Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 20 (1903)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 20
Afbeelding van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 20Toon afbeelding van titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 20

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (37.78 MB)

Scans (840.18 MB)

ebook (30.71 MB)

XML (2.73 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 20

(1903)– [tijdschrift] Nieuwe Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

De dochter van den kolenbrander.

I.
Woudbloemen.

Ons verhaal speelt in een der hooggelegen dalen van den Taunus, in de nabijheid der ruïne Falkenstein. Het dorpje, wanneer men de buurtschap met haar verspreid liggende hutten zoo noemen mag, is nauwelijks in de naaste omgeving bekend. Door slechts enkele bebouwde velden omgeven, ligt het midden in de stille eenzaamheid van het woud.

Kolenbranders en houthakkers hebben op deze plek hunne armelijke woningen opgetrokken. Als ijs en sneeuw op de bergen smelten en de eerste bloemen het naderende voorjaar aankondigen, verlaten zij hunne woning en trekken met vrouw en kind naar de bosschen, om hun moeitevollen arbeid aan te vangen.

Het is een vreemd verschijnsel, deze drukte en beweging in het eenzame woud. Als een zacht windje door de bladerrijke kronen van de bemoste stammen suist of wel, wanneer de wolken met onstuimige vaart in velerlei gedaanten door de lucht snellen, als de donder met eene duizendvoudige echo door de dalen en ravijnen rolt, de bliksem door het groene loofwerk flitst en door ouderdom vergrijsde eiken af kraken als riet - dan spreekt deze diepe stilte of de geheimvolle grootheid der verbolgen natuur wonderlijke klanken tot 's menschen ziel, zoodat daarin iets neerdaalt van den stillen ernst en de verhevenheid, welke zij ontplooit.

Zoo was het ook in de ziel van Verena, het dochtertje van den kolenbrander, gegaan, van wie deze bladen iets verhalen.

De maand Februari van het jaar 183... liep ten einde en toch heerschte in het gebergte de winter nog in zijn volle kracht. De boomen waren met een sneeuwkroon versierd en lange ijskegels hingen naar beneden als kristallen aan kroonluchters. Alle holen en diepten waren met sneeuw gevuld, de wegen ondergewaaid en de steile weg naar het dorp onvindbaar geworden.

Twee menschelijke wezens bevonden zich op het eenzame pad: een krachtig gebouwd man en een jong meisje van omstreeks zeventien jaren. Zij liepen zwijgend naast elkander voort en slechts het kraken der bevroren sneeuw of het kletteren der ijskegels, welke een windstoot van de boomen schudde, stoorde de stilte. Hier en daar vloog een goudvink op, welke in het ijzige dek naar een kruimeltje voedsel zocht, en even verder weer op het pad trippelde, tot ook daar de beide personen kwamen. Maar dezen letten niet op de vogeltjes, noch op het wintertafereel der wonderschoone natuur. Een zwaarmoedige trek lag op het voorhoofd des mans; meermalen trokken de oogleden zich samen en uit zijne oogen kwam een onheilspellend vuur.

Als men in de frissche trekken van het meisje blikte, was het, alsof de wangen nog van een ander rood gloeiden dan dat, hetwelk de koude veroorzaakte. Somwijlen rolde zelfs een traan uit de heldere kijkers langs mond en kin.

Dat waren Hans, de kolenbrander en Verena, zijn eenig kind.

Zij kwamen uit het dorp onder aan den voet van het gebergte en hadden een oogslag geworpen in een open graf, dat zich dan voor hen sloot, om niet weer geopend te worden.

Het valt hard eene innig geliefde vrouw en eene goede moeder te verliezen.

De beide wandelaars waren in het gehucht aangekomen. Zij gingen enkele hutten voorbij en beantwoordden den vriendelijken groet, welke hun tot troost geboden werd. Daar verder, op eenigen afstand van de andere houten huisjes, stond de woning van Hans. Voor het huis was een tuintje, thans echter met sneeuw bedekt. Ook om de stammen der vruchtboomen lag de sneeuw opgehoopt en was vastgevroren, zoodat zij als kristal in de zon schitterde.

De vensters der woning stonden wijd open en veroorloofden de koude lucht vrijen toegang. Verena ijlde vooruit, nam den huissleutel, welke op de kroonlijst der deur lag, en sloot haar open. Toen legde zij den zwarten halsdoek af en bracht dien in hare kamer. Bij het terugkeeren maakte zij het vuur aan. Nog altijd sprak het meisje geen enkel woord, en onophoudelijk stroomden de tranen over haar wangen. Het zag er ook zoo eenzaam en treurig in de kamer uit: daar stonden de stoelen nog, waarop de doodskist der lieve moeder gestaan had, daarnaast de tafel met het kruisje en een wijwaterbekken. Haastig ruimde Verena een en ander op om die droeve herinneringen uit de oogen haars vaders te verwijderen, sloot de vensters en hing een ketel water boven het knappende haardvuur. Het was of zij plotseling vele jaren ouder geworden was; zoo flink beredde ze de zaken.

Ondertusschen zat de vader zwijgend in een hoek van het vertrek en hield de oogen strak op het vuur gericht. Hij had inderdaad veel verloren en toch was het goed voor hem, dat alles zoo gekomen was. Achttien jaren had hij met zijne echtgenoote geleefd. Van de eerste oogenblikken, dat zij hem had leeren kennen, was zij zijn beschermengel geweest. Zij gold destijds voor het aardigste meisje der streek; zij was vroom en kuisch als het heldere blauw harer oogen, waaruit geheel hare ziel sprak. Toen de kolenbrander haar ten huwelijk vroeg, stemde zij toe, hoewel zij wist, dat hij een ruw, ja wild karakter bezat. Zij hoopte, dat dit veranderen zou, wijl hij haar waarlijk beminde. En werkelijk - nog vóor Hans Elsa naar het altaar geleidde, was hij veel veranderd. Het scheen, dat de zachtmoedigheid der bruid zijn hart getroffen had en de ijzige schaal gesmolten, welke het omsloot. Hans schatte zijn vrouw hoog, en wijd en zijd in den omtrek vond men geen vlijtiger man en niemand, die zoo getrouw zijne godsdienstplichten waarnam. Toch kwam

[pagina 288]
[p. 288]

die bekeering en ijver voor den godsdienst niet bepaald uit bovennatuurlijke beweeggronden voort. Hij beheerschte zich, om zijne vrouw niet te bedroeven; want zij was het heiligste, wat hij op aarde bezat.

Elsa gevoelde dit en het deed haar pijn. Dikwijls sprak zij hierover tot haren man; maar hij luisterde niet naar deze woorden. Nog enkele weken voor haren dood had zij tot hem gezegd: ‘Vereenig u toch meer met God; Hij kan mij wegnemen en dan staat gij zoo alleen en verlaten; en wie weet, wat dan gebeurt!’

Toen antwoordde hij: ‘Dat kan, dat mag God niet doen; het zou wreed van Hem zijn, wijl ik u zoo bemin!’

‘En God doet het toch, dikwijls zelfs zeer plotseling.’

Vele dagen lag Elsa op het ziekbed uitgestrekt. Zij voelde den dood komen en zag, hoe vertwijfeld haar man was. Toen riep zij Verena aan haar bed, haar eenigst kind - want twee knapen waren reeds lang gestorven - en zeide op snikkenden toon tot haar:

‘Verena! Luister naar mijn laatste woord. Wilt gij een bede uwer stervende moeder vervullen?’

In plaats van een antwoord kuste het meisje weenend de zieke vrouw.

Dan vervolgde Elsa:

‘Vader ziet, dat ik sterven moet; hij wilde het vroeger niet gelooven. Maar Gods wil geschiedt en moet geschieden, Zijn Naam zij geprezen! - Maar ach, ik vrees voor uwen vader. Wilt gij bij hem blijven en hem liefdevol ter zijde staan, zooals ik gedaan heb? Gij zult veel moeten verduren. Wilt gij dien zwaren last op u nemen? Spreek, Verena, mijn eenigst, dierbaar kind!’

En Verena aanvaardde de erfenis harer moeder. Zij was nog een kind, maar op dit oogenblik werd zij eene zorgzame vrouw en hier aan het sterfbed ontmoetten elkander dood en leven, en uit den dood bloeide een nieuw, zegenbrengend leven op.

Elsa stierf en de smart des vaders kende geene grenzen, toen zij daar als kille doode lag. Hij was de vertwijfeling nabij en morde tegen God. Maar wat hielp het hem? De teerbeminde vrouw bleef dood en de hoop, het eenige, wat een lijdend harte brood verschaft, bezat hij niet. Zoo morrend en lijdend, zat hij ook thans na afloop van de begrafenis in het vertrek, waar eertijds de brave echtgenoote zoo zegenrijk gewerkt had. Hij sloeg er geen acht op, dat zijn brave dochter de plaats van moeder-zaliger innam.

Verena had intusschen het vertrek opgeruimd. Nu liep zij op haar vader toe, sloeg haar armen om zijn hals en weende, dat de tranen op de eeltige hand van den kolenbrander vloeiden. Hij liet haar rustig begaan en zeide niets.

Eindelijk bedwong het kind hare smart.

‘Vader,’ sprak zij, ‘zie toch niet zoo boos. Moeder is gelukkig van hare smarten bevrijd!’

‘En wij zijn ongelukkig en verlaten, zeer ongelukkig,’ antwoordde hij met de uitdrukking eener overweldigende smart.

Het doorsneed iemands hart, den sterken man zoo gebroken te zien. Het meisje voelde dit heel diep en zweeg. Eerst na een wijle ging zij voort:

‘Neen, vader! Niet ongelukkig! Niet verlaten! Moeder is in den hemel en ziet daar troostend en zegenend op ons neder. - Vader, lieve vader! Wij zullen haar immers eenmaal wederzien. God heeft alles ten beste geschikt!’

Nauwelijks had Verena deze laatste woorden gesproken of het gelaat des kolenbranders kreeg een woeste uitdrukking van wilde smart en in bittere vertwijfeling braakte hij deze lasterlijke woorden uit: ‘Ik heb met geen God te maken!’

Hij zweeg verder, maar zag met fonkelende oogen het kind aan, dat sidderend voor hem stond. Daarna verviel hij weer in den vorigen droomerigen, wanhopigen toestand.

Daar buiten werd aan de deur geklopt. Een vriendelijke buurman kwam even aangeloopen om vader en dochter een woord van troost te spreken.

‘Ik heb geen troost noodig,’ had de vader gezegd en Verena was weder in de kamer teruggekeerd, na eenige vriendelijke woorden met den man gewisseld te hebben.

De zon was bereids achter de bergen verdwenen; nog was de lucht bloedrood gekleurd en wierp een weerschijn op de sneeuw, dat de ijskorrels als louter edelsteenen schitterden. Men verwachtte een fel-kouden nacht.

Verena bracht brood, kaas en ‘koffie,’ welke in die streek grootendeels uit eikels bereid werd. Maar de vader wilde niet eten. 't Meisje bracht alles weer zwijgend weg; hare smart, groot bij het sterven der teerbeminde moeder, werd van uur tot uur heviger.

Toen zij weder in de kamer kwam, knielde zij voor het kruisbeeld neder, dat bij de doodskist gestaan had en bad luide den rozenkrans voor de afgestorvene moeder. Hierop volgde het avondgebed.

‘Goeden nacht, vader,’ sprak zij, na het gebed, sloot de huisdeur en zocht hare kamer op.

Zij had de erfenis harer moeder aanvaard en voelde het drukkende van dien last.

Op hare kamer knielde zij nog eenmaal voor het beeld der Moeder Gods en bad vurig voor haar vader, opdat God zijne smart mocht verzachten en hem de woorden, dien avond gesproken, niet zou toerekenen.

‘Heilige Maria,’ bad zij nog, ‘gij, Troosteres der bedroefden, maak, dat ik volharde in het lijden, zooals gij volhard hebt onder het kruis, toen uw lieve Zoon voor 's menschen heil geslachtofferd werd. Bid voor mij om de genade: de belofte, mijne moeder gedaan, te blijven vervullen.’

 

(Wordt vervolgd.)


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken