Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 15 (1898)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 15
Afbeelding van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 15Toon afbeelding van titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 15

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (35.27 MB)

Scans (730.42 MB)

ebook (28.26 MB)

XML (2.95 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 15

(1898)– [tijdschrift] Nieuwe Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Gescheiden en saamgebracht.
Naar het Fransch door J. van Hogge.

Clothilde, nauw hersteld, was voor 't eerst weer op. Zij stond aan het raam en haar dofwit, slepend gewaad had de bleeke weerschijn van een doodskleed. Toch wilde zij niet sterven, maar verwelkomde het jonge leven, dat in haar ontwaakte, met eene vreugde, die zij alleen ondervinden, die voor een oogenblik de kille doodsgreep gevoeld hebben. Zij volgde de zonnestralen, die dansten over het donkerroode tapijt en de gezellige diepe stoelen; langs de breede vensterkozijnen, waar gloeiende anjers geurden: en het gouden licht schonk haar blijdschap en kalmte. Zij hoorde het vroolijk zingen en de juichende kreten der kinderen in de straat en zij wilde meejubelen, dankbaar als zij was voor hare genezing. Zij zag weer haar naaiwerk op het tafeltje bij den schoorsteen staan, waaraan zij verleden winter zoo heerlijk gearbeid had, totdat de ziekte kwam en het onafgewerkt moest blijven liggen, wellicht voor altijd. Ja, de koorts had slechts even hooger moeten stijgen en Clothilde zou aan de pokken, die in het stadje heerschte, bezweken zijn. Maar, moedig en sterk, was zij in die vreeselijke worsteling, tusschen de kwaadaardige ziekte en haar jonge levenskrachten, niet bezweken en terwijl diep in haar hart een jubeltoon juichte als van oneindig geluk, richtte zij zich fier op, als ware zij trots het leven te hebben herwonnen. Haar blik gleed liefkozend langs al de bekende voorwerpen in hare kamer. Maar waar was.... en haastig, terwijl het danklied daarbinnen verstomde, zocht zij naar datgene, wat zij nu op de gewone plaats miste en zeker met opzet was weggenomen om haar niet te bedroeven.

‘Mijn God! ben ik dan misvormd,’ zuchtte zij, en een vreemd, benauwend gevoel kwam over haar. ‘Een spiegel, ik wil zien!’ riep ze en toen haar moeder, niettegenstaande hare smeekingen, nog eenigen tijd daarmee te wachten, toe moest geven en Clothilde voor de eerste maal hare beeltenis wederzag, werd hare ziel met een onbeschrijflijken weedom vervuld.

Weg dat aanvallige, zachtrose getint gelaat met die ronde omtrekken! Gedoofd het vuur dier schitterende oogen; verdwenen de frischheid der donkerroode lippen! Zij herkende zich nauwelijks in dat harde, kleurloos vel, onplooibaar als van een masker en vertrokken door de opzwelling der spieren; in die smalle, dunne lippen, smartelijk saamgeknepen; in die oogen zonder uitdrukking. Toch weende en klaagde zij niet, want zij had karakter en die kostbare gave, kwam haar nu in dit droevigplechtig oogenblik goed te stade.

Maar plotseling rees voor haar oog het beeld van Felix op; zooals zij hem het laatst gezien had: slank, donker, vroolijk. Hij had haar wel zijn woord gegeven, maar toen zij zich onderling trouw zwoeren, had hij, noch zij, op een ongeroepen, derden persoon gerekend, die zich zoo onwelkom in hunne zaken zou mengen.

Clothilde had Felix lief, oprecht en innig en vertrouwde op hem, maar zij was verstandig genoeg om hem niet voor een ridder uit de middeleeuwen of voor een romanheld - uit dien tijd - te nemen. Want de romanhelden onzer dagen, och, 't zijn kinderen van hun eeuw!

Zij wilde nu slechts dat hij komen zou, spoedig, want niettegenstaande al hare fraaie redeneeringen, was die pijnlijke onzekerheid niet om uit te houden.

Felix van zijnen kant verlangde er ook naar, elken dag was hij komen vragen, hoe zij het maakte en toen de besmetting geweken was en hij voor 't eerst weer bij haar werd toegelaten klopte zijn hart tot berstens toe. Hij beminde haar, daarvan was hij overtuigd, maar was het wel eene edelmoedige, sterke liefde? Of was 't slechts een voorbijgaande genegenheid, die elk jongmensch voor een net, lief meisje ondervindt? Hoe zou hij zijne verloofde, met wie vereenigd te zijn, hij als het grootste geluk gedroomd had, terugzien? Maar zijne Clothilde zou hij niet wedervinden, wel eene die pas uit eene zware ziekte was opgestaan.

Zij hoorde zijne stem en van aandoening sidderende, zeeg zij op een stoel neer en bedekte het arme misvormde gelaat met de handen.

‘Liefste,’ fluisterde hij en boog zich over haar heen, terwijl hij hare vingers zachtkens zocht te omstrengelen. Maar wat beteekenden die woorden? Zij golden immers de Clothilde van vroeger.

‘Genezen, maar misvormd,’ antwoordde zij; smartelijk en trots opstaande, hoewel haar hart dreigde te breken, richtte zij hare blikken op hem, die eertijds door hare schoonheid was bekoord.

‘Mijn God hoe ontzettend! Die uitroep, hoe natuurlijk ook, wist Felix nog in te houden, maar duidelijker dan woorden 't haar vertellen

[pagina 91]
[p. 91]

konden, las zij de bevestiging van hare vrees in dat gebaar van afgrijzen, in die onwillekeurige terugdeinzing, in die wijdgeopende oogen.

Had dan de pokken zijne liefde gedood, een liefde, die zich alleen tot het uiterlijk bepaalde en niet doordrong tot de ziel? Neen, dat juist niet, maar Felix kon zich geene rekenschap geven van die tegenstrijdige gewaarwordingen, die hij nu ondervond. Hij hield nog altijd van zijn aanstaande en voelde wel dat 't hem niet makkelijk zou vallen, voor immer van haar afscheid te nemen, maar - als verpletterd onder den vreeselijken slag, die hem getroffen had - miste hij de zedelijke kracht een schoonen droom te offeren en zijn verloofde den eenigen troost, waarnaar zij verlangde, aan te bieden: trouw.

Schijnbaar koel namen zij afscheid van elkander, maar in dien nacht, zonder andere getuigen dan de stilte, waren beiden ter prooi aan de hevigste smart over hun verwoest geluk. En Clothilde, wie het verlies van hare schoonheid geen traan had weten te ontlokken, weende thans over de toekomst, die dor, zonder zonnestralen voor haar lag. Was 't geen bewijs dat hun genegenheid slechts eigenliefde was, vluchtig, voorbijgaand, vooral van zijnen kant? En is 't zoo niet dikwijls het geval, zelfs zonder dat de betrokken personen het weten?....

Felix kwam noch den volgenden dag, noch de geheele week daarop terug. Op den tienden dag schreef hij een briefje, waarin hij meldde dat hij ziek was. Clothilde begreep dat 't nu voorgoed uit was en begon zich nu langzamerhand te gewennen aan de gedachte, die haar immer als een spookbeeld voor den geest zweefde: ik ben leelijk, misvormd!

Op den vijftienden dag, toen zij hoorde, dat hij werkelijk zwaar ziek lag, voelde zij, dat ze hem meer dan ooit beminde. Geregeld liet zij naar hem vragen, hoe hij 't maakte, en vernam zoodoende, dat ook hij door de heerschende ziekte was aangetast. En was 't geen ongelooflijk en toch zoo troostend verschijnsel, dat zij het uitjubelde van vreugdige dankbaarheid, - indien de vrees hem te zien sterven, het lied niet deed verstommen op hare lippen?

Felix ondervond nu hetzelfde wat Clothilde doorstaan had, en vol droefheid en spijt herdacht hij de zoete oogenblikken bij haar gesleten, die hij nooit meer zou terugzien. En zij zou ook niet eens meer verlangen hem toe te behooren, nu de pokken hem zoo vreeselijk hadden geschonden, veel erger dan haar: want dat zeide hem de spiegel duidelijk genoeg.

‘En toch heb ik behoefte aan liefde,’ herhaalde hij zich telkens. ‘En is mijn geest en hart niet duizendmaal beter dan mijn gelaat?’

En Clothilde dan? Zou die dat ook niet tegen zichzelve gezegd hebben? Ja, dat voelde hij maar al te duidelijk. En waarom had hij haar dan zoo behandeld? Verloren was zij voor hem, na zijne beleediging.

Hoe laag, hoe onedel scheen hem nu zijne handelwijze toe! Wat zou hare liefde hem nu getroost hebben, nu hij zoo verlangde naar een vriendelijk woord, naar eene liefkoozende omhelzing! En dat alles zou zij hem gegeven hebben: dat wist hij zeker.

Wanneer men slechts eenige dagen hersteld is en de krachten nog niet ten volle zijn teruggekeerd, zijn de zenuwen zoo licht aangedaan, dat men bij de minste aandoening in tranen kan uitbreken. Zoo was 't ook met Felix.

Toen hij op een goeden middag, troosteloos over het gebeurde, als een kind weende, ging de deur open en kwam Clothilde binnen. Geen seconde, geen oogenblik aarzelde zij, maar ging hem te gemoet met een wereld vol liefde in haar oog. Toch had ook zij het genoegen, haren trots in zijne schoonheid verloren, maar de liefde van haar edelmoedig vrouwenhart bepaalde zich niet tot de streeling van het oog.

Leelijk, misvormd, beminde zij hem, evenals vroeger, toen hij knap was en welgemaakt. Waren zij niet altijd dezelfden gebleven, ondanks de sporen, die de vreeselijke ziekte bij hen had achtergelaten? Want straalde de ziel niet uit die smeekende oogen, die zoo vol weemoed tot haar opzagen, als verwachtten ze van haar redding en troost....

Geen vreemde oogopslag zou ooit hunne jaloerschheid kunnen opwekken; alleen voor elkander zouden zij voortaan leven: beter en inniger dan vroeger.

Die zoete woorden had zij hem zachtjes toegefluisterd, en hij hoorde ze aan en liet ze haar herhalen, als twijfelde hij aan zooveel geluk.

Neen, de herinnering aan het verlies van vroegere schoonheid kon geen wanklank brengen in die vredige gemoedsstemming, nu hunne harten elkander gevonden hadden. Hunne vereeniging werd niet lang uitgesteld en hun geluk was oprecht en duurzaam. Zij bezaten niets wat de afgunst van anderen kon gaande maken, en toch verdienden zij door meer dan een schitterende partij benijd te worden.

Hunne zielen, veredeld door den slag, die hen beiden getroffen had, begrepen dat het leven der ziel andere, hoogere geneugten biedt, ruimere gezichtspunten opent dan het lagere, stoffelijke, waarin de voorbijgaande schoonheid als hoogste goed wordt beschouwd.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken