Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 16 (1899)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 16
Afbeelding van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 16Toon afbeelding van titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 16

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (34.29 MB)

Scans (802.09 MB)

ebook (27.03 MB)

XML (3.01 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 16

(1899)– [tijdschrift] Nieuwe Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Bij en om
den Molenvijver van het oude Veltheim,
door J.A.H.

Het hooggelegen Zuid-Limburg is betrekkelijk waterarm. Daar vloeien door de dalen de Maas, de Geul, de Geleen en ettelijke kleinere beken en beekjes. Door het groote verval hebben die watertjes een groot arbeidsvermogen; zij leveren de drijfkracht voor de vele watermolens in Limburgs Zuiden. En om zooveel mogelijk steeds voorraad te hebben, wordt bij vele molens het water opgestuwd en verzameld; dat water vormt dan een grooten en vrij diepen plas, den molenvijver.

Daar groeien en bloeien plompen en scheren, de gele lisch, de waterbloem, de lidsteng; daar drijft vaak de witte waterlelie statig als een

[pagina 173]
[p. 173]

koningin op de watervlakte; daar ruischt het riet als het graan op het akkerveld en het dwergmuisje vindt er een verborgen plaatsje voor zijn nestje; daar zoekt de jeugd naar de duikelaars en waagt er een paar natte voeten aan, om de stevige stengels met harde, bruine bouten machtig te worden.

Daar voeren duizenden kleine waterdiertjes den strijd om 't bestaan. Daar wachten de larven der steekmuggen den tijd af, dat ze, gevleugeld, zich vergasten aan menschenbloed en den mensch het genot van schoone zomeravonden vergallen. Maar voor kikkervischjes, draaikevertjes en kleine vischjes zijn die larven een gewenschte prooi en een lekker voedsel. De larven der glazenmakers en waterkevers zijn de verklaarde vijanden der kikkervischjes, terwijl zij zelve de prooi worden van de visschen, o.a. van de baarzen, en deze vinden in de snoeken weer een geduchten vijand.

Hier geven de kikkers hun concerten of wel ze begeleiden gratis de solo's van maestro Nachtegaal. Hier vliegen wilde eendjes en watersnippen rond. Hier is het heerlijk te roeien op 't koele watervlak en te baden in 't frissche nat, als het barnt op de landen in den heeten zomertijd; maar ook is het heerlijk hier te zwieren over het gladde ijsvlak, de voeten met vleugels geschoeid. Hier zou het ook heerlijk zijn voor den hengelaar, het argelooze vischje te verschalken met den scherpen angel, waaraan een dikke regenworm kronkelt, voor snoek en baars net en fuik en strop te spannen. Maar halt! dit is het privilege van den eigenaar des molens.



illustratie
de eerste proefneming, naar, de schilderij van gaetano chierici.


Om de vier, vijf, zes jaar wordt de vijver leeggevangen; meestal laat men tot dat doel den vijver leegloopen en dan heeft men de visschen maar voor het grijpen. Dan gaat wel alle poëzie van het visschen af. Geen echt visscher zal zich leenen tot zulke moorddadige, modderige vangst, waarbij de visch een weer-

[pagina 174]
[p. 174]

looze prooi is ook voor den meest onbehouwen kinkel - evenmin als een echt jager ooit een haas in 't leger schiet. Maar wat van het schubbig heir niet meegezwommen is met het wegvlietende water, ontkomt niet, en - de vangst is stellig zeer groot.

Al spoedig is 't bekend in den omtrek dat er zoetwatervisch: snoek en baars, karper en voorn enz. te bekomen is. Dat is een gebeurtenis in een streek, waar de meeste lui geen andere visch kennen dan haring en stokvisch. Dan komen kok en keukenmeid opdagen; ze hebben hun Betje of Aaltje nog eens opgezocht en het hoofdstuk over visch en vischbereiding aan een ernstige studie onderworpen. Menig lekkerbek komt zelf inkoopen en heeft een gulden of wat over voor het zeldzame gerecht.

De molenaar, die met zijn zoons of knechts als vischverkooper optreedt, heeft het erg druk om de koopers naar hun zin te gerieven; hij gevoelt zich in een vreemd element en weet vaak geen snoek van een voorn te onderscheiden. Maar de heer, de eigenaar, is in zijn schik. Hij heeft den prijs hoog gesteld en toch gaat de visch vlug van de hand; een buitenkansje, dat straks een fijne flesch kan lijden.

En de kleinere luiden, ze staan in groepjes en staren met open mond naar het ongewone tooneel; ze kunnen maar niet begrijpen, hoe iemand daar zooveel geld voor kan geven en hoe zoo'n visch lekker kan zijn; of wel ze luisteren naar de mededeelingen van Lisebet, welker nichtsman een zuster heeft, die dikwijls visch heeft zien bereiden ‘onder, diep in Holland.’ Maar 't interesseert de nieuwsgierige vrouwtjes zoo, dat ze, terwijl ze zich vergapen aan de drukte bij den vijver, niet denken aan de kindertjes, die mogelijk schreien in de wieg, of aan het te vuur staand middagmaal, dat dreigt aan te branden.

De schoenmaker en de smid hebben het schootsvel vandaag een uur voor schofttijd afgedaan. Ze mengen zich in de groepjes en naderen de vischtafel en zien eens loensch zijwaarts, terwijl hun hand een visch grijpt; maar de eigenaar kent het volkje: hij houdt hen in 't oog.

Och, 't is hun wel te vergeven: het onbekende prikkelt en verboden vruchten smaken het zoetst! Dat zijn een paar waarheden wel duizenden jaren oud en voor het eerst bevestigd door ons aller stammoeder Eva.

Helmus, de smid, begint onrustig te worden; hij is een vrijgezel, die zijn eigen potje kookt. Zie, zijn oog gaat van de tafel naar den heer, van den heer naar de tafel; zachtjes schuift hij vooruit, visch en heer beurtelings in 't oog houdende en, als hij aan den kant der tafel gekomen is, slaat hij zijn slag: een dikke, vette karper!

Vooruit, vooruit, op een draf; wie hem in den weg staat, stoot hij op zij; vooruit door hek en heg met den buit vast onder den kiel!

Een hoeraatje gaat op onder 't volk, dat lachend den vluggerd naziet. En mijnheer zelf heeft er pret in; een vischje minder of meer heeft trouwens niets te beteekenen; en hij kijkt er ook naar als Helmus in vollen ren voortspoedt. En van deze gelegenheid maken velen gebruik om een vischje machtig te worden.

‘Ik kan me niet begrijpen,’ zegt Helmus later, ‘hoe groote lui visch lekker vinden; ik wil er van m'n leven geen meer, al was hij te geef.’

Wat had Helmus gedaan?

De stumperd had zuurkool te vuur staan voor zijn middagmaal; en daar stopte hij zijn karper met huid en haar in. Geen wonder, dat hij geen lekker maal had.

Als het torenklokje het midden van den dag aankondigt, heeft de drukte opgehouden; de visch is weg en de molenaar draagt den vollen geldbuidel naar het heerenhuis. Mijnheer tracteert zijn pachter op een zeer bitter bittertje, terwijl mevrouw met het geldzakje naar het kantoor gaat en het geld sorteert.

Straks diner, waarop eenige gasten uit het naburige stadje. Natuurlijk doet de wijnflesch haar dienst, daar het vischje zwemmen moet; de dochter des huizes vergast op het einde van den maaltijd het gezelschap op de genoegens van het Akkerleven, van Poot. En als mijnheer nog eens hoort zeggen, hoe gelukkig hij is en hoe rijk, dan glinsteren zijn oogen en glimmen zijn wangen. En dan neemt hij nog eens zijn glaasje ter hand. Maar op het eind zit hij te soezen, als om te bevestigen wat daar voorgedragen wordt:

 
Des zomers
 
Neemt hij om zich goed te doen
 
Onder 't loof een slaapje in 't groen,
 
Daar de vogels tierelieren.

De gasten klappen in de handen, als het gedicht uit is, dat mijnheer er wakker van wordt. Nu staat de zoon des huizes op. Hij heeft voor de gelegenheid Spandaw's gedicht De Nieuwe Haring omgewerkt, zoodat het een loflied wordt op de visschen, die den molenvijver bevolkten. Den vijver heeft hij tot een meer gepromoveerd. En daar klinkt het door de geopende ramen:

 
Wie in dit kost'lijk meer banket
 
Voor 't eerst de grage tanden zet,
 
De volle flesch ontkurkt tot vreugd van zin en geest,
 
Met fonkelende glazen klinkt,
 
Ze op Neerlands welzijn ledig drinkt,
 
Die viert een heerlijk feest.

En dan klappen weer de handen en klinken de glazen en knallen de kurken, als ze uit den nauwen hals getrokken worden; en 't feest wordt gloeiend.

Straks worden de dammen weggenomen en de sluizen geopend, en het water vult weer den vijver en kabbelt en babbelt langs den ouden weg en doet de dorstige kikkers in weelde genieten van het water, zoodat ze er luidruchtig van worden.

En morgen draait weer het molenrad regelmatig door, alsof er niets gebeurd was, stokdoof als het is voor de waterdruppels, die het vertellen, aan wie het hooren wil.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken