steenbokskeerkring tot zuidelijk van Buenos-Ayres. In de meeste streken zijn ze zoo talrijk vertegenwoordigd, dat er nauwelijks een blanke of kleurling is, die ze niet kent.



illustratie
een neusberenfamilie, naar hlt leven geteekend door g. mützel.


Vroeger meende men twee soorten op een andere manier te kunnen onderscheiden, namelijk den gezelligen neusbeer (nasua socialis) van den eenzame (nasua solitaria coati). Men deed dit, omdat naast groepjes van meest kleinere op zich zelf levende dieren, veel grooter exemplaren werden aangetroffen. Maar het onderzoek der natuurvorschers heeft bewezen, dat die kluizenaars oude mannetjes zijn, die, geen smaak meer vindend in de tochten der jongere, zich izegrimmig van de familie afscheiden en een eenzaam leven leiden, tot zij zich bij het aanbreken van de lente weer bij den stam voegen.

[pagina 406]
[p. 406]

Nauwelijks is de dageraad aangebroken, of de neusberen beginnen hun dagwerk. Als echte Zigeuners hebben zij geen vaste verblijfplaats, - waar de nacht hen overvalt, begeven zij zich te ruste, en boomholten, gaten in den giond of een paar takken, die een gaffel vormen, dienen hun tot legerstede. Door signalen wordt nagegaan, of de troep voltallig is, en dan dadelijk de door den nacht onderbroken werkzaamheid weer hervat. Er zijn troepen tot twintig stuks, die gezellig hun zaakjes afdoen, zonder intusschen tochten naar een vast plan te ondernemen; ieder werkt meer voor eigen rekening. Knorrend en piepend vervolgen ze hun weg, hier een worm, een larve, een slak, ginds vruchten of bessen oppikkend.

Met volharding wordt de buit nagezet; de scherpe klauwen zijn goed geschikt om vermolmd hout weg te krabben, ten einde bij de larven te kunnen komen, en onder de wortels te graven, om wormen te vangen. Zoo wordt dan gekrabd, geboord en gegraven, af en toe de lange neus in het gemaakte gat gestoken, en ten slotte de gegrepen worm of duizendpoot met luid smakken verteerd, tenzij de begeerigheid van een jachtgezel een tweegevecht om het loon van den arbeid uitlokt. Dat gaat zoo den heelen voormiddag.

Eindelijk dringt de middag met zijn loodrechte zonnestralen door het dicht en weelderig groen der boomen. Nu is het tijd om rust te nemen. De troep verzamelt zich meer en meer, passende boomen en boompjes worden uitgezocht, en ieder vindt in den kortst mogelijken tijd een geschikt plaatsje om een uiltje te knappen. Dit duurt tot de hongerige maag de slapers wekt en hen tot het hervatten der jacht dwingt. Plotseling klinkt van de voorsten van den troep een angstig, luid gefluit. Een vijand, een panter, een tijgerkat of ook een menschelijke jager, is in het vizier, en dadelijk stormt het heele gezelschap in vliegende vaart naar de boomen in de nabijheid en verstrooit zich op de takken, - van boom tot boom gaat de vlucht verder.

Onder de vijanden der neusberen wordt de mensch niet het minst gevreesd. Blanken en kleurlingen maken met evenveel ijver op hen jacht. De eersten beschouwen de jacht hoofdzakelijk als een soort sport, hoewel ook het vleesch, vooral der jonge dieren, een uitmuntend gebraad verschaft en als bijzonder smakelijk geroemd wordt.

Daar het betrekkelijk gemakkelijk is, in het bezit van levende neusberen te geraken, zijn ze in Amerika dikwijls huisvrienden bij blanken en Indianen, welke laatsten groote liefhebbers van dieren zijn. Dat de neusbeer niet kieskeurig op zijn eten is, werkt dat in de hand. Melk, vruchten en afval van vleesch zijn voor hem een aangenaam voedsel. Men houdt hem niet in kooien, maar door middel van een halsband en riem aan een paal gebonden; nooit doet hij ook maar een poging om zijn kluisters te verbreken. Hoewel hij een hoogen graad van tamheid bereikt, ja, groote vreugde aan den dag legt over lief koozingen, die men hem schenkt, weet hij toch heel goed zijn zelfstandigheid te bewaren. Hij speelt alleen als het hem bevalt, hij laat met zich ravotten en zelfs aan zijn staart trekken, zoo lang hij daar zin in heeft, maar verzet zich met zijn sterk gebit en scherpe klauwen tegen iederen dwang en spaart dan zelfs zijn beste vrienden niet. Op honden is hij geweldig gebeten; die onder zijn bereik komen, valt hij veelal zonder de minste aanleiding aan.

In de maand October, die in Zuid-Amerika met onze Mei overeenkomt, zien de jongen het levenslicht. In een zorgvuldig uitgekozen schuilhoekje heeft de moeder een plaatsje in orde gebracht, waar haar kinderen den eersten tijd doorbrengen. Spoedig worden ze sterker en verlaten met mama het gastvrije toevluchtsoord; ja, zooveel haast hebben zij er mee, zich bij de anderen aan te sluiten, dat vele pas hun snijtanden gekregen hebben, als zij met den grooten hoop meedoen. Ook in den gevangen staat in Europa heeft men meermaals het genoegen gehad, jonge neusberen groot te brengen, doch dit blijven op zich zelf staande gevallen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken