Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 20 (1903)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 20
Afbeelding van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 20Toon afbeelding van titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 20

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (37.78 MB)

Scans (840.18 MB)

ebook (30.71 MB)

XML (2.73 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 20

(1903)– [tijdschrift] Nieuwe Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Williams kostgangers.

William Young stond een blok hout klein te hakken. Hij neuriede geen vroolijk wijsje zooals anders, want zooeven had hij een gesprek tusschen vader en moeder afgeluisterd en daaruit was duidelijk gebleken, dat de zaken slecht stonden. De oogst was jammerlijk mislukt, de hypotheekrente zou binnen twee maanden vervallen en zelfs met het geld, wat Mary in de zijdefabriek verdiende, zouden zij niet gebaat zijn. Maar wat William het ergste bedroefd had, was zijn moeders laatste opmerking; meer nog wellicht de toon, waarop het gezegd was,

[pagina 368]
[p. 368]

dan wel de woorden zelf, had op hem zulk een indruk gemaakt.

‘'t Is hier zoo'n lief plekje,’ had zij gezegd, zich haastig omkeerend. En William wist, dat dit beteekende, dat zij de boerderij, zoo schilderachtig aan de oude, rotsachtige bergzij gelegen en welke zij zoo liefhadden, zouden moeten verlaten.

Hij werd geroepen om, zooals iederen dag, een vaatje melk naar zijn tante te brengen en na zijn juk te hebben omgehangen, vertrok hij, nog altijd het gezicht in een ernstigen plooi.

Tante Nancy woonde een halve mijl ver, midden in het dorp Pembridge. Voor William, wiens eigen woning aan den voet van een berg tusschen het groen verscholen lag, was het dorp zeer belangrijk en des zomers was zijn tante's huis er het belangrijkste, want dan ‘hield zij kostgangers’. Wanneer William 's namiddags met zijn melk ter plaatse kwam, zaten deze deftig gekleede stedelingen meestal op het balkon of onder de boomen, of zij speelden croquet op het grasveld van juffrouw Boarders.

Dezen avond keek William met bijzondere oplettendheid naar hen. Zij geleken hem zoo on natuurlijk vrij van alle aardsche zorgen en kommernissen.



illustratie
hector, naar de waterverfteekening van otto eerelman.


Hij bracht de melk in de keuken, waar zijn tante bezig was den zwengel van een ijsmachine te draaien.

‘William,’ zei ze, ‘heb je vijf minuten tijd? Draai hier dan een poosje aan, dan krijg je ook 'n portie ijs.’

William nam de plaats van zijn tante in, opmerkende, dat zijn tijd niet veel waarde had.

‘Ze hebben van avond een partijtje,’ lichtte tante Nancy toe, terwijl ze de melk in haar pannen overgoot. ‘Dat geeft natuurlijk extra werk, maar ze betalen ook! Daarover heb ik geen klagen.’

‘Hoe bent u aan die kostgangers gekomen, tante?’ vroeg William met een vermoeide stem.

‘Geadverteerd. Je kunt tegenwoordig niets meer krijgen zonder adverteeren.’

‘Zulke kostgangers moeten een grasperk voor croquet en hangmatten en room-ijs hebben, is 't niet, tante?’

‘De mijnen hebben 't. 't Is wel waar, dat er veel verlangd wordt, maar als je

[pagina 369]
[p. 369]



illustratie

het kensington-paleis in zijn besten tijd: Koning George II en koningin Carolina in de Oranjerie.
Naar een teekening van Brewer.


[pagina 370]
[p. 370]

de zaken goed bestuurt, is er altijd nog een aardig winstje op te maken,’ voegde zij er vergenoegd aan toe.

Op den terugweg waren William's gedachten geheel gewijd aan zomergasten. Als er maar een weg te vinden was om ze over te halen in zijn moeders huis te komen! Er waren twee passend gemeubelde kamers over en iedereen zei, dat zijn moeder een ‘eerste kok’ was. Maar welke aantrekkelijkheden kon hij aanbieden ter vervanging van zulke in zijn oogen ongehoorde weelde, als zijn tante in staat was ten toon te spreiden? Niets, uitgezonderd den hoogen berg met zijn forellenbeekjes en zijn eenen, traditioneelen beer - welken menigeen verklaarde gezien te hebben, doch waarop nimmer iemand geschoten had.

Toen William thuis kwam, vroeg hij aan zijn moeder:

‘Moeder, als u kostgangers hadt, hoeveel zoudt u ze dan berekenen?’

‘Dat hangt er van af,’ antwoordde ze, weinig belang stellend in de vraag van haar zoon. ‘Tante Nancy ontvangt van zeven tot tien dollars per week. Als de gasten zich tevreden zouden willen stellen met hetgeen wij hun kunnen aanbieden, zou ik blij zijn met vijf dollars. Met hetgeen wij van onzen moestuin hebben, zou ik de helft er van kunnen besparen.’

‘Zoudt u wel kostgangers willen nemen, moeder?’ De jongen trachtte deze vraag zoo toevallig mogelijk te doen voorkomen.

‘Zou ik wel rijk willen wezen?’ antwoordde ze lakoniek.

William wilde zijn moeder niet gaarne veel hoop geven, maar hij besloot voor eigen rekening te werk te gaan. Door zwarte bessen te plukken, welke hij aan zijn tante verkocht, verdiende hij geld genoeg om een advertentie in een der Bostonsche dagbladen te plaatsen. Zoo had hij dan zijn lokaas in de groote, rijke wereld uitgeworpen en wachtte met spanning op beet.

Den tweeden dag, nadat William dit bewerkstelligd had, zaten twee bankiersbedienden te Boston aan hun ontbijt en zagen onderwijl de krant in.

‘Kijk hier eens, Dalton!’ riep een van hen, met den vinger een advertentie van den volgenden inhoud aanwijzend:

‘Kostgangers gevraagd in een boerderij, gelegen bij Little Hawk Mountain. Prachtige omgeving, forellenbeekjes, gelegenheid tot zwemmen in het meer, en mogelijk valt er nog een beer te schieten. Geen hangmatten of croquet, alleen echt buitenleven, maar moeder is een eerste-klas kok. $ 5. - per week.
W. Young, Pembridge, Maine.’

Dalton begon hartelijk te lachen. ‘Is dàt niet kostelijk? Hij noemt zijn vrouw: “moeder!” Ik zou er wel voor zijn, dáár eens heen te gaan.’

‘'t Schijnt juist te wezen, wat wij zochten,’ zei Cornish, ‘en wijl onze vacantie over tien dagen begint, wordt het tijd te beraadslagen wáár ze door te brengen. Deze W. Young is blijkbaar een eerbare en rechtschapen oude man, die ons goed zal behandelen.’

‘We moeten ook dien beer op het spoor zien te komen en niet verzuimen onze geweren mee te nemen,’ merkte Dalton lachend aan.

Toen William eenige dagen later een brief opende en las, dat de heeren Thomas Dalton en Edward Cornish gedurende veertien dagen twee kamers wenschten te betrekken en dat zij op den 31sten Augustus zouden arriveeren, danste hij van pret over zijn succes. Zonder een woord te spreken reikte hij zijn moeder den brief over en toen hij zag, hoe haar gezicht opklaarde van hoop op de toekomst, ging hij naar buiten en hakte van louter pleizier wel een uur achtereen hout.

In de week vóór den 31sten scheen er een nieuwe geest van bedrijvigheid in de familie Young te zijn gevaren. William's moeder sierde de logeerkamers op met stoelen en platen uit haar eigen vertrek en ontdeed haar en William's bed van de beste lakens en dekens.

‘Ik zal trachten onze gasten zoo goed mogelijk te bedienen, zoodat zij na hun vertrek genegen zullen zijn ons te recommandeeren, al moeten wij ons zelven ook al iets ontzeggen,’ zei ze.

Haar man toonde een vernieuwden ijver in het verzorgen van den tuin, welke ten slotte nog niet zoo heel veel van het slechte weer geleden had. En William ging naar buiten, oplappend en herstellend alles wat daarvoor naar zijne meening maar eenigszins in aanmerking kwam en hij wiedde het gras op de paden; het deed wel niet veel goed, maar hij toonde er toch zijn goeden wil mee. Ook schreef hij een deftigen brief aan den heer Dalton, waarin hij meedeelde, dat hij twee kamers voor hem en zijn vriend gereserveerd had.

In den namiddag van den laatsten dag van Augustus was hij met den wagen en het oude paard aan het station om de gasten af te halen.

Toen de trein stilhield en de twee heeren uitgestapt waren, kwam William met een verlegen lachje op zijn blozend gelaat naar voren.

‘Heidaar, vriend!’ riep een der heeren, ‘kun je ons ook de woning wijzen van den heer W. Young?’

‘Ik ben W. Young, meneer,’ zei William, ‘laat mij uw koffers dragen.’

Dalton zag den jongen aan, die trachtte zijn valies van hem over te nemen.

‘Wel, wel!’ riep hij verwonderd uit, ‘en ben jij de meneer, met wien ik gecorrespondeerd heb?’

‘Ja, meneer,’ zei William, nog steeds aan zijn valies trekkend, ‘wil u mij dit niet laten dragen?’

‘Ik geloof, dat wij dat beter zelf kunnen doen,’ merkte Cornish vriendelijk aan, terwijl hij naar de kleine, magere gestalte keek, ‘jij wijst ons den weg en wij zullen volgen.’

En dat deed William twee weken onvermoeid. De heeren kregen schik in den jongen en stonden er op, dat hij hen op al hun uitstapjes zou vergezellen. Hij bracht hen naar alle forellenbeekjes, waar hun vangst steeds boven verwachting was, en zij namen hem met zich mee naar het meer om te zwemmen. Twee dagen zwierven zij langs de berghellingen ter opsporing van den beer, maar een traditioneele beer is altijd moeilijk te schieten en 't is tevens twijfelachtig, of dat ééne exemplaar nog altijd in de bosschen van Little Hawk omdoolde. De heeren plaagden William om het hardst met den beer, maar op den laatsten dag van hun vacantie, toen zij den bergtop hadden beklommen om nog eens een blik te werpen op de schilderachtige omgeving, zei Cornish:

‘De kleine man moest een geweer hebben. Heb je wel gezien, hoe Degeerig hij naar de onze heeft gekeken? Mogelijk zou hij den beer nog kunnen schieten.’

‘Mijn geweer is niet meer van 't nieuwste model, mij dunkt, ik moest het hem maar geven,’ antwoordde Dalton lachend.

Juist even voordat de trein vertrok, gaf Dalton zijn geweer onder een passend toespraakje aan William.

‘O, meneer, is dit voor mij!’ riep de jongen in verrukking. ‘Ik heb niets voor u gedaan, 'k heb eigenlijk zelf twee weken plezier gehad.’

‘Des te beter,’ zei Dalton, ‘'t eenigste wat we van je vragen is, dat, als wij den volgenden zomer terugkomen, je ons dan een berenhuid kunt toonen.’

Het ‘zomerseizoen’ van de familie Young eindigde niet eerder dan drie weken daarna. Bij hun terugkeer in de stad hadden Cornish en Dalton een van hun vrienden met zijn beide zoons aangeraden Little Hawk te bezoeken. En zoo geschiedde het.

En het gevolg van dit alles was, dat, met de ontvangsten van William's kostgangers en het geld, wat Mary in de zijdefabriek verdiende, de Youngs hun moeilijke dagen te boven kwamen. En op 't oogenblik is zelfs tante Nancy's kosthuis niet bloeiender en niet beter voorzien van croquet en hangmatten, en biedt zijn gasten niet veelvuldiger room-ijs, dan de instelling, welke adverteert onder den naam van W. Young.

Br. F.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken