Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 15 (1898)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 15
Afbeelding van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 15Toon afbeelding van titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 15

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (35.27 MB)

Scans (730.42 MB)

ebook (28.26 MB)

XML (2.95 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 15

(1898)– [tijdschrift] Nieuwe Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

De duivelswals,
door Th.L.T.

Het concert van den beroemden violist S. was afgeloopen. Overladen met luidruchtige, bedwelmende betuigingen van bijval, had de gevierde kunstenaar zich verplicht gezien, gevolg te geven aan den drang der geestdriftige menigte, door na zijn laatste voordracht nog een nummer te geven, dat niet op het programma vermeld stond. Het was een kort muziekstuk van een zeer eigenaardig demonisch karakter. Mocht het ook aan muzikale waarde verre achterstaan bij de heerlijke scheppingen van Mendelssohn, Vieuxtemps en Brahms, welke wij gedurende de laatste twee uren gehoord hadden, toch boeide het door de stoute opvatting en door de sombere hartstochtelijkheid der melodie, onweerstaanbaar de aandacht der toehoorders. Het was een stuk, dat slechts door een kunstenaar kan gespeeld worden, vol van de moeilijkste passages, en de artist had het zonder twijfel alleen gekozen, om zijn meesterschap in de behandeling van het wondervolle instrument nog eens in het helderste licht te stellen.

Stormachtig brak dan ook opnieuw het gejuich los, toen de virtuoos geëindigd had, en meer dan eens moest hij met een gelukkig lachje, vriendelijk dankend, het zwartgelokte hoofd neigen. Maar onder de toehoorders, die nu eindelijk de zaal verlieten, werd overal de vraag gehoord naar den titel en den componist van het zeldzame stuk, dat de artist het laatst gespeeld had. Niemand herinnerde zich, het te voren gehoord te hebben, en ook ik moest het antwoord schuldig blijven, toen een bevriende dame er mij naar vroeg.

Toevallig viel mijn blik op de tengere, onder den last der jaren een weinig gebogen gestalte van den geëerden meester, die voor mij, jaren geleden, een geestrijke en diepzinnige wegwijzer was geweest in het rijk der tonen. Wanneer er iemand eenig uitsluitsel kon geven, dan was het deze grondige kenner van de muzikale literatuur, wiens verwonderlijke kennis en buitengewoon geheugen ik reeds zoo vaak had mogen bewonderen.

Zonder talmen trad ik daarom met een eerbiedigen groet op hem toe. Maar ik had dadelijk spijt over mijn onbescheidenheid, toen ik zag hoe ongelegen hem blijkbaar deze stoornis was, want hij had zich, zooals 't zich liet aanzien, achter een der dikke pilaren teruggetrokken, welke de zoldering van de voorzaal schraagden, om zonder lastig gevallen te worden, den golvenden menschenstroom te laten voorbijtrekken. Het vervallen uitzicht van zijn verstandig, bleek gelaat en het zwakke voorkomen van zijn nauwelijks middelmatig groote, teergebouwde gestalte, stemden mij treurig; want ondanks zijn grijze haren, was het mij nooit te voren zoo duidelijk opgevallen, dat de voortreffelijke man het einddoel zijner aardsche wandeling zeer nabij was.

Meer om mijn aanspreken te verontschuldigen, dan wel omdat ik er nu nog bijzonder belang in stelde, vroeg ik hem naar den titel en de herkomst van het muziekstuk. En mijn vermoeden, dat hij er wel mee bekend zou zijn, bleek juist te zijn.

‘De titel is Valse diabolique,’ zei hij met zijn gewone vriendelijkheid, ‘en de componist heet Boleslaf Ostrowski.’

‘Een geheel onbekende naam. Maar een componist, die, naar het schijnt, een toekomst heeft.’

Een weemoedige trek gleed over het gelaat van den ouden heer.

‘Neen, mijn waarde dokter. De arme Ostrowski heeft geen toekomst meer, want hij ligt reeds vijf en dertig jaar in de koele aarde, en niets heeft hem overleefd dan deze vreemde duivelswals, die ik eveneens al lang voor dood en vergeten hield.’

Ik kreeg den indruk, alsof hem het spreken moeilijk viel, en daarom wilde ik mij met een woord van dank terugtrekken. Maar de muziekdirecteur legde de hand op mijn arm.

‘Wanneer ge mij morgenavond in mijn woning komt opzoeken, dan zal ik u het een en ander van Boleslaf Ostrowski en van de duivelswals, die met de vreeselijkste herinnering van mijn leven onafscheidbaar verbonden is, vertellen. Maar voor vandaag moet ge mij verontschuldigen.

‘Ik zou zeer zeker niet hier gekomen zijn, als ik had kunnen vermoeden, dat S. dat ongelukkig stuk zou spelen.’ Hij sprak met ontroering in zijn stem en ik nam een haastig afscheid. Maar den volgenden avond klom ik met hooggespannen verwachting de trap op naar de woning van den eerbiedwaardigen meester. Hij woonde daar in groote teruggetrokkenheid met een bejaarde zuster, die zijn klein huishouden waarnam. Zijn echtgenoote was reeds voor jaren overleden, en kinderen had hij nooit gehad. Al zijn liefde en de rest van zijn langzaam wegstervende levenskracht, wijdde hij aan de door hem zoo hoog vereerde kunst.

Ik vond hem over een lijvige partituur gebogen en zag tot mijn voldoening, dat hij er frisscher en beter uitzag, dan den vorigen avond. Hartelijk reikte hij mij de hand en noodigde mij uit naast hem op de sofa te gaan zitten. In de gezellig verlichte kamer, welker wanden met talrijke afbeeldingen van beroemde toonkunstenaars waren versierd, te midden van het voorvaderlijk huisraad, waarvan elk afzonderlijk stuk voor den bezitter zijn bijzondere geschiedenis had, viel het mij niet moeilijk de rechte stemming te vinden, die ons anders voor de herinneringen der jeugd van anderen niet altijd ten dienste staat.

De muziekdirecteur begon niet dadelijk over Boleslaf Ostrowski te spreken, zooals ik verwacht had. Hij praatte eerst over het een en ander, alsof het hem moeilijk viel, zijn gisteren gegeven belofte te vervullen, en toen ik eindelijk een bescheiden herinnering waagde, ontstond er tot mijn verwondering een lange pauze, vóór dat hij mijn nu vrij levendig geworden nieuwsgierigheid bevredigde.

Nooit in mijn leven heeft mij een verhaal zoo machtig aangegrepen, als dat, 't welk ik hier vernam. Toen ik in het late avonduur diep ontroerd van den ouden heer afscheid nam, drukte ik hem in plaats van elke verdere verzekering, slechts zwijgend de hand, toen hij zeide: ‘En nu nogmaals, waarde dokter, zoolang ik nog op aarde vertoef, zult gij de geschiedenis van den armen Ostrowski niet openbaar maken. 't Kost mij altijd een stukje leven er aan herinnerd te worden, en ik mag wel zuinig te werk gaan met den kleinen voorraad, die mij nog rest.’

Kariger dan hij het zelf dien avond mocht vermoeden, heeft het lot dezen voorraad afgemeten. Reeds eenige maanden later droegen wij den edelen, bescheiden man grafwaarts en ik was reeds vroegtijdig van de belofte ontheven, welke ik hem door mijn handdruk gegeven had. Maar niettemin heb ik tweemaal het jonge gras op zijn grafheuvel laten ontspruiten, vóór dat ik nu in een ernstig uur besluiten kon, ook voor anderen dat sombere tafereel na te teekenen, dat zich destijds uit zijn eenvoudig en in elk woord de zuiverste waarheid ademend verhaal, voor mij ontrolde.

Het is toch altijd de gruwzame werkelijkheid, die, alle dichters ten trots, de diepst aangrijpende tragedie geeft!...

De muziekdirecteur verhaalde:

‘Het was op een Novemberavond van het jaar 1856. Ik had juist met eenige met bijval opgenomen composities, mijn eerste klein succes in het publiek weggedragen en bevond mij in de gelukkige stemming van een jongmensch, wien het gansche leven als een groote paradijs tuin, vol geluk en zonneschijn voorkomt. In den geest zag ik mij reeds als een toekomstige celebriteit naast de groote helden der toonkunst, en voor alle ander aardsch genot was voldoende gezorgd door mijn juist beklonken verloving met een dierbaar wezen, dat voor mij natuurlijk het begrip van alle vrouwelijke bekoorlijkheid was. Geen wonder dus, dat ik gaarne de heele wereld zoo gelukkig had gezien, als ik zelf was. Ondanks mijn bescheiden inkomsten, had ik op mijn terugweg naar mijn woning een dronken vagebond, die mij om een aalmoes aansprak, een halven frank in de hand gedrukt, en het bewustzijn van deze vermeende goede daad deed me nog de borst zwellen, toen ik door een zeer onverwacht bezoek verrast werd.

Ik zat aan de piano en mijn in de benedenverdieping gelegen kamer werd slechts verlicht door een ongelukkig brandende straatlantaarn, die juist voor mijn vensterraam stond. Ik hield van deze flikkerende, onbestemde verlichting, die zulke phantastische schaduwen wierp, en beeldde mij in, dat mijn scheppende kracht er door werd opgewekt. Maar ze was te flauw, dan dat ik de trekken van den binnentredende, een hoog opgeschoten, slanken man had kunnen onderscheiden, en eerst toen ik hem hoorde spreken, herkende ik hem aan den weeken klank der stem en aan het lichte Slavische accent.

‘Boleslaf!’ riep ik in oprechte blijdschap. ‘Ge zijt dus nog onder de levenden, oude jongen?’

De schertsend gedane vraag was wel eenigszins gerechtvaardigd, want zes jaren te voren waren wij van elkaar gescheiden met de heilige belofte, elkaar in korte tusschenruimten te zullen schrijven, en ik had de oprechte bedoeling gehad, mijn belofte te zullen houden. Maar mijn eerste brief was onbeantwoord gebleven, en de tweede was, na lange dwaalwegen, als onbestelbaar teruggekomen. Geen enkel teeken van leven had ik in dien langen tijd van Boleslaf Ostrowski ontvangen, en daar mij ook op geen andere wijze eenig bericht omtrent hem ter oore was gekomen, was ik inderdaad beginnen te gelooven, dat hij overleden was. Beiden waren wij immers bij ons afscheid overtuigd geweest, dat hij niet de helft van dezen tijd noodig zou gehad hebben, om wereldberoemd te worden. Wij hadden het onderricht van dezelfde meesters genoten, maar hij was verreweg de meest begaafde. Hij had

[pagina 216]
[p. 216]

bij ons allen - den ervaren leeraar niet uitgezonderd - als een genie gegolden, en meer dan eens had ik geheel verrukt tot diep in den nacht zitten luisteren naar de hartstochtelijke, grillige phantasieën, waarin hij zich op zijn viool verdiepte. Hij was naar Parijs gegaan, om daar zijn vorming te voltooien, maar hij had het zeker in het groote Babel aan de Seine niet lang uitgehouden, daar ik reeds zoo spoedig zijn spoor verloren had. Nu maakte het mij dubbel gelukkig hem weer te zien, want ik was nooit ontvankelijker geweest voor de herinneringen aan oude vriendschap, dan in dezen voor mij zoo kostelijken tijd.

Ten toppunt van vervoering, greep ik zijn beide handen, die ijskoud in de mijne lagen, en 't viel mij niet dadelijk op, dat de haastige wijze van zijn antwoord weinig beantwoordde aan mijn stormachtige geestdrift.

‘Ik las uw naam in eene gazet,’ zei hij, ‘en ik besloot u op te zoeken. Men heeft immers de kleinigheid, waarmee gij 't geprobeerd hebt, zeer vriendelijk opgenomen, en ge zult niet afgunstig worden, wanneer ge hoort van de gunstige wending in mijn lot.’

Zijn woorden krenkten mij een weinig, want ik was zoo gewoon vol oprechte bewondering tot zijn meerderheid op te zien, dat ook zijn schitterendste triomfen zelfs geen opwelling van afgunst bij mij in 't leven zouden geroepen hebben. Openhartig gaf ik hem dit te kennen, en hij knikte daarbij als bij iets, wat van zelf sprak.

‘Ja, ja, ik geloof u. Gij zijt nog niet als de anderen. En ik weet, dat gij nog altijd mijn vriend zijt. Luister dus: men heeft mij benoemd als eersten kapelmeester aan het hertogelijk hoftheater te C., en te gelijker tijd ontving ik van de Berlijnsche opera bericht, dat mijn opera Signe in repetitie is genomen. Een schoon begin, niet waar?’

Van ganscher harte wenschte ik hem geluk, want dat was immers voor een man van zijn jaren inderdaad een buitengewoon succes. Maar Ostrowski sneed mij spoedig met een ongeduldige schouderbeweging het woord af.

‘Waarvoor zooveel woorden! - 't Is toch heel natuurlijk, dat ik toch eindelijk eens erkenning zou moeten vinden. Die domkoppen geloofden tot nu toe, mij te kunnen onderdrukken - mij! Ha, de menschen zijn zoo laag, zoo gemeen, mijn waarde! Ik heb een harden strijd te doorstaan gehad. Maar, Goddank, 't is nu overwonnen.’

‘Ge moet mij dat alles heel uitvoerig vertellen,’ drong ik aan. ‘Ge komt me voor als uit de lucht gevallen, en ik heb er geen flauw vermoeden van, wat ge gedurende deze zes lange jaren hebt uitgevoerd. Maar laat mij nu voor alles licht opsteken! Ik kan immers in deze duisternis bijna uw gezicht niet onderscheiden.’

‘Toch niet!’ weerde hij af. ‘'t Is mij juist aangenaam zoo. En wat zou er ook veel te vertellen zijn! 't Zij genoeg, dat ik sedert mijn huwelijk als een landlooper de wereld heb rondgetrokken, tot deze gelukkige wending is gekomen.’

In mijn verrassing kon ik mij niet weerhouden, hem in de rede te vallen. ‘Hoe? Gij zijt getrouwd? Op uw jeugdigen leeftijd?’

‘Ja, sedert vier jaar. Gij vindt dat onbegrijpelijk, niet waar? Gij Duitsche philisters met uw kikvorschenbloed kunt natuurlijk bij zulk een dwaasheid niet bij. En met uw verstandige behoedzaamheid zijt gij er dan ook altijd honderdmaal beter aan toe, dan een der onzen, bij wie het heete bloed bij elke gelegenheid met het verstand er van doorgaat.

 

(Wordt vervolgd.)


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken