Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 16 (1899)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 16
Afbeelding van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 16Toon afbeelding van titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 16

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (34.29 MB)

Scans (802.09 MB)

ebook (27.03 MB)

XML (3.01 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 16

(1899)– [tijdschrift] Nieuwe Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Een offer van vijf minuten.
(Vervolg en slot.)

Na een poosje verscheen de photograaf weder. ‘Manqué!’ zuchtte hij op deerniswekkenden toon. ‘Manque?!’ wilde ik in mijn ontsteltenis herhalen, maar een nieuwe niesbui belette mij dit.

‘In mijn gansche praktijk heb ik nog nooit zoo'n afschuwelijk daglicht gezien,’ riep de kunstenaar wanhopig, ‘maar laten wij het nog eens beproeven!’

‘Beproeven wij het nog eens!’ herhaalde ik, nu zonder niezen; ‘maar mag ik in hoed en overjas optreden? Ik ben half bevroren.’

‘Dat zou 't zeker doen mislukken,’ verklaarde de onverbiddelijke, en ik moest mijn goed afleggen en onbeschut in den tocht zitten. Had dat offer maar gebaat!

Maar de tweede bewerking was niet gelukkiger dan de eerste. ‘Men zou er gek van worden!’ jammerde de verblufte photograaf; ‘alles is prachtig, maar van het hoofd deugt niemendal. Het dient tot niets, vandaag nog verdere proeven te nemen. Wil u morgen vóór twaalf uur terugkomen?’

Natuurlijk wilde ik dat: er bleef mij geen keus. Een tijdverlies van drie uren en het opdoen van een echte, ouderwetsche verkoudheid, dat was de netto-opbrengst van mijn pogingen op den tweeden dag. ‘Waarlijk,’ dacht ik, ‘als de dames, die met de zucht van portrettenverzamelen behept zijn, wisten, aan welken last zij hun bekenden blootstellen, dan zouden zij wel wat bedachtzamer te werk gaan.’

Tegen mijn zwartgallige verwachtingen in, liep den volgenden middag alles vlot van stapel: ik hoefde slechts korten tijd te wachten; het licht was gunstig, en de photograaf verzekerde, dat het portret uitstekend was. Hij beloofde, mij de kaarten den 26sten - wij hadden dien dag den 20sten - te huis te zenden, ik gaf hem mijn visitekaartje met het adres, ging naar huis, om mijn verkoudheid te doen overgaan, en was blijde er zoo goedkoop te zijn afgekomen.

De 26e December kwam en verstreek, evenzoo de 27ste, en God weet hoeveel dagen er nog verloopen zouden zijn, zonder dat ik bij mijn meer dan drukke werkzaamheden aan de portretten gedacht zou hebben, als niet het toeval mijn schoone vervolgster ten huize van een ons beiden verwante familie op mijn weg had gevoerd. Natuurlijk zou reeds haar aanblik voldoende zijn geweest, om mij de portretten in herinnering te brengen, ook als het haar niet behaagd had mij schertsend te manen: ‘Bedenk, dat ik uw onbarmhartige schuldeischeres ben!’

Ik antwoordde eenigszins verstoord, dat ik hoopte haar geduld op geen te harde proef te stellen, daar het stipt betalen van mijn rekeningen tot mijn weinige deugden behoorde, - en maakte een diepe buiging.

Den volgenden morgen had ik niets haastigers te doen dan naar mijn natuurlijk gereed liggende photographieën te gaan vragen. ‘Mevrouw,’ zeide ik tot de dame, in wie ik bij mijn eerste bezoek aan het Paleis-Royal een weldoende macht gezien had, ‘daar gij uw belofte niet gehouden hebt, nl. mij de portretten te zenden, ben ik zelf gekomen om ze af te halen.’

‘Uw portretten, mijnheer?’ antwoordde de dame, klaarblijkelijk verbaasd; ‘heeft u dan mijn brief niet ontvangen?’

‘Ik heb geen brief ontvangen.’

‘U weet dus niets van het ongelukkig toeval?’

‘Van welk ongelukkig toeval?’

‘Misschien weet mijnheer niet, dat wij glas gebruiken, omdat het gevoeliger is voor het licht dan metaal, hoewel minder duurzaam. Het spijt mij inderdaad zeer, u te moeten meedeelen, dat uw glazen plaat op den grond aan stukken is gevallen.’

Ik was letterlijk verstomd bij deze onverwachte ramp. Ik slaakte een diepen zucht, en de dame ging voort: ‘Maar ik heb het u dadelijk geschreven; ik ben mij van geen verzuim bewust. U is immers mijnheer Wolf, niet waar?’

‘Mijnheer Wolf?’

‘U woont in de Rue des trois épées?....’

‘Rue des trois épées?’

‘Ik schreef uw adres van het kaartje af, dat u ons gegeven hebt. Waar is het ook weer gebleven?’ vervolgde zij, terwijl zij onder verscheiden visitekaartjes snuffelde, die in de lijst van den spiegel gestoken waren. ‘Ah, hier is het! Ik heb mij niet vergist.’

Ik wierp een blik op het kaartje, dat ze mij liet zien, en las: ‘M. Wolf, likdoornsnijder, rue des trois épées, 70.’

Dat ontbrak er nog aan! Ik moest van voren af aan beginnen en werd bovendien voor een likdoornsnijder gehouden.

De dame had gelijk: het verzuim was aan mijn kant. Deze openhartige bekentenis moge mij de sympathie mijner lezers niet onttrekken; want had niemand mijn portret verlangd, dan was ik niet naar den photograaf gegaan en had deze belachelijke, ergerlijke domheid vermeden. Het geval had zich op de volgende wijze toegedragen: een likdoorn veroorzaakte mij verschrikkelijke pijn; daarom raadde een vriend mij aan, mij tot een voortreffelijken operateur te wenden, wiens adres hij mij beloofde te zenden. Hij zond het, en mijn ongeluksgesternte wilde, dat zijn briefje mij met de adreskaart van den heer Wolf juist op dien 20en December werd ter hand gesteld, toen ik mij voor de derde maal naar 't photographisch atelier begaf. Ik had de kaart in een van mijn buitenzakken gestoken en ze, onoplettend genoeg, in plaats van mijn eigen kaartje, aan den photograaf afgegeven; ik moest blij zijn, mijn vergissing nog te kunnen goedmaken.

‘Mevrouw,’ sprak ik met zoo groot mogelijk pathos, ‘ik ben verplicht, op Nieuwjaarsdag mijn portret ten geschenke te geven: ik bid u, help mij uit de verlegenheid! Eisch, wat gij wilt, maar verschaf mij mijn photographie!’

‘Beste mijnheer,’ verzekerde de dame, ‘wees overtuigd, dat ik uw tegenspoed van harte meegevoel, maar u verlangt een onmogelijkheid: de arbeidslast drukt ons neer, mijn man is er ziek van. Wij moesten de helft der bestellingen van kleine portretten afwijzen, en zelfs bij de aangenomene moesten wij een aantal onzer klanten vergeefs laten wachten. Een ander zou ik dat niet zeggen, maar uw toestand doet mij leed. Ik bid u, zie slechts in de wachtkamer, ze is stampvol. Het is immers in ons belang, het publiek tevreden te stellen, doch....’

Ik viel haar in de reden, om te vragen, of zij een anderen photograaf kende, dien ik misschien bereid zou vinden....

Zij antwoordde, dat het een wonder zou zijn, als ik in deze dagen ergens gelegenheid vond terstond een portret vervaardigd te krijgen.

Ik had niet de minste reden, op een wonder te mijner gunste te hopen; mijn tijd was bovendien te beperkt, dan dat ik een gedeelte daarvan had mogen verkwisten met vruchteloos zoeken, gelijk wel te voorzien zou zijn. Na een oogenblik van stille overpeinzing stond mij nog slechts één uitweg open: ik wenkte een huurkoetsier, reed naar huis, waar ik mijn valies pakte, en van daar onverwijld naar het Straatsburger station, waar ik een kaartje nam naar Bar le-Duc. Maar waarom naar Bar-le Duc? Omdat Bar le-Duc de eenige onder alle plaatsen der wereld was, waar voor mij het vooruitzicht bestond mij gephotographeerd te krijgen; m.a.w. omdat in Bar-le-Duc een mijner vrienden uit liefhebberij de photographie beoefende, en ik mij op zijn bijstand verlaten kon, als hij nog maar gezond en - in leven was.

Ik stormde dus naar m jn vriend, den dilettant, of te wel amateur-photograaf. Het was een verschrikkelijk weer. Wind, hagel, sneeuw, regen en koude schenen samengezworen te hebben, om mij een echt afschuwelijke reis te bezorgen. Tweemaal werden wij door de sneeuw opgehouden en bereikten ons eindpunt met een vertraging van drie uren; het was reeds middernacht, te laat dus, om mijn vriend te zoeken. Ik ging naar het dichtstbijzijnde logement - een ellendig nest. Men kreeg er niets warms te eten of te drinken, het bed was ijskoud, en het vuur in den haard ging uit, zoodra ik mij te slapen had gelegd. Lucifers waren nergens te vinden, vruchteloos tastte ik in 't donker naar een schelkoord en begon toen te schreeuwen, zoo luid ik kon. Mijn stem klonk door 't geheele huis, maar bleef ongehoord, en ik kon van kou niet inslapen. Toen ik 's morgens opstond, kwam ik mijzelven als een ijskegel voor.

Een droevige, donkere morgen! De sneeuw viel dik en snel; de daken en straten schenen in witte lijkwaden gehuld. Bar le-Duc had wel voor Tobolsk (in Siberië) kunnen doorgaan!

Zoo ooit een mensch bij den aanblik van een anderen verbaasd was, dan was dat mijn vriend, toen hij mij vóór zich zag. ‘Dat is net iets voor u,’ meende hij, ‘ik had nooit....’

Ik haastte mij, hem de aanleiding en het doel van mijn bezoek te verklaren.

‘Maar, beste vriend,’ riep hij uit, ‘dan hadt ge geen ongunstiger oogenblik kunnen kiezen.’

‘Heb ik gezegd, dat ik het gekozen heb? Een door den wind voortgedreven stroohalm is niet lijdelijker dan ik bij deze aangelegenheid.’

‘Met dit sneeuwachtig weer,’ ging hij voort, ‘zal ik niets draaglijks voor den dag kunnen brengen.’

[pagina 260]
[p. 260]

‘Laat het dan iets ondraaglijks zijn!’ zuchtte ik wanhopig en moedeloos.

‘Ge bevindt u werkelijk niet in een geschikten toestand om gephotographeerd te worden; ge hebt rust noodig. Zie eens in den spiegel; je lijkt wel een schim.’

‘Schim of vogelverschrikker, dat is allemaal onverschillig; erbarm je en photographeer mij dadelijk! Ik moet van avond in Parijs terug zijn; ik heb nog een hoofdartikel af te maken, dat morgen vroeg weg moet.’

Daar mijn vriend alles gedaan had, om de door hem steeds het eerst in 't oog gehouden eischen der kunst te redden, ondernam hij met goeden wil het door mij verlangde werk. Het vorderde al zijn bekwaamheid en geduld voor hij het tot een goed einde bracht. Na twee uren van onafgebroken proefnemingen verklaarde hij de laatste plaat voor de beste (of liever de minst slechte), die onder de gegeven omstandigheden mogelijk was. Het was natuurlijk volstrekt geen vleiend portret, doch daar maalde ik niets om. Hij beloofde, dat de photographie in ieder geval op Nieuwjaars dag in mijn bezit zou zijn: ik moest mij maar op zijn stiptheid verlaten. Daarop ve trok ik, met hartelijken dank van mijn vriend afscheid nemend.



illustratie
typen van mönchgut op het eiland rügen, naar de schilderij van k. ahrendts.


De vriendelijke machten, die mij op mijn tocht van Parijs naar Bar le-Duc vergezeld

[pagina 261]
[p. 261]



illustratie

jesus geneest de zieken, naar de schilderij van g. fugel.


[pagina 262]
[p. 262]

hadden, sneeuw, wind en koude, bleven mij ook op de terugreis getrouw. Meer dood dan levend bereikte ik mijn woning. Ondanks het inspannen van al mijn krachten kwam mijn beloofd artikel niet gereed; in plaats daarvan moest ik een verontschuldiging zenden en kreeg per omgaande een stortvloed van berispingen teruggezonden van wege den teleurgestelden redacteur.

De volgende dag - de laatste van 't jaar - was een der akeligste van mijn leven. Ik werd door een vreeselijken angst gekweld: ik kon maar niet gelooven, dat het portret morgen uit Bar-le-duc zou aankomen; er moest weer een ongeluk mee gebeuren. Wat den eersten keer geschied was, kon weer geschieden; neen, het was misschien slechts de gewone loop van zaken in de photographische ateliers, dat de plaat brak! Misschien ontspoorde de trein, of een achtelooze postbode verloor den brief! Alles scheen eerder mogelijk dan de veilige overkomst.

Tot mijn onuitsprekelijke verlichting kwam het portret toch nog rechttijdig aan, en ik haastte mij, het zelf te gaan wegbrengen. Daar de beminnelijke blondine niet thuis was, gaf ik de photographie, zorgvuldig in een omslag gestoken en van een adres voorzien, aan de dienstmaagd over. Toen ademde ik voor de eerste maal sedert veertien dagen weer eens vrij op.

's Avonds ontving ik het volgende briefje: ‘'t Spijt me zeer, dat u mij heden voormiddag niet te huis vond. Hartelijk dank voor uw portret! Het bevredigt mij evenwel niet volkomen; u weet, dat ik een scherp beoordeelaar van photographieën ben. Wees derhalve niet verwonderd, zoo ik u nog eens om het offer van vijf minuten vragen zou. Wij zullen daar nader over spreken. Doe ons nu het genoegen, morgen om halfzeven bij ons te dineeren. De heer Paul en mevrouw Lorry zullen ook onze gasten zijn. A propos, beiden vinden uw portret goed en willen u eveneens daarom verzoeken. Wees dus zoo vriendelijk, uw photographieën mee te brengen. Tot morgen alzoo! Met vriendschappelijke groete enz.’

 

De lezing van dit briefje bracht mij schier tot wanhoop. Dus alle geestelijke en lichamelijke moeite, mijn tijdverlies, mijn onkosten waren vergeefsch geweest! Ik zou opnieuw moeten beginnen! De steen, dien ik in het zweet mijns aanschijns had opgenomen, viel op mijzelven terug. In vollen toorn greep ik de pen - wat zou ik schrijven? Onverschillig wat, maar geen toezegging, dat ik die uitnoodiging aannam. Zou ik zeggen, dat ik ziek was, of dat ik op reis moest? Wat zou het mij baten? Na het uitstel van een week of een maand zou de onaangenaamheid opnieuw beginnen. Zou ik naar de maagdelijke wouden van Amerika trekken, - of de wereld nemen, zooals zij is, met inbegrip van al haar dwaasheden? Dit dilemma steeg klaar en duidelijk vóór mij op. Er was geen andere uitweg: ik had te kiezen.

Met de pen in de hand, bedacht ik mij niet lang, en ik schreef het volgende antwoord:

‘Mevrouw,

‘Uw welwillende uitnoodiging voor morgen neem ik dankbaar aan. Het doet mij leed, dat mijn portret niet uw bijval vindt; ik sta echter gaarne ter beschikking voor verdere proefnemingen, totdat het resultaat u tevreden zal stellen. De door mevrouw Lorry en den lieer Paul uitgesproken wensch streelt mij zeer; ik heb terstond vijftig afdrukken van de photographie besteld, om aan het verlangen mijner vrienden te kunnen voldoen.

Met de meest volkomen hoogachting,

Uw zeer dienstwillige dienaar,

Béha.’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken