Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 16 (1899)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 16
Afbeelding van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 16Toon afbeelding van titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 16

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (34.29 MB)

Scans (802.09 MB)

ebook (27.03 MB)

XML (3.01 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 16

(1899)– [tijdschrift] Nieuwe Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het geheim van het ‘Gouden Anker.’
(Slot.)

Daarop ging ik bij hem zitten en schoof mijn stoel dicht bij het vuur. Hij zag er uit, of het hem niet aangenaam was, maar hij zei niets.

‘De sterfgevallen, die hier in huis voorgekomen zijn, hebben mij zeer nieuwsgierig gemaakt,’ begon ik na een poos. ‘Hoeveel zei je dat er geweest zijn?’

‘Dat raakt je niet,’ antwoordde de oude man barsch. ‘Wij hebben je niet geroepen. Je kan maken, dat je weer weg komt.’

‘Dat doe ik ook, - ik ga morgen vroeg. Maar nu wil ik je nog iets zeggen.’

‘En dat is?’

‘Ik geloof niet, dat het hier in huis spookt.’

‘Zoo, geloof je dat niet?’

Zijn pijp viel hem uit den mond en zijn oogen staarden mij woedend en vol slecht verholen onrust aan.

‘Neen.’

Ik wachtte even en zei toen langzaam en met nadruk:

‘Nadat je me gewaarschuwd had, ging ik naar den molen terug en....’

‘En wat?’ riep hij, terwijl hij opsprong.

‘Niets,’ antwoordde ik, ‘ik geloof niet aan het spook’

Zijn gezicht werd niet alleen bleek, maar kleurloos.

Ik verliet hem zonder meer een woord te zeggen, overtuigd, dat ik zijn argwaan had gaande gemaakt. Daar was het mij juist om te doen. Alleen door den schurk tot wanhoop te brengen, kon ik hem zijn geheim ontrukken.

Mijn kamer zag er niet aanlokkelijker uit dan den vorigen avond. De lijnen van het leelijk, bont behangselpatroon schenen mij op dit oogenblik toe, bijna menschelijke vormen aan te nemen.

Was ik niet te vermetel? Deed ik er niet verkeerd aan, mijn leven op deze wijze te wagen? Ik was ontzettend moe, en hoe vreemd het ook moge klinken, vreesde ik in dit ernstig oogenblik het meest, dat ik zou inslapen. Ik had nu sedert twee nachten bijna geen rust meer gehad, en ik voelde, dat ik ondanks alle taai verzet gemakkelijk voor de vermoeienis kon bezwijken. Om Binder gelegenheid tot uitvoering van zijn plan te geven, moest ik te bed gaan liggen en zelfs doen of ik sliep. In mijn toestand kon de voorgewende slaap licht tot werkelijken slaap overgaan.

Hoewel de proefneming zeer gevaarlijk was, moest ik ze toch wagen. Zonder mij uit te kleeden legde ik mij te bed en trok de dekens over mij heen, mijn revolver in de rechterhand. Daarop blies ik het licht uit en bleef onbeweeglijk liggen, wachtende op de dingen, die komen zouden.

Het huis was stil als een graf, - geen geluid was hoorbaar en mijn overspannen zenuwen kwamen langzamerhand tot rust.

Zooals ik verwacht had, overviel mij een onweerstaanbare vermoeidheid, en hoewel ik er dapper tegen streed, zweefde ik spoedig het land der droomen te gemoet. Ik begon te wenschen, dat datgene, wat gebeuren moest, spoedig zou geschieden.

Langzamerhand verdween de werkelijke wereld voor mij en phantastische beelden rezen voor mijn geest op. Zoo sliep ik in en droomde een vreeselijken droom. Ik danste met een reusachtige vrouw. Zij stak ver boven mij uit, hield mij in haar armen en slingerde mij met duizelingwekkende snelheid rond. Daarbij hoorde ik de oorverscheurende muziek van een orkest, dat zich op eenigen afstand bevond. Vlugger en vlugger werd ik in een groote, leege zaal rondgeslingerd. Ik voelde, dat ik in zwijm zou vallen en riep haar toe, dat zij moest ophouden en mij loslaten.

Plotseling weerklonk een vreeselijk gekraak naast mij. Ik ontwaakte, maar ik werd nog altijd rondgeslingerd. Waar was ik? Waar ging het heen? Ik ging met het bed in de hoogte, wankelde echter en viel languit op den vloer. Wat gebeurde er? Waarom draaide ik voortdurend rond? Was ik waanzinnig geworden, of leed, ik aan een vreeselijke nachtmerrie?

Ik trachtte mij te bewegen en op de been te komen. Langzamerhand kwam ik tot bezinning en eindelijk wist ik, waar ik was. Ik was in de ronde torenkamer, waarin Van Swaay was gestorven, maar wat er met mij gebeurde kon ik niet begrijpen. Ik wist enkel, dat ik onophoudelijk met steeds toenemende snelheid in het rond geslingerd werd. Bij het maanlicht, dat de kamer bescheen, zag ik, dat de vloer zich met het bed bewoog. De tafel lag naast het bed, haar val had mij gewekt. De overige meubels kon ik in de kamer niet zien, maar op welke geheimzinnige wijze werd de vloer in beweging gebracht?

Met groote inspanning kroop ik tot in het midden der kamer, waar ik mij met moeite tegen de post van het bed oprichtte. Hier was de beweging het minst, en van hier uit ook kon ik de omtrekken der deur zien. Ik was zoo voorzichtig geweest, mijn revolver in den zak te steken en was besloten, indien iemand zich vertoonde, mijn leven zoo duur mogelijk te verkoopen.

Toen de vloer weer langs de deur kwam, waagde ik een sprong er naar toe, maar ik miste en viel op den vloer terug. Toen ik de volgende maal langs de deur kwam, klemde ik mij wanhopig aan een der treden vast, maar het was tevergeefs, want een hoek van het bed greep mij in het voorbijsuizen en rukte mijn arm weer van de deur los.

Ik dacht werkelijk, dat ik waanzinnig zou worden van ontzetting. Ik had een gevoel, of mijn hoofd zou barsten. Mijn eenige wensch was, van deze schrikkelijke plaats weg te komen. Ik kroop naar het bed, nam de pooten uit de gaten, waarin zij stonden, en trok daarna het ledikant in het midden der kamer.

Nadat deze hinderpaal uit den weg was geruimd, gelukte het mij ten laatste, de deur te bereiken. Toen ik op de bovenste trede stond, greep ik naar de klink der deur om deze te openen. Maar ze was van buiten gesloten en bood weerstand aan al mijn pogingen.

Op de trede, waarop ik stond, had ik maar juist plaats voor mijn voeten. Onder de treden suisde onophoudelijk de vloer met ontzettende snelheid voorbij. Ik durfde daar niet naar kijken, want ik vreesde ieder oogenblik door een duizeling bevangen te worden.

Plotseling hoorde ik buiten in de gang zachte voetstappen en zag een schemering van licht door de reet der deur. Een hand zocht naar de klink, de deur werd langzaam van buiten geopend, en de oude Binder stond vóór mij. Hij ontdekte mij niet dadelijk, daar ik mij een weinig gebukt had, maar het volgende oogenblik stormde ik op hem los.

Hij stiet een kreet van ontzetting uit. Het licht, dat hij in de hand hield, viel op den

[pagina 372]
[p. 372]

grond en ging uit, maar ik had hem bij de keel gegrepen en boorde mijn vingers in zijn mageren hals. Met wilde haast trok ik hem door de gang voor een venster, waardoor het maanlicht naat binnen viel. Hier liet ik zijn hals los en hield hem mijn revolver voor.

‘Op de knieën of gij zijt een kind des doods!’ schreeuwde ik. ‘Beken onmiddellijk alles, of ik schiet je neer.’

Zijn moed verliet hem, hij begon jammerlijk te klagen en te schreien. ‘Schenk mij het leven,’ riep hij uit. ‘Ik wil alles bekennen, maar spaar mijn leven.’

‘Haast je dan,’ zei ik. ‘Voor den dag met de waarheid!’



illustratie
zijn portie, naar de schilderij van m. budinszky.


Ik luisterde, of ik de voetstappen zijner vrouw niet hoorde, maar ik vernam niets dan het suizen der machinerie en het klateren van het water.

‘Spreek!’ zei ik, terwijl ik den ouden man bij den arm schudde. Zijn lippen sidderden en hij kon maar met moeite de woorden uitbrengen: ‘Het was alles het werk van Van Swaay.’

‘Van Van Swaay, den vermoorde?’ vroeg ik.

‘Neen, neen, zijn neef. Die schurk is de vloek van mijn leven. Door den dood van

[pagina 373]
[p. 373]

den jongen heer Van Swaay erft hij de bezittingen. Hij is de werkelijke eigenaar van den molen en van de herberg, en de beweegbare vloer is zijn uitvinding. Er zijn verscheiden reizigers gestorven, - het was zoo gemakkelijk en ik had zoo dringend geld noodig. De politie had geen argwaan en de dokters ook niet. Van Swaay was vreeselijk hard voor mij, ik was in zijn macht.’ Alsnu begon hij luid te snikken. ‘Ik ben een ellendige, oude man, mijnheer,’ kreunde hij.

‘Je bracht dus je slachtoffers ter wille van het geld om het leven?’

‘Ja,’ antwoordde hij. ‘De kantonrechter had zeshonderd gulden bij zich, waar niemand van wist. Ik nam het geld en kon daarmee Van Swaay voor eenigen tijd tevreden stellen.’

‘Maar hoe was het met Rudolf van Swaay?’



illustratie
vischvangst onder het ijs, naar de schilderij van j. ekenäs.


‘Dat was zijn werk, daarvoor wilde hij mij betalen.’

‘En nu wilde je mij ten slotte van kant maken?’

‘Ja, u had achterdocht gekregen.’

Terwijl ik nog met den ouden man sprak, ontdekte ik bij het bleeke schijnsel der maan een andere deur in de nabijheid. Deze opende ik en zag, dat ze toegang gaf tot een kleine voorraadkamer. Ik duwde er den ouden man in, sloot de deur, stak den sleutel in den zak en liep de trap af.

De vrouw bleef merkwaardigerwijs onzichtbaar. Ik opende de huisdeur en ging sidderend en afgemat naar buiten. Mijn zenuwen waren zoo in de war, dat ik nauwelijks op mijn beenen kon blijven staan. Op dit vreeselijk oogenblik was ik mij zelf niet meer meester. Mijn eenige wensch was, deze verschrikkelijke plaats te ontvluchten. Ik had de heining om den tuin bijna bereikt, toen ik een hand op mijn arm voelde. Ik keek op, Lize stond naast mij.

‘U zijt gered,’ zei zij, ‘God zij gedankt!’

[pagina 374]
[p. 374]

Ik probeerde het rad tot staan te brengen - kijk eens, ik ben doornat - maar het was mij niet mogelijk. Ten laatste sloot ik grootmoeder op. Zij is in de keuken en slaapt vast, zij heeft te veel gedronken.’

‘Waar ben je gisteren den heelen dag geweest?’ vroeg ik.

‘Ze hadden mij in de torenkamer aan den anderen kant van het huis opgesloten, maar het gelukte mij door het venster te ontkomen. Ik wist, dat ze, als u hier bleef, het dezen nacht zouden doen. Goddank, dat u gered zijt.’

‘Houd mij nu niet op,’ zei ik, ‘ik ben als door een wonder gered. Je bent een braaf meisje en ik ben je zeer dankbaar. Je moet me een volgenden keer eens vertellen, hoe het je mogelijk is geweest, hier onder zulke omstandigheden te leven.’

‘Maar ik ben ook bijna waanzinnig geworden,’ luidde haar antwoord. ‘O, mijn God, ik lijd zooveel.’ Zij drukte de hand tegen het voorhoofd en keek mij met een door tranen benevelden blik aan. Ik had echter geen tijd meer, om langer met haar te spreken en haastte mij weg te komen.

Hoe ik te Eemhuizen ben aangekomen, weet ik thans nog niet, maar tegen het aanbreken van den dag was ik er. Ik ging dadelijk naar dokter Stammer, haalde hem uit het bed en vertelde hem mijn wedervaren in het ‘Gouden Anker.’ Daarna gingen wij naar den commissaris van politie en deelden hem het voorgevallene mee. Wij namen toen een rijtuig en reden alle drie naar het ‘Gouden Anker.’

's Morgens om acht uur kwamen wij daar aan, maar vonden, zooals de commissaris van politie vooruit gezegd had, het huis leeg. Binder was uit de provisiekamer verlost en met zijn vrouw en Lize ontvlucht.

Wij gingen het eerst naar de ronde torenkamer en daarna naar de benedenverdieping van het huis. Bij een zorgvuldig onderzoek vonden wij een deur, die naar een donker gewelf leidde, waar de machinerie was opgesteld.

Bij het schijnsel van een lantaren onderzochten wij het gewelf en vonden hier de verklaring der geheele geschiedenis. De as van het molenrad was door den muur van den toren geleid en zette zich aan den anderen kant als as van een loodrecht tandrad voort, dat in een groot molenrad paste, waardoor een loodrechte as naar beneden voerde. Deze as was tusschen vier dwarsbalken bevestigd, die den vloer der kamer droegen, waarin ik had geslapen. Eén enkele beweging was voldoende, om dit afschuwelijk toestel in beweging te brengen.

De politie maakte aanstonds jacht op Binder en ik keerde naar Hagedoorn terug. De officier van justitie en ik bezochten nog denzelfden dag dokter Heynen, die over mijn vertelling ontzet was. Hij verklaarde mij, dat een mensch, die in den toestand kwam, waarin ik verkeerd had, door de centrifugale kracht een hersenschudding moest krijgen, zoodra de vloer op de beschreven wijze met hem ronddraaide. Deze beweegbare vloer moest ten slotte een kunstmatige hersenberoerte veroorzaken. Als het slachtoffer een slaapdrank gekregen had of zeer vast sliep, moest het bijna onmiddellijk bewusteloos worden en deze toestand weldra in den dood overgaan. Bij een onderzoek, dat na verscheiden uren plaats had, kon evenwel de oorzaak van den dood niet worden vastgesteld, daar de hersenen zich weer geheel normaal toonden, nadat het bloed er uit weggevloeid was.

Van Swaay werd in hechtenis genomen en tot bekentenis gedwongen, Binder op zijn vlucht gegrepen en beide misdadigers tot levenslange gevangenisstraf veroordeeld, terwijl zijn vrouw twintig jaar kreeg. Van de arme Lize heb ik helaas niets meer gehoord.

Van Swaay's vader, die vroeger eigenaar van den molen was geweest, was met de wet in botsing gekomen en had, nadat hij verscheiden jaren in het tuchthuis had gezeten, de wijk genomen naar Amerika. Hij stierf daar, toen zijn zoon, die alle ondeugden zijns vaders had geërfd, reeds volwassen was. Na zijn vaders dood keerde de jonge Van Swaay naar zijn vaderland terug, bezocht den molen en vond, daar hij een merkwaardig talent als werktuigkundige bezat, den beweegbaren vloer uit. Hij veranderde den molen in een herberg en deed deze aan zijn ouden bekende Binder over, met het doel, reizigers, die er verblijf hielden, te vermoorden en uit te plunderen.

Intusschen waren in den ouderen tak der familie Van Swaay verscheiden sterfgevallen voorgekomen, en Rudolf van Swaay stond maar meer alleen tusschen zijn neef en de groote bezittingen. Dezen neef gelukte het met behulp van Binder, Rudolf in zijn macht te krijgen. De jonge kunstenaar sliep in de noodlottige torenkamer, met het gevolg dat hij er den dood vond.

Het raadselachtige spook in het ‘Gouden Anker’ vond aldus een natuurlijke verklaring.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken