Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 15 (1898)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 15
Afbeelding van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 15Toon afbeelding van titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 15

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (35.27 MB)

Scans (730.42 MB)

ebook (28.26 MB)

XML (2.95 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 15

(1898)– [tijdschrift] Nieuwe Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

De zegen der ouders is 't geluk der kinderen.
Uit het Fransch door J.A.H.

I.

De oudste lieden hadden nooit zoo'n storm hooren loeien in de diepe valleien der Vogezen.

Het was geen onweer uit den zomer, grootsch en indrukwekkend door het aanhoudend rollen des donders en het flikkeren des bliksems; neen, 't was een dier herfststormen, die, akelig en eentonig, maar ééne stem hebben: de wind, en maar één gevoel wekken: neerslachtigheid.

Twee personen bevonden zich in een kleine. lage zaal van de pastarij van Gérarmy in de Vogezen: een dezer was de pastoor van dit dorp, Bergeret, de andere Basine, zijn huishoudster.

Basine zat neergehurkt in een hoek bij den haard; pastoor Bergeret zat aan den anderen kant in een grooten rieten leunstoel; bij hem stond een kleine tafel, gedekt voor één persoon; van een schotel gebakken visch stegen verleidelijke geuren op.

Het vertrek werd verlicht door de flikkerende vlam van het haardvuur en door het twijfelachtige licht van een koperen lamp met walmende pit in een der hoeken van den schoorsteen.

‘Zoudt ge niet met uw avondmaal beginnen,’ zei Basine op ietwat knorrigen toon; ‘de visch wordt heelemaal koud!’

‘Dadelijk, Basine, dadelijk! Veel eetlust heb ik vanavond niet, en wanneer ik aan al de ongelukkigen denk, die in dit oogenblik en bij zoo'n verschrikkelijk weer zonder dak en zonder brood zijn, dan....’

‘Maar, wanneer gij vast, zullen zij dan minder honger en dorst hebben?’

‘Ik beweer niet het tegendeel, Basine.... Komaan, ik zal gaan beginnen.’

Hij nam een forel op zijn bord, maar lei al dadelijk mes en vork neer en zei:

‘Basine, me dunkt dat ik op de voordeur hoor kloppen.’

‘Neen, eerwaarde,’ antwoordde Basine. ‘Dat doet de wind, die het luik van het kippenhok dichtslaat. Ge weet, dat het maar met een touwtje is vastgebonden.’

Maar een harde slag met den klopper bewees, dat de pastoor gelijk had.

Basine stond op, nam de eenvoudige lamp, die het avondeten van haar heer verlichtte, en slofte door de gang naar de voordeur.

‘Wie is daar?’ vroeg ze op ontevreden toon.

‘Bambocke, de postrijder, juffrouw Basine,’ antwoordde een stem van buiten. ‘Ik breng een reiziger, die den pastoor wenscht te spreken. Maak spoedig open, want de wind snijdt door het gezicht.’

Basine opende met de eene hand, terwijl ze met de andere de lamp onder den neus van Bambocke hield, om te zien of hij 't ook was. Zij herkende den postrijder. Een man van hooge gestalte, gehuld in een wijden pelsmantel, stond bij hem.

‘Gij kunt nu heengaan,’ zei de vreemdeling tot zijn geleider. ‘Zeg mijn kamerknecht, dat hij mij over een uur komt afhalen.’

Dan wendde hij zich tot Basine:

‘Juffrouw, ik wenschte den pastoor te spreken.’

‘De pastoor is aan zijn avondmaal,’ gromde de huishoudster.

‘Laat maar binnenkomen,’ zei de pastoor zelf, terwijl hij de gang intrad; het weer is veel te slecht om de lieden een vergeefschen weg te doen gaan.’

Basine geleidde den reiziger binnen en trok zich terug, maar niet zonder een ongerusten en ontevreden blik op hem geworpen te hebben.

II.

Er stonden op den schoorsteen twee zware koperen kandelaars met nieuwe kaarsen; pastoor Bergeret stak er een aan en plaatste dien op de tafel; vervolgens vestigde hij zijn blikken onderzoekend op den vreemdeling.

Deze was een man van meer dan middelmatige lengte, zeer mager en een weinig ge-

[pagina 368]
[p. 368]

bogen; hij scheen tusschen 60 en 65 jaar; over zijn gelaat lag een koele trotschheid, die niet voor hem innam; dichte wenkbrauwen overschaduwden zijn groote, helderblauwe oogen; een arendsneus prijkte boven zijn dunne lippen, die in gestadige zenuwachtige beweging waren; ruige haren dekten zijn hoofd; zijn manieren waren die van een welopgevoed man.

Hij haalde uit den zak van zijn mantel een brief, dien hij aan den pastoor overhandigde.

Deze bekeek het adres en zei:

‘Ha, dat is van Monseigneur.’

Dan verbrak hij het zegel en las het volgende:

 

‘Weleerwaarde heer,

‘Deze brief zal u worden ter hand gesteld door den prins van Nelstein, die mij zeer is aanbevolen door den bisschop van Breslau. Het doel zijner reis naar Gérarmy zal hij zelf u verklaren. Ik verzoek u, hem in zijn pogingen te helpen, zooveel dit met de plichten van uw ambt en met uwe waardigheid overeen te brengen is.

‘Ontvang, weleerwaarde heer, de verzekering mijner hoogachting en toegenegenheid.

Roch-Etienne,

Bisschop van Saint-Dié.’

 

‘Waarin kan ik uwe hoogheid van dienst zijn?’ vroeg de goede pastoor.

‘'t Is een lange geschiedenis,’ hernam de reiziger; ‘wilt gij ze hooren?’

De pastoor maakte een beleefde buiging en de reiziger, dien we in 't vervolg prins zullen noemen, begon het volgende te verhalen:

‘Zooals uw bisschop u geschreven heeft, is mijn naam prins van Nelstein; ik ben opperkamerheer van zijne majesteit den koning van Pruisen en zijn gezant in Rusland, drager van 't grootkruis van den Zwarten Adelaar en commandeur van de orde voor militaire verdiensten; want ik heb in 't leger gediend, voor ik de loopbaan van diplomaat verkoos.’

(Wordt vervolgd.)


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken