Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 16 (1899)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 16
Afbeelding van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 16Toon afbeelding van titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 16

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (34.29 MB)

Scans (802.09 MB)

ebook (27.03 MB)

XML (3.01 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 16

(1899)– [tijdschrift] Nieuwe Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het geweten.

I.

George de Chaverny was met zijn rechtskundige studies bezig. Zijn familie had hem een vlekkeloozen naam, tradities van eer en fierheid nagelaten, maar zijn vader, een klein ambtenaar in de provincie, bezat geen vermogen, want hij had er de voorkeur aan gegeven, het meisje, dat hij liefhad, en niet een huwelijksgift te trouwen. Georges moeder was al lang overleden, en zijn vader riep, toen hij zijn laatste uur voelde aanbreken, zijn zoon bij zich en zei tot hem:

‘Ik laat geen schulden achter; dat is mijn geheel vermogen. Uw eerste studies zijn ten einde. Ga naar Parijs en geef dezen brief aan advocaat Lance, die mijn vriend is en u een plaats zal geven op zijn kantoor. Bij hem kunt ge den kost verdienen en middelerwijl uw studies voortzetten. Vergeet nooit, dat uw vader met een gerust gemoed is gestorven, omdat hij altijd enkel de stem van zijn geweten heeft gehoorzaamd.’

Hij keek George met liefde aan en zei met zwakke stem: ‘Kus mij voor de laatste maal.’

George drukte een kus op het ijskoude voorhoofd, dat de dood reeds had aangeraakt. De grijsaard verloor het bewustzijn. Een uur later scheen hij te ontwaken en fluisterde tweemaal: ‘Ik ga heen.... ik ga heen.’

Hij keek zijn zoon met een eigenaardigen blik aan en zei: ‘Het geweten!’

Daarna stierf hij.

Een maand later was George secretaris bij advocaat Lance. De advocaat was een strenge man, die door zijn zwijgen thuis zijn welbespraaktheid in het paleis van justitie goed maakte; daar hij geleerd, geestig, welsprekend, vaak ook scherp was, vreesde men hem wel, maar droeg hem geen genegenheid toe.

George de Chaverny verdiende bij hem driehonderd franks in de maand, zeker meer dan hij noodig had om bescheiden te leven en zijn boeken en lessen te betalen. Maar hij was zwak en bood geen weerstand aan de verleiding van het Panijsche leven. Hij speelde, won en verloor, en doorliep de geheele toonladder van aandoeningen, die onafscheidbaar zijn van het spel.

In een speelclub is het goud niets; het spel maakt aan het goud gewoon; het goud heeft voor den speler geen waarde meer. Ieder speler is lichtzinnig en geeft even gemakkelijk uit als hij wint. Hij werpt het geld door het open venster op straat.

Op zekeren morgen komt Chaverny bleek en uitgeput op het bureau van advocaat Lance op den boulevard Saint-Germain, nadat hij den nacht in het speelhol heeft doorgebracht. Zijn mouwen zijn groen gekleurd, zoo krachtig en langdurig heeft hij daarmee op het groene doek der tafel gedrukt, waarop hij zijn heele winst van den vorigen dag en nog 25.000 franks - op eerewoord - verloren heeft.

Hij heeft tot den volgenden avond - zoo vordert het de ‘eer’ - tijd, om zijn schuld af te doen. En in zijn kantoor voor zijn lessenaar gezeten, denkt hij er in koortsige opgewondenheid, met roode oogen en de kin op zijn hand steunend, over na, wat hij moet doen en wat er van hem zal worden.

De 25.000 franks winnen? Maar hoe? Leenen? Maar van wien? Van zijn chef, den strengen advocaat, die voor menschelijke zwakheden ontoegankelijk is en zeker niet zou aarzelen hem te ontslaan, hem in ieder geval niet zou redden? Hij zou het niet durven wagen.

Zijn oogen vestigden zich op de brandkast, waarvan hij den sleutel bezat en waarin zich ongeveer 50.000 franks bevond. Daar was redding, maar daar was ook de misdaad.

De voormiddag ging in angst en zorg om. Advocaat Lance kwam uit zijn bureau in dat van George de Chaverny. De jonge man was zoo bleek, zijn blik zoo zonderling, dat de advocaat hem tweemaal achtereenvolgens vroeg:

‘Ben je ziek?’

‘Neen, mij scheelt niets,’ antwoordde George met trillende stem.

Tegen elf uur ging hij heen, om te ontbijten, maar het was hem onmogelijk iets te eten. Nu dwaalde hij rusteloos over de kaden met brandend hoofd en door de hardnekkige gedachte aan den diefstal achtervolgd.

Was het eigenlijk wel diefstal? Neen, enkel een leening voor korten tijd, waar niemand van wist. Hij wilde 30,000 franks nemen, zijn schuld betalen en met de overige 5000 franks zijn geluk beproeven. ‘Je zal winnen, je kan alles weer goed maken, je zelf redden; aarzel niet.’

Tegen twee uur was hij, nog altijd besluiteloos, weer op zijn bureau; in zijn binnenste werd een zware tweestrijd gevoerd. Advocaat Lance trad binnen, zag haastig een aantal aktenstukken na en zei toen tegen Chaverny:

‘Ik rijd naar Châteauroux, waar ik in de zaak Dellereaux moet pleiten. Ik zal drie dagen wegblijven. Tot ziens!’

Een half uur later was George alleen; geen getuige was te vreezen, en de brandkast lokte hem steeds sterker aan.

Was het dan werkelijk een diefstal? Neen, een leening, dat was alles. Een leening, die hij den volgenden dag weer zou teruggeven en waarvan de advocaat nooit ook maar een vermoeden zou hebben.

Hij sluit zorgvuldig de deur, laat den sleutel in het gat steken, ten einde niet door een onbescheiden blik verrast te worden, en laat de gordijnen omlaag. Hij is klaar. Niemand kan het zien, de boodschaplooper is voor meerdere zekerheid uitgestuurd. Haastig schuift hij de letters van het slot naast elkaar, zijn handen sidderen, zijn hart klopt niet meer, groote zweetdroppels bevochtigen zijn voorhoofd. Als hij de zware deur opent, deinst hij achteruit, want hij meent daarachter het vergeelde, magere gezicht van den stervende te hebben gezien, dat hem met zachten blik aanstaart, en hij meent ook de beide woorden te hooren, die zijn vader met zwakke stem tot hem sprak ‘Het geweten!’

Hij droogt zich het voorhoofd af en begint te lachen. Zijn krampachtig toegenepen vingers houden dertig biljetten van duizend franks omklemd. De brandkast is weer gesloten, de gordijnen zijn weer opgehaald, de zon overstroomt het bureau met haar gouden stralen, op straat rollen de omnibussen voorbij. Er is niets veranderd; er is enkel een dief meer op de wereld.

Des avonds betaalt hij in de club zijn speelschuld; tegen middernacht doet hij de bank springen, en als hij 's morgens, dronken van het spel en waggelend op zijn beenen, weggaat, neemt hij 50,000 franks mee, die hij heeft gewonnen.

Om tien uur liggen de dertig biljetten van duizend franks weer in de brankast. Het is voorbij. Hij heeft niets meer te vreezen, niets dan de herinnering.

Doch den geheelen dag siddert hij, want hij zegt bij zich zelf: ‘Indien advocaat Lance was teruggekomen, indien de diefstal ontdekt was! het hing immers maar van een toeval af, - dan was hij onteerd en verloren geweest!’

II.

Twintig jaar zijn verloopen. Advocaat Lance is dood. George de Chaverny is gehuwd, en wij vinden hem, door inspannenden arbeid reeds grijs geworden, terug als president eener jury te Parijs. Hij heeft een vrouw, die hij innig liefheeft, een dochter, die zijn oogappel, een zoon, die zijn trots is. Niets ontbreekt hem om gelukkig te zijn, en hij is het ook, want de herinnering aan de zonde uit zijn jeugd is langzamerhand uitgewischt.

De zitting, die geopend zal worden, levert geen belangwekkende gevallen op. Gewone misdadigers zullen voor de jury verschijnen, vaste klanten van de gevangenis en de galeien. Chaverny bladert in de stukken, die men hem heeft ter hand gesteld: vier inbraken, een valschheid in geschrifte en een oplichterij.

Plotseling trekt een der zaken zijn aandacht. De eerste protocollen, het verhoor van den beschuldigde, zijn bekentenis, zijn levenswijze, alles verscheurt hem het hart. En als hij alles gelezen heeft, staat hij ontsteld op en roept uit, de hand aan het voorhoofd brengend: ‘Het geweten! het geweten!’

Hij meent verkeerd gelezen te hebben en begint opnieuw. Neen, hij heeft zich niet vergist, het is zoo. Lavardin, de kassier van het huis Janselme in de rue du Sentier, was een speler. - Zooals ook eenmaal George. - Op zekeren dag verloor hij, stal 5000 franks uit de brandkast van zijn patroon, met de hoop, dat hij ze zou terugwinnen en ze, zonder achterdocht te wekken, weer zou teruggeven. - Evenals George. - Maar hij had verloren en het gat niet kunnen stoppen. Men had den diefstal ontdekt, Lavardin was in hechtenis

[pagina 388]
[p. 388]

genomen en zou thans voor zijn misdrijf terecht staan.

‘En ik, ik zal over hem richten!’ fluisterde Chaverny ontzet. ‘Is het mogelijk? Droom ik niet? In hoever is deze ongelukkige schuldiger dan ik, zijn rechter? Zijn misdaad is ook de mijne... Moet ik hem veroordeelen?’

Begrijpt men den vreeselijken angst van dit hart, waarin de herinnering aan den vroegeren misstap wel ingesluimerd, maar niet geheel uitgewischt was? Hij dacht er eerst aan, zijn ontslag te nemen, maar dan zou een ander, misschien heel streng, ziȷn plaats innemen en Lavardin tot het maximum der straf veroordeelen. Was het niet veeleer zijn Plicht, te blijven, om jegens den ongelukkige toegevend te kunnen zijn?

De dag der behandeling was aangebroken.

Lavardin verscheen bijna kalm voor den sidderenden president, wiens voorhoofd gloeide van koortshitte. De zaak kon niet lang duren, want Lavardin legde een volledige bekentenis af.



illustratie
steenbokken in de alpen, naar de schilderij van m. müller.


‘Ik had niet het voornemen te stelen,’ zei hij weenend. ‘Ik vertrouwde te winnen en mijn patroon alles te kunnen teruggeven, voordat hij achterdocht zou opvatten. Wat ik den volgenden dag niet kon doen, had ik misschien een dag later kunnen verrichten.’

De president luisterde aandachtig. Hij beschouwde den wanhopigen jongen man, die over zijn voor altijd verwoest leven jammerde, met zoo groote oplettendheid, dat hij ten laatste meende, zijn persoonlijkheid af te leggen, zijn rooden hermelijnen mantel uit te trekken, de estrade te verlaten en Lavardin's plaats op de bank der beschuldigden in te nemen.

‘Mijnheer de president,’ zei Lavardin, ‘ik heb een moeder, die oud en ziekelijk is. Zij woont buiten Parijs, en iedere maand stuurde ik haar, opdat zij kon leven, de helft van mijn traktement. Zij weet niets van mijn misstap, van mijn inhechtenisneming. Als u mij veroordeelt, zal men het niet lang voor haar geheim kunnen houden. Als zij niet van schaamte

[pagina 389]
[p. 389]



illustratie

vercingetorix voor cesar, naar de schilderij van lionel-royer.


[pagina 390]
[p. 390]

en wanhoop sterft, zal zij van honger omkomen.’

De verdediger was welsprekend. Met een werktuiglijk hoofdknikken gaf de president der jury, die vergat, dat zijn gezicht onbeweeglijk moest blijven en geen indrukken zijner ziel moest laten raden, zijn goedkeuring over diens argumenten te kennen en scheen hem zelfs aan te moedigen. Van tijd tot tijd ontmoette de blik van den rechter dien van den beschuldigde, en het was niet de laatste, die de oogen neersloeg. Zijn ambt geheel vergetend, meende Chaverny den verdediger voor hem zelf te hooren spreken, en met onderzoekenden blik beschouwde hij de gezworenen, alsof hij van hen zijn redding of ongeluk had te verwachten.

De procureur der Republiek eischte met kort en hard betoog de volledige toepassing der wet in al haar zwaarte.

De president zweeg; men keek hem aan. Hij moest de geheele zaak nog eens samenvatten en vreesde daartoe niet de kracht te zullen hebben. Maar eindelijk spreekt hij, en het is haast een verdediging van den beschuldigde, die hij laat hooren. Nadat hij de vragen heeft uiteengezet, waarop de gezworenen hebben te antwoorden, verlaat hij waggelend de zaal.

Eenige minuten gaan voorbij, een teeken met de bel wordt gegeven. Het hof treedt binnen en de jury verklaart Lavardin schuldig, neemt echter verzachtende omstandigheden in aanmerking.

De president is zeer opgewonden. Hij is ongewoon bleek en zijn oogen schitteren met zonderlingen glans. Zijn bewegingen zijn haastig, en zijn optreden heeft niets majestueus, zelfs niets waardigs meer. Soms strijkt hij met zijn lange, fijne, blanke vingers over het kale voorhoofd. Hij tracht zijn gedachten bijeen te verzamelen, en met zachte, stokkende stem zegt hij:

‘Het hof veroordeelt Lavardin met toepassing van verzachtende omstandigheden...’

Zijn stem wordt voortdurend zwakker, en nauwelijks hoorbaar eindigt hij:

‘Tot twee jaar gevangenisstraf.’

 

‘De president schijnt ziek te zijn,’ zeiden de rechters en advocaten, toen zij het paleis van justitie verlieten.

De Chaverny was in zijn woning in de rue d'Amsterdam teruggekeerd. Hij had op de vriendelijke woorden zijner vrouw, op de kussen zijner dochter niets geantwoord. Door een hevige koorts aangetast, begaf hij zich te bed.

Hij had zijn plicht gedaan, maar zijn plicht doodde hem.

Toch stond hij den volgenden morgen weer op. Hij ging uit, vroeg een audiëntie op het Elysée en had met den president der Republiek een onderhoud, dat een uur duurde. Toen hij het paleis verliet, had de heer de Chaverny roode oogen, of hij geschreid had.

Den volgenden morgen verscheen in het Journal Officiel de gratie van Lavardin.

In denzelfden nacht werd de president door een beroerte getroffen; in de weinige heldere oogenblikken, die hem overbleven, wendde hij zich tot zijn zoon, zooals eenmaal zijn vader gedaan had, en zei:

‘Het geweten!’

Dit waren de laatste woorden, die hij sprak.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken