Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 18 (1901)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 18
Afbeelding van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 18Toon afbeelding van titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 18

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (35.79 MB)

Scans (791.91 MB)

ebook (28.72 MB)

XML (2.94 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 18

(1901)– [tijdschrift] Nieuwe Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

De houthakker.
Humoreske.
(Slot.)

Eerst tegen negen uur kwam hij weer te voorschijn. In de tuinkamer, waar de familie gewoon was het ontbijt te gebruiken, vond hij enkel tante Georgine en zijn dochter, die hem met een opvallig angstige uitdrukking op het gezicht zag binnentreden. In zijn verdriet had hij daar evenwel geen oogen voor. Zwijgend ging hij op zijn gewone plaats zitten en roerde met een lepeltje in zijn koffie zonder ze aan zijn lippen te brengen.

‘Je ziet er vandaag volstrekt niet goed uit,’ zei tante Georgine tegen hem, ‘zoo overspannen, zoo verdrietig.... Heb je slecht geslapen?’

‘Och, laat mij met rust,’ bromde hij, waarop de tante met het voorkomen van een beleedigde koningin haar handwerkje opnam en uit de kamer ruischte.

‘Foei, papa, wat ben u vandaag onaardig,’ veroorloofde Lucie zich op te merken, die blijkbaar iets op het hart had en nu dubbel bang was, er mee voor den dag te komen. ‘Hebt u een beetje tijd voor me?’

‘Neen, voor niemand. Verzoek juffrouw Hedwig op mijn kamer te komen. Met die heb ik te spreken.’

‘Papaatje!’

‘Wat?’

‘Wil u.... maar u moet niet boos worden.... wil u Hedwig niet liever later spreken? Ik zou graag eerst.... Zij wil mij namelijk bij u zwart maken, en het is toch heel anders geweest....’

‘Spaar mij die kinderachtigheden. Ik heb heel andere dingen aan het hoofd. En juffrouw Hedwig moet maar op zich zelf passen,’ voegde hij er bitter bij. ‘Allo, zeg haar, dat ze op mijn kamer komt.’

‘Goed, papa.’

Eenige minuten later zat juffrouw Hedwig tegenover hem, in gespannen verwachting wat hij haar voor gewichtigs zou hebben mee te deelen.

Hij beschaduwde de oogen met de hand, als verblindde hem het licht, dat als vloeiend goud door het venster binnenstroomde; maar hij deed het meer om haar zijn ontroering niet te laten merken.

‘Ik heb u verzocht hier te komen, juffrouw Köhler,’ zei hij op zijn zakentoon, ‘omdat ik om zekere redenen van de vriendelijke hulp, die u mij bij de opvoeding en vorming van Lucie geboden hebt, moet afzien. Vraag mij niet naar die redenen.... Persoonlijk heb ik niets tegen u.... integendeel.... Dat is te zeggen.... ik waardeer en acht u als te voren. U zal wel spoedig een ander onderdak vinden,’ vervolgde hij met een zwakke poging om te schertsen. ‘Zoo lang staat natuurlijk mijn huis tot uw beschikking.... Ik zelf moet met Lucie vertrekken....’

‘Maar mijnheer Teichmüller,’ stamelde Hedwig verward, verbaasd over dezen plotselingen omkeer in haar leven.

‘Vraag mij verder niets, Hedwig,’ verzocht hij. ‘Wanneer ge uw bruiloft viert, dan zult ge mij, ouden brombeer, wel willen toestaan, voor uw uitzet te zorgen....’

‘O God, mijnheer Teichmüller,’ snikte het meisje, ‘ik zal nooit trouwen.’

‘Nooit?’ vroeg hij met een glimlach. ‘Ook Konrad Reising niet?’

Zij hief het hoofd op en keek hem met een uitdrukking van onschuldige verbazing aan, zoodat hij voor de eerste maal een gevoel van wrevel ondervond, daar hij haar tot zulk een huichelarij niet had in staat geacht.

‘Het is goed,’ zei hij ontstemd. ‘U kunt gaan.’

‘Maar, mijnheer Teichmüller,’ riep zij ontsteld uit, ‘wil u mij niet zeggen....’

‘Neen, neen.... ik geloof u.... Maar gun mij nu een uurtje rust.’

Zij schudde het hoofd en verliet de kamer.

Hij zat over zijn schrijftafel gebogen. De gouden zon speelde in zijn haar, dat hier en daar zilver glansde, maar nog zoo weelderig was als in zijn jongelingsjaren. Tusschen zijn vingers gleed een traan door....

Er werd geklopt, maar het geluid van het tikje drong niet door tot zijn herfstgedachten. Plotseling echter voelde hij zich door twee zachte armen omgeven, en de stem van zijn dochter klonk in zijn oor.

‘Tranen, papa?’ vroeg zij bevend. ‘Toch niet om mij? Had u toch ook eerst maar naar mij geluisterd! Het is heel anders dan Hedwig het zich gedacht heeft. “Achter uw rug!” zegt zij altijd, “achter uw rug!” Maar kon ik

[pagina 208]
[p. 208]

anders, als ik er achter wilde komen of hij het eerlijk meende? Ik heb alles goed bij mij zelve overlegd zoo gauw als ik hem op de paardentram ontmoette....’

‘Over wie spreek je nu eigenlijk, kind?’

‘Wel, van hem. Ik denk toch, dat Hedwig...’

‘Onzin; met Hedwig heb ik over je dwaasheden niet gesproken.’

‘O wee.... en ik dacht....’

‘Maar nu voor den dag er mee. Wie is die “hem,” dien ge toen op de paardentram ontmoet hebt?’

‘O, ik had het u al lang moeten zeggen, maar ik bezat er den moed niet toe.... Hij is ingenieur, papa, een knap ingenieur, hoofdingenieur te Hauchstadt.’



illustratie
een ‘wallensteiner’, naar de schilderij van rulandt.


‘Wat?’

‘Ja, sedert gisteren. En hij houdt zooveel van mij, vadertje-lief.’

‘Ben je krankzinnig, Lucie?.... Achter mijn rug zoo iets te beginnen... Nu, 't is een mooie meneer, die hoofdingenieur. Hij heet immers Konrad Reising?’

‘Ja, papa,’ antwoordde Lucie, wier mond van louter verbazing een heele poos open bleef. ‘Maar, hoe weet u....’

‘O, ik weet nog meer, lichtzinnig kind. Die meneer de hoofdingenieur heeft niet alleen jouw hoofd op hol gebracht. Wie weet, hoeveel meisjes hier rondloopen, die allemaal....’

‘Maar papa, spreek toch, wat weet u dan?’

‘Nu, ik weet, en wel uit zijn eigen mond, dat hij ook met Hedwig Köhler....’

Verder kwam hij niet. Een schaterlach kwam over Lucies lippen.

‘Wil je voor den dit en den dat wel eens uitscheiden?’ riep hij eindelijk uit.

‘Maar, mijn goede, lieve, domme papa, die Hedwig Köhier ben ik.... U had mij zoo dikwijls gewaarschuwd, mij niet ter wille van mijn geld te laten trouwen, dat ik mij, toen ik hem leerde kennen en hij mij goed aanstond, als Hedwig Köhler heb voorgesteld en hem vertelde, dat ik juffrouw van gezelschap bij Teichmüller was....’

‘En hij heeft dat geloofd?’ vroeg papa Teichmüller wantrouwend, maar toch reeds als van een centenaarslast bevrijd.

‘Wel zeker,’ verklaarde zij lachend. ‘Uit liefde had u mij opgenomen.... mijn vader was een vriend van uw vader geweest, en zoo meer.’

‘Bedriegster,’ zei papa Teichmüller en probeerde tevergeefs een streng gezicht te zetten.

‘Och, papa,’ zei ze en vloog hem om den hals, ‘ik ben zoo blij, dat het er eindelijk uit is. En u zegt immers geen neen?’

‘Kind, kind,’ antwoordde hij, moeite hebbend om tot kalmte te komen, ‘ik kan maar niet zoo aanstonds.... Weet hij nu al, wie ge eigenlijk zijt?’

Zij knikte. ‘In het park heb ik het hem van morgen bekend. U sliep toen nog den slaap der rechtvaardigen.’

‘Of misschien ook niet,’ dacht papa en vroeg: ‘En hij was zeker wel erg in zijn schik?’

‘Dat nu juist niet,’ antwoordde zij. ‘Hij was erg ontevreden over het bedrog, en ik moest hem beloven....’

‘Wat?’

‘Dat ik hem nooit meer misleiden zou.’

‘En dat heb je gedaan?’

‘Dadelijk.... Het heeft mij lang genoeg verontrust,’ verklaarde zij dapper.

‘En mij bijna ongelukkig gemaakt, Lucie,’ zei hij zacht en kuste zijn dochter op het voorhoofd, opdat zij het trillen zijner mondhoeken niet zou zien.

‘U?’ vroeg zij ontsteld.

Nu vertelde hij van de genegenheid, die hij voor Hedwig Köhler had opgevat, en hoe verdrietig hij was geweest, sedert hij dien morgen met Konrad Reising had kennis gemaakt.

Toen hij ophield, fluisterde zij hem een paar woorden in het oor, waarop hij krachtig het hoofd schudde, maar hij kon het meisje niet tegenhouden....

Met kloppend hart zat hij nog altijd in zijn stoel en durfde zich niet verroeren. Nu naderden eindelijk schreden in de gang. Was het er maar één, of waren het er twee?.... Eindelijk werd er op de deur geklopt, en.... met van vreugde stralend gezicht schoof Lucie de blozende Hedwig naar binnen....

‘Mijn lief stiefmoedertje!’ riep zij en sloeg toen de deur weer dicht....

Tante Georgine was als door den donder getroffen, toen zij het bericht van haars broeders nieuw geluk vernam, hoewel zij het hem en Hedwig van ganscher harte gunde. Maar één was er, die tegen elf uur mijnheer Teichmüller wenschte te spreken en zich Konrad Reising noemde: die zette een nog meer verbaasd gezicht, toen hij eindelijk tegenover zijn toekomstigen schoonvader stond....

‘Ja, ja, wij kennen elkaar al, mijn waarde heer hoofdingenieur!’ zei papa Teichmüller opgeruimd. ‘Ik ben het werkelijk.’

‘De houthakker!’ fluisterde de arme Konrad ontsteld.

Maar nu kwam ook zijn bruid binnen en vertelde hem, welk een grootmoedig vaderhart deze ‘houthakker’ had.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken