Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 15 (1898)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 15
Afbeelding van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 15Toon afbeelding van titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 15

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (35.27 MB)

Scans (730.42 MB)

ebook (28.26 MB)

XML (2.95 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 15

(1898)– [tijdschrift] Nieuwe Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Bij de Platen.

De verongelukte herder. -

Iederen zomer strijkt een zwerm van natuurminnaars, toeristen en vacantiereizigers neer in het Alpenland, dat, sedert de ijzeren sporen tot in het hart van het gebergte reiken, een geliefkoosd reisdoel geworden is. De vreemde gasten, die meerendeels uit de groote steden komen, waar men de bergen enkel op schilderijen bewonderen kan, klauteren tegen de gemakkelijk te beklimmen hoogten op, plukken lieve bloempjes op de bergweiden en vermeien zich in de beschouwing der grootsche natuurtafereelen.

‘O wat moet het heerlijk zijn, hier te wonen bij die eenvoudige bergmenschen, die ongekunstelde trouwhartige kinderen der natuur,’ roept menig fijn dametje uit. ‘Kijk toch eens dat mooie, bontgevlekte vee, die sterke, groote bergschapen, die grappige geiten - voor mij bestaat er geen gezelliger leven dan hier in de bergen. Het glas melk, dat ik hier van de goedronde Sennerin krijg, smaakt me beter dan thuis de fijnste bowl!’

Dat wordt haar graag toegegeven. Inderdaad, is het overheerlijk op de bergen, in de zuivere lucht. Hoe afwisselend is niet het tooneel, hoe schilderachtig de rotsen en hellingen. de ruischende bergbeken, aan wier kanten allerlei mooie, vreemde bloemen de kopjes opsteken! Hoe gaat het hart ons open, als wij eens een zonsopgang mogen bijwonen, of wanneer het scheidende avondrood zijn gloeienden weerschijn werpt op het ernstige voorhoofd van de fiere wachters dezer wonderwereld!

Maar de penning heeft ook zijn keerzijde. In echte Zondagsche stemming, los van de dagelijksche afmattende beslommeringen trekken wij het gebergte in; maar voor hem, die zich daarboven een meestal karig stukje brood moet zien te verdienen en daartoe over niets dan zijn vereelte handen beschikt, ziet het leven in de bergen er heel anders uit.

Als in het voorjaar de dooi spoedig invalt en de lawinen donderend in het dal neerstorten, wordt menige hut bedolven en menig menschenleven in zijn vollen bloei afgesneden. Ook het inzamelen van het hooi op den moeilijk te bereiken bergrug heeft zijn gevaren, en zelfs de herder, de zorgzame wachter van de wollige kudde, die in het midden van den zomer met de hem toevertrouwde dieren de afgelegenste plekjes gras opzoekt, is tegen een plotselingen val niet gevrijwaard.

De teekenaar van het tafereel op blz. 412 schildert ons een dergelijke aangrijpende episode.

Wij weten niet of de geharde bergbewoner bij het zoeken naar het veelgevraagde edelweiss zich te ver gewaagd heeft dan wel of een duizeling hem overvallen heeft toen hij, van jongsaf aan het klauteren in het gebergte gewoon, in de kloof wilde afdalen om een verloren lammetje terug te halen; maar in elk geval is hij uitgegleden. Misschien is hij met het hoofd tegen een rotsblok geslagen, misschien heeft hij zich nog willen oprichten, toen de dood hem aangreep, en nu rust hij stil en stijf in de eenzame wildernis.

De schapen, die hun bekenden leider en verzorger missen, zijn hem komen opzoeken: zoo ver de pooten hen dragen kunnen, trachten zij hem te naderen, dien zij altijd pleegden te volgen; maar zij kunnen hem tegen den steilen rotswand niet meer bereiken en hun meelijdend geblaat dringt niet meer in zijn oor.

Het is of de stomme dieren begrijpen, dat er iets schrikkelijks gebeurd is. Weldra zullen zij in de avondschemering zonder hun herder huiswaarts keeren. Dan zullen de bergbewoners zich opmaken om hem te zoeken; misschien na dagen of weken eerst vindt men den verongelukte in de eenzame rotskloof, waarover een groote roofvogel, op buit azend, in wijde kringen rondvliegt.

Dat hij niet zonder een vroom gebed uit het leven scheidde, dat toont de rozenkrans met het kruisje, dien hij in het gevoel van zijn naderend einde aan een struik hing, opdat zijn laatste blik er op rusten mocht.

Christus en de zondares. -

De naam van Rembrandt is in de laatste maanden in de kunstwereld op ieders lippen geweest. De Rembrandt-tentoonstelling te Amsterdam, die schitterende tentoonspreiding voor landgenoot en vreemdeling van de schatten, die wij aan het penseel van den grooten meester danken, - de daarop gevolgde tentoonstelling te Londen hebben zijn machtig, overweldigend talent in zijn volle, rijke vruchtbaarheid doen uitschitteren.

Ook de Illustratie heeft herhaaldelijk de scheppingen van den grooten meester door goede wedergevingen haar lezers onder de oogen gebracht en daardoor op haar wijze bijgedragen tot de algemeene kennis en waardeering van den grootsten kunstenaar, waarop de Nederlandsche stam trotsch mag zijn.

Ditmaal geeft zij in uitstekende plaat weer een van Rembrandt's beroemdste stukken weer, een van zijn best geslaagde bijbelsche tafereelen, in 1644 geschilderd en thans berustende in een particuliere verzameling te Londen.

Al bij den eersten aanblik herkennen wij Rembrandt aan de typische figuren, waarvoor hij in zijn omgeving, de Amsterdamsche Jodenbuurt, de meest karakteristieke modellen vond, aan de realistische waarheid, waarmee hij ze naar het leven weergaf in een dracht, half aan de werkelijkheid, half aan de phantasie ontleend; maar vooral aan de edele grootschheid van conceptie, den majestueuzen eenvoud der compositie en de onnavolgbare techniek in de hoogst uitvoerige schildering.

De uitdrukking der koppen is treffend en meesterlijk: de schaamte op het gelaat der zondares, die zich hier ziet ontsluierd voor den vlekkeloozen Zedenrechter, de strengheid van den aanklager, de

[pagina 416]
[p. 416]

hartelooze nieuwsgierigheid van den wetgeleerde met het harde, beenige gezicht, de gemoedelijke toegevendheid van den man, die den sluier oplicht en het innig medelijden van den jonkman achter de Christusfiguur treffen bij den eersten oogopslag.

Zooals gewoonlijk is Rembrandt het minst gelukkig in de Christus-figuur. Hij was te zeer realist om het hooge ideaal uit te drukken, dat wij ons van den Zoon Gods, den ‘schoonste onder de kinderen der menschen’ vormen. Toch is zijn Christus hier vol waardigheid en verheven kalmte, terwijl de uitdrukking van zachtmoedigheid - echt realistisch! - eenigszins beïnvloed wordt door zekeren fijnen spot, de vernietigende ironie van het woord: ‘Wie onder u zonder zonden is, werpe den eersten steen op haar.’

Het Angelus. -

Weer een tafereel uit het gebergte, doch ditmaal een vol stille, vrome po[ëzi]e. Uit het dorpje in het diepe dal klinkt het Angelusklokje en de zilverige tonen, door de steile bergwanden weerkaatst, bereiken het oor van den herdersknaap, die hoog op de Alpenweide zijn schapen hoedt. Hij knielt eerbiedig neer op een rotsblok, vanwaar hij het kerkje en het dorp kan overzien, vouwt de handen en prevelt zijn gebed, in vereeniging met de gebeden, die in het dorp daarbeneden worden gestort door de dierbaren, die hij biddend gedenkt en die op hun beurt in hun gebed ook aan hem zullen denken, opdat God hem moge geleiden op de gevaarlijke hoogten van het gebergte en hij behouden bij de zijnen moge terugkeeren.



illustratie
het angelus. naar de schilderij van h.s. jentzsch.


De trouwe hond zet zich naast zijn jongen meester in postuur en blikt ook neer op het dorp diep aan hun voeten, als weet hij dat daar hun thuis is, en als kende ook hij de metalen stem, die van daar als een vriendelijke groet tot hen opstijgt.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken