Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 20 (1903)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 20
Afbeelding van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 20Toon afbeelding van titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 20

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (37.78 MB)

Scans (840.18 MB)

ebook (30.71 MB)

XML (2.73 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 20

(1903)– [tijdschrift] Nieuwe Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 138]
[p. 138]

Mannen van weleer.
Naar Pater Louis Coloma.

I.

En zij waren groot in hunne heldendaden en kort in hunne verslagen.

Den 8sten April 1579 was er in het kamp der troepen, welke onder de muren van Maastricht en op beide oevers der Maas legerden, een buitengewone opgewondenheid te bespeuren. Duitschers, Bourgondiërs, Ieren, Italianen en Spanjaarden roerden zich allerwegen in hunne kwartieren met die stelselmatige bedrijvigheid, die gemeenschappelijk handelen en ȧlgemeene toewijding aan eene zaak bewijst. De lichte ruiterij sleepte takken en onkruid van de oevers aan; eenigen bonden bossen rijshout bijeen, waarmede zij de grachten vulden, anderen vlochten schanskorven, om de artillerie te dekken, weder anderen stopten wol en hop in zakken, om schansen op te werpen, of voerden op hunne door ossen getrokken affuiten de kanonnen aan, welke bressen in de muren moesten schieten, kortom, iedereen maakte zich gereed tot de bestorming, die, na eene belegering van drie maanden, den volgenden dag bij zonsopgang zoude ondernomen worden. Een ruiter, door verscheidene anderen gevolgd, bezocht, dravend op zijn bruin, de verschillende kwartieren en regelde alles, terwijl hij elkeen aanmoedigde; hij droeg geen wapens hoegenaamd, alleen een blauwe, met marterbont afgezette overjas, met een muts van dezelfde stof op het hoofd. Het was Alexander Farnese, hertog van Parma en Piacensa, gouverneur-generaal der Nederlanden in naam zijner katholieke majesteit Philips II, den wijzen koning.

Op den achtergrond verhieven zich de zwarte muren van Maastricht, die ongelukkige stad, welke onder den drievoudigen geesel van oorlog, hongersnood en wetteloosheid destijds zooveel had te lijden. De protestantsche bezetting had de katholieke kerken en bedehuizen geplunderd, de heiligenbeelden vernield en eenige er van naar die bastions gesleept, waar het geweervuur en het geschut der artillerie het meest te duchten waren. Een zeer schoon en groot beeld, voorstellende de Moedermaagd met het Goddelijk Kind op den arm, hadden zij geplaatst op de batterij, welke het dichtst bij de loopgraven van het katholieke leger lag, en de soldaten, met kerkelijke gewaden bekleed, bootsten spottenderwijs de ceremonies van den katholieken eeredienst na. Zij dreven de vermetelheid zelfs zóó ver, dat zij met den priesterlijken tooi omhangen, op de rollaag van den muur heen en weer liepen. Een heiligschennende uitdaging, welke in het katholieke leger dien heiligen toorn opriep, die steeds de vader van grootsche daden is; dien heiligen toorn, welke de laffe onverschilligheid van onzen tijd niet begrijpt en dien zij daarom uitkrijt als onverdraagzaamheid en dweepzucht; dien heiligen toorn, welken de Geest der waarheid billijkt en aanbeveelt met de woorden: Irascimini et nolite peccare - wordt gram, maar zondigt niet!

De tromroffel, waardoor aan de katholieke soldaten het uur werd aangekondigd, waarop zij zich in hunne kwartieren moesten terugtrekken, was reeds weggestorven: met de invallende duisternis traden zij bij een tweede signaal in hunne tenten, en thans was het niet meer geoorloofd, het kamp te verlaten, zonder aan de wacht het wachtwoord van den dag te geven.

Inmiddels had in een der kwartieren, waar de beroemde Spaansche regimenten kampeerden, een destijds gewoon, doch heden ten dage zonderling schouwspel plaats, hetwelk meer dan éen rekruut van onzen tijd een spottenden glimlach zou hebben ontlokt. Op een open plek, door een kring van tenten omringd, zag men een dicht opeengepakte menigte soldeniers; sommigen zaten, anderen stonden. In het midden stond een man, klein van gestalte en zwak van uitzicht op een trommel, waarover een plank gelegd was; hij droeg de toga der leden van het gezelschap van Jesus, hief een kruisbeeld omhoog, verkondigde aan de gevreesde soldaten het goddelijk woord en bereidde ze ter dood, terwijl hij hun den weg ter zegepraal toonde.

En deze schaar van strijdlustige mannen, van wie er velen verwilderd en onuitsprekelijk ruw waren, die navolgers van de Machabeeërs, welke allen moedig, doch waarvan er maar weinigen deugdzaam waren, luisterden met gebogen hoofden naar de ernstige waarheden, terwijl er meer dan één traan over de doorploegde wangen biggelde en in de grijze baarden verloren ging, en meer dan een pantserhandschoen op de stalen wapenrusting sloeg, waarachter een rouwmoedig hart klopte. Want de meest op den voorgrond tredende trek van dien tijd, welke door den éen hoogelijk geprezen en door den ander zoo deerlijk gesmaad wordt, was het oprechte geloof, dat in elks borst leefde, was de onwrikbare achting voor het priesterschap, was een gevestigde moraal, welke nog niet goed en kwaad dooreengehaspeld had. Daarom ook wisten zij, die slecht handelden, dat zij slecht handelden; zij vreesden de openlijke blaam, en deze overtuiging, deze vrees opende de deur voor het schaamtegevoel, dat in 's menschen geest de nederigheid en het berouw verwekt, dat vergiffenis afsmeekt en verkrijgt en beterschap waarborgt.

Vele officieren en soldaten verwijderden zich uit den kring en wendden zich naar de verschillende tenten, die zich van de andere onderscheidden, doordien zij met een kruis prijkten; zij gingen, om aan de door den hertog ontboden afgezanten van het Gezelschap van Jesus hunne biecht te spreken.

Een jonge ridder van voornaam uiterlijk had juist zooeven op een der beide schipbruggen, welke de verbinding tusschen het leger op beide oevers der rivier uitmaakten, op wacht gestaan. Hij droeg de net kleedende rood-gele uniform van een infanterie-regiment en liet door het ontbreken van wapenrusting erkennen, dat zijn rang die eens vaandrigs was. Jong, overmoedig en lichtzinnig, had hij zich verscheidene vermaningen op den hals gehaald van de Jesuïeten-missionàrissen, die hem daardoor tegen zich ingenomen hadden. Desniettegenstaande hield hij zich op bij een groep ruiters, die, op blokken hout staande, naar het woord Gods luisterden.

De zon, die voor menigeen van deze helden niet meer zou schijnen, was reeds ondergegaan, en de muren van Maastricht nàmen allengskens het voorkomen aan van een reusachtige, groote vlek, welke tegen den bleek- en rood-gekleurden horizont afstak. De protestanten hadden twee houtmijten op den muur aangestoken, aan weerskanten van het Moedergodsbeeld, dat op de rollaag te zien was. Bij den rossen vuurgloed werd het heilige beeld, dat aan de afvallige stad den rug toekeerde en aan de Spanjaards den goddelijken Zoon toonde, duidelijk zichtbaar, alsof Zijne Moeder van Hem de bescherming van het geloof afsmeekte, hetwelk Hij aan het kruis tot zulk een duren prijs gekocht had.

De Jesuïet keerde zich naar den muur en wees met den vinger naar het beeld.

‘Bezit gij lieden den moed, dat vrij te koopen?’ vroeg hij eenvoudig. ‘Doet het en wij zullen aan de voeten er van voor de inneming van Maastricht ons dankgebed storten.’

Toen de vaandrig dat hoorde, wierp hij zijn ijzeren handschoen ter aarde en riep met een aanmatiging, welke eerder voortsproot uit zijn overgeërfden hoogmoed dan uit zijn jeugdige vermetelheid:

‘Nooit wil ik weder een voet op Castilischen grond zetten, als deze Juan Fernandez niet meent, dat het gemakkelijker is, een bolwerk te bestormen dan een absolutie toe te dienen!’

Deze woorden kwamen den Jesuïet ter oore; met opgeheven kruis stapte hij van den trommel en keerde zich naar de groep ruiters. Zijn kleine gestalte scheen gegroeid, de deemoedige uitdrukking verdwenen, en beiden maakten plaats voor een indrukwekkende houding, welke ietwat bovennatuurlijks had.

‘Kent gij mij?’ riep hij den aanmatigenden vaandrig toe en greep hem bij den arm.

‘Ja,’ antwoordde deze beteuterd.

‘Weet ge, dat ik een priester ben?’

‘Ja.’

‘Kniel dan aan mijne voeten en kus deze hand, die in Christus' Naam zegent en vergeeft.’

En terwijl Juan Fernandez dit zegde, klonk zijne stem zóó verpletterend en machtig, dat de ridder, door de kracht er van overweldigd, langzaam zijn hoofd ontblootte, zijn knie boog en de hand kuste, welke de Jesuïet hem toestak.

Allen rondom bewaarden het diepste stilzwijgen; de ridder was weder opgestaan. Alsnu wierp pater Juan Fernandez zich voor zijne voeten neder en boog zijn voorhoofd in het stof.

‘Gij hebt den dienaar Gods voldoening geschonken, heer ridder,’ zeide hij. ‘De mensch.... de geringe Juan Fernandez is het niet waard, dat hij u de voeten kust... vertrap hem, heer Alvar de Mirabal; trap hem, want gij treedt dan toch maar op een omhulsel van ellende.’

De ridder brak in snikken uit. Op 't zelfde oogenblik gaf de trommelslager het tweede signaal, de kring ontbond zich en langzaam begaven de soldeniers zich naar hunne tenten.

Twee uren daarna heerschte er in het kamp een doodsche stilte, slechts van tijd tot tijd onderbroken door het roepen der schildwachten. Daarop trad een man, in een langen, zwarten mantel gehuld, uit de tent van pater Juan Fernandez; het was de vaandrig Alvar de Mirabal, die bij den Jesuïet gebiecht en vervolgens op zijne knieën gezworen had, òf bij de bestorming te vallen, of het door de protestanten ontheiligde beeld der Moeder Gods te veroveren.

II.

De vijandelijke artillerie was vroeger aan het werk dan de katholieke. Ternauwernood daagde de morgen, toen een van de Sint-Pieterspoort afgeschoten kartets vijf soldaten in de loopgraven zwaar verwondde en den sergeant-majoor Pello Paez levenloos ter aarde strekte; de kartetskogel drong hem tusschen punthelm en vizier en kwam bij het linkeroog weder te voorschijn. Hij was dien dag het eerste offer, waarop een menigte andere volgden.

In het hertogelijke kamp werd alarm geblazen en de krijgslieden snelden in de reeds te voren bepaalde orde op hunne posten. Zij hadden zes bastions opgeworpen van dezelfde hoogte als die der verdedigers van de vesting, en daarop achten-veertig zware kanonnen verdeeld. Zij moesten een bres in het middelstuk van den muur schieten, welke het fort van Sint Antoon met dat van Sint Pieter verbond. Er liep een mijn van deze loopgraven tot aan den rand der gracht, ging daar onder door verder en bevatte een enormen voorraad kruit in de onderaardsche gangen van de Sint-Servatiuspoort. Deze mijn moest springen, zoodra de batterijen den middel-sten muur zouden hebben doorgebroken, om aldus de aandacht der belegerden tusschen de beide bressen te verdeelen. Op het teeken der ontploffing zouden vier regimenten Spaansche soldeniers door de poort van Sint Antoon en Sint Pieter, drie Waalsche en vier Spaansche regimenten door de poort van Sint Servaas aanvallen. De rest der troepen moest bovendien op de afmatting van den vijand wachten, om op een tweede teeken dat

[pagina 139]
[p. 139]

gedeelte der vésting te bestormen, hetwelk wegens zijn lagere ligging en de droogte der grachten gemakkelijker met stormladders kon genomen worden.

Dáár hadden de Nederlanders het beeld der Heilige Maagd naar beneden gehaald en geplaatst op den smallen rand, welke onder de schietgaten van den vestingmuur tegenover de gracht van het katholieke legerkamp lag. Daarin stond de vaandrig Alvar de Mirabal bedaard en zonder iets te zeggen, ietwat bleek, en wachtte met kwalijk verborgen ongeduld op het teeken van den aanval. Hij had zijn rondas afgelegd en zijn zwaard afgegord, droeg nog slechts twee pistolen in zijn gordel en in zijn eene hand had hij een zoogenaamden Vlaamschen springstok of pols. Aan den beslagring van zulk een stok bevindt zich een groot stuk hout, om te verhinderen, dat men te diep in de modder zakt. Het is tegelijkertijd een wapen en een gereedschap of werktuig, om over grachten en slooten te springen.

Het beschieten der muren had veel tijd in beslag genomen, want de belegerden waren fluks bij de hand, om de schade te herstellen onder leiding van een Franschen ingenieur Sebastiaan Tapin en van den Spaanschen overlooper Manzano, een deserteur, die later zijne trouweloosheid duur moest boeten, daar hij den dood vond der spitsroeden.

Alexander Farnese reed op een kleine verhevenheid van het binnenste kamp op een Friesch paard, dat het begin van den slag in den neus krijgend, ongeduldig met de voorhoeven trappelde; hij droeg een vergulde wapenrusting en was omgeven door Don Pedro de Toledo, Carlos van Mansfeldt, Lope de Figuerra en verscheidene heeren uit het kamp, die zijne bevelen overbrachten en volvoerden. De kanonnen der batterijen kraakten gelijk het rollen van den donder; ongeveer tegen den middag onderscheidde men in den kruitdamp den wijdgapenden muur, men zag duidelijk een toren waggelen en naar den kant van de gracht overhellen. Alexander gaf een teeken en honderden trommels roffelden tegelijkertijd. Daarop heerschte een plechtige stilte; de kanonnen verstomden, de zwaarden neigden zich, de lansen werden naar den grond gestrekt, de vanen, welke twee werelden omvatten, kusten ootmoedig het stof, en die geharnaste mannen, wier moed sterker was dan het pantser, dat hen omhulde, die wilde tijgers, welke vol verlangen er op wachtten zich op hunnen buit te werpen, bogen gedurende eenige minuten de knieën en smeekten hulp af van den Heer der heerscharen; want dit, zoo zegt Bernardino de Mendoza, eischt het gebruik, hetwelk de Christenen, en vooral de Spanjaarden, steeds in eere hielden, alvorens den strijd te beginnen.

En wederom gaf Alexander een teeken en er weerklonk tegelijkertijd een vreeselijk salvo en een ontzettende ontploffing, terwijl de muur en de poort van Sint Servaas plotseling verdwenen, gelijk de decoratie in een tooverpantomime.

De mijn was gesprongen en de bestorming begon.

Daar ontwaarde men een man, die uit de loopgraven van het katholieke leger tot aan de batterij van het kasteel door de lucht scheen te vliegen; men zag, hoe hij een oogenblik op den rand der glooiing wankelde, waarop het beeld der H. Maagd troonde, hoe hij zich vervolgens een flinken zet gaf en daarop den polsstok vallen liet, waarvan hij zich had bediend, om dien geweldigen sprong te kunnen maken.

Nu was hij alleen, zonder wapens, onder zijne voeten een aanmerkelijke afgrond en boven zijn hoofd een groot aantal vijanden, die, nadat zij zich eenigszins van hunnen schrik hadden hersteld, hunne musketten op hem richtten. De krijgsman weifelde geen oogenblik; hij greep het beeld, dat groot en zwaar was, liet zich van de hoogte der batterij op den vestingwal naar beneden vallen en bereikte, het beeld krampachtig omklemmend, de grachten van het kamp. Alsdan richtte hij zich op, uit verscheidene wonden bloedende, en terwijl hij een beukelaar opraapte en een hellebaard zwaaide, welke hij hier onbeheerd zag liggen, riep hij met donderende stem den soldaten, die zich gelijk een vreeselijke lawine tegen de muren van Maastricht voortwentelden, luide toe: ‘Santiago! Maagd Maria!’

Deze held was de vaandrig de Mirabal, dié zijnen eed gestand gedaan had.

III.

Inmiddels streden belegeraars en belegerden aan beide bressen met gelijken moed en gelijke verbittering. In de bres van den muur werd de vreeselijke bestorming der Walen, die de voorhoede vormden, door een buitengewoon sterke versperring van kettingen, spits-toegehakte balken, welke als door tooverslag ontstaan was, en een met spijkers en stukken ijzer gevulde buitengracht tegengehouden. Eindelijk werden de bressen, na een groot bloedbad aan beide kanten, met ondersteuning der vier in den rug aanvallende regimenten genomen, en er begon een strijd op de borstwering van den muur van man tegen man.

Aan de muurbres van de Sint Servaaspoort was een felle strijd ontbrand; de verdedigers kwamen ijlings toegeloopen, om de bres te stoppen, ondersteund door drieduizend vrouwen, die in drie kolonnes gedeeld, aarde en hout aanbrachten en op de Duitschers en de zwarte ruiters pekkransen, steenen en kokend water slingerden. Dezen van hunnen kant vulden de grachten met takkenbossen, zand en puin, dat van den ineengestorten toren was afgevallen, en bereidden zich een weg tot den aanval. Er sneuvelden velen aan beide zijden, zonder dat een der partijen week, de lijken stapelden zich op voor de bres, waardoor de toegang voor de katholieke soldaten werd bemoeilijkt en de verdediging voor de protestanten gemakkelijk werd gemaakt.

De hertog van Parma beval daarop aan de rest van het leger, door de poort der citadel aan te tasten; woedend vielen 1500 man van de voorhoede daarop aan, en het gelukte hun, de gracht te nemen, alvorens de belegerden ook maar een enkel schot konden doen. Velen beklommen den muur en een ritmeester der zwarte ruiters slaagde er zelfs in, om een blauw vaandel met het beeld van Christus daarop te bevestigen; dit vaandel was gelijk aan dat, hetwelk Pius V aan Don Juan d'Austria gedurende den slag van Lepanto had gezonden. Terzelfder tijd werden zij, die aan beide muurbressen streden, aangemoedigd door den kreet: ‘Zege! Santiago! De poort van het kasteel is gewonnen!’

Daar weerklonk een vreeselijke ontploffing, heviger dan het kraken van honderd donderslagen, en door de lucht vlogen menschen, steenen, wapens, ladders, zand, menschelijke ledematen verward dooreen, en vielen zwaar in de grachten in een wolk van stof en rook, welke heel het ijselijke schouwspel in een huiveringwekkende duisternis hulde. De verdedigers hadden een mijn laten springen, welke heimelijk onder de poort van het kasteel zonder andere hulp dan die der drieduizend vrouwen gelegd was, en op die wijze de schitterende voorhoede vernietigd, die uit de bloem des legers gevormd was.

Daar stierven Fabio Farnese, een neef van den hertog van Parma, de graaf van San Georgio, de markies Malaspina, de graaf de Mondeglio, verder vijf-en-veertig uitstekende hoofd officieren en meer dan tweeduizend soldeniers van alle naties.

De overwinning was onmogelijk geworden en Alexander Farnese beval voor dien dag de belegering te staken.

Dienzelfden dag bezocht Alexander de kwartieren, sprak den soldaten moed toe, troostte de gewonden en deelde veel geld ter ondersteuning uit met die vrijgevigheid en minzaamheid, welke hij van zijn voorzaten, zijn oom en van zijn geliefden vriend Don Juan d'Austria scheen geërfd té hebben. In een verborgen hoek van het Spaansche kamp hadden de soldaten het door Mirabal geredde beeld der H. Maagd Maria op een affuit geplaatst, hetwelk zij met een op dé Néderlanders veroverd vaandel bedekt hadden. Alexander vroeg, wat dat beteekende en daarop verhaalde men hem de heldendaad van den vaandrig en het tooneel, dat zich den vorigen avond tusschen hem en pater Juan Fernandez had afgespeeld.

‘Reik mij die lans aan,’ zeide de hertog tot een page, die achter een ruiter stapte en een lans uit verguld ijzer droeg, welke in dien tijd het teeken der hoofdmannen of kapiteins der Spaansche infanterie was. En haar zelf den vaandrig overgevend, zeide hij:

‘Neem en aanvaard haar, heer Alvar de Mirabal: wie zulke heldendaden volbrengt, verdient wel het bevel over een regiment te voeren.’

Alexander vroeg daarop naar pater Juan Fernandez, doch deze verscheen niet. Iedereen had gezien, hoe hij, ondersteund door de andere priesters, in de oogenblikken van het grootste gevaar den gewonden en stervenden gedurende de belegering te hulp snelde; later zag men hem nog eenmaal in de groote tent, welke voor de gekwetsten in het midden van het kamp was opgeslagen, bij denzelfden arbeid, doch na dien tijd had niemand hem meer gezien. Alleen een oude soldaat vertelde, dat de Jesuïet hem ongeveer een half uur geleden omstandig had uitgevraagd over de nauwkeurige ligging van de poort der citadel, waar zoo vele gewonden zonder eenige hulp versmachtten; daarop zag hij hem de tent binnengaan, smart- en klaagkreten uitstootend.

‘Kijkt, kijkt.... ik zie hem.... daar is hij!’ riepen eensklaps vele stemmen dooreen.

En zij, die iets hooger stonden, konden pater Don Fernandez zien, hoe hij de grachten van het kamp doorwaadde en geheel alleen, bedaard, zonder eenige vrees, ongewapend en met een om den hals hangend kruisbeeld, naar de gracht van de burchtpoort stapte. De Nederlanders zagen hem van den muur naderen en schoten op hem. Doch de Jesuïet schreed koelbloedig verder zonder zijn gang te bespoedigen of te vertragen. De verdedigers stieten een woedend gebrul uit en de katholieken zagen met ingehouden adem hem verder gaan, want zij gisten zijne heroieke bedoeling. Toen hij aan de gracht kwam, kraakte een musket-salvo en de Jesuïet viel levenloos op den rand der gracht, rolde naar beneden en bleef onbeweeglijk op een hoop lijken liggen.

De schaduwen van den nacht spreidden allengskens hare donkere vleugelen over dat veld van ramp, en toen kon men zien, dat de heldhaftige ziel van den Jesuïet haar zwak lichaam niet had verlaten; voorzichtig hief hij het hoofd van het hoofdkussen van lijken, waarop het gelegen had op en luisterde oplettend, of er zich in het kamp der protestanten iets bewoog. Maar daar was niets te hooren. Alsdan richtte hij zich schielijk op en rekte zijne ledematen uit, die door het uren lang onbeweeglijk liggen verstijfd waren. Hij had zich dood gehouden, om aldus de schoten te ontgaan. Dan begon hij, in het donker rondtastend, elk verstijfd lichaam te betasten en zeide daarbij met zachte stem:

‘Mijn broeder, leeft ge nog?.... Ik ben pater Fernandez en kom om uwe biecht te aanhooren, opdat uwe ziel gered worde.’

Dikwijls ontving hij geen antwoord; maar dan bewees een zucht, een gereutel, dat er nog leven was in het lichaam, hetwelk allerpijnlijkst leed. Dan stapte de Jesuïet

[pagina 140]
[p. 140]

in die richting en herhaalde fluisterend zijn vraag; een tweede zucht antwoordde en dan ruimde hij in 't donker de lijken weg en bracht zijn oor aan de lippen van den stervende, hoorde diens schuldbekentenis aan, gaf hem de absolutie en opende voor hem de poorten des hemels.

Zoo doorzocht en doorliep hij die geheele gracht van het begin tot het einde en nam van twee-en-veertig stervenden de biecht af. Nadat hij zijn taak, even ijselijk als verheven, volvoerd had, klauterde hij, alvorens het begon te dagen, met moeite tegen de glooiing van de gracht naar boven en keerde bloedend, met stof bedekt, doodelijk vermoeid, uitgeput en niet in staat nog langer het kruisbeeld omhoog te houden, in het kamp terug.

De voorposten aan de grachten ontvingen hem met vreugdekreten en geestdrift; het gejubel drong ook tot den hertog van Parma door. Deze steeg op hetzelfde oogenblik te paard, om de verandering der batterijen te bezichtigen, welke de tweede beschieting der veste zou ondernemen. Hij keerde zich om, ten einde pater Fernandez persoonlijk te ontvangen, en sprong van zijn witten hengst, toen hij hem in een groep officieren en soldaten ontdekte, die hem juichend omringden. Alexander Farnese vatte met zijne door het strijden vermoeide hand de door het zegenen vermoeide en bracht die met eerbied aan zijne lippen, alsdan geleidde hij hem tot zijn eigen paard en zeide tot hem:

‘Stijg op, pater Juan Fernandez en begeef u naar mijn tent, waar gij alles zult vinden, wat gij behoeft.’

En tot den jongen kapitein de Mirabal zich keerend, voegde hij er bij: ‘Houd hem den stijgbeugel, Alvar de Mirabal, en beken, dat het ditmaal een grootere heldendaad was, een absolutie toe te dienen dan een bastion te bestormen!’



illustratie
het ruim van de kerk der e.e. p.p. redemptoristen te rotterdam op 't jongste pausfeest.


W.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken