Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 21 (1904)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 21
Afbeelding van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 21Toon afbeelding van titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 21

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (37.51 MB)

Scans (837.61 MB)

ebook (30.89 MB)

XML (2.59 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 21

(1904)– [tijdschrift] Nieuwe Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

De bruiloft van den reporter,
door Th. L.T.

Herbert Schmitz verkeerde in een staat van groote opgewondenheid. Wanneer hij, de bekwame en ervaren reporter van de New-Yorker Morning Post, die in de stad algemeen bekend stond wegens zijn onverstoorbare koudbloedigheid, die nooit zijn kalmte verloor, die door niets was te ontstellen, nu toch zeer opgewonden was, dan moest het zijn om iets heel bijzonders, iets heel ongewoons.

Dit was inderdaad het geval, Herbert stond namelijk op het punt om te trouwen. In een fonkelnieuwen rok met witte das en wit gehandschoend, liep hij in zijn kleine, maar net en gezellig

[pagina 311]
[p. 311]

ingerichte woning op en neer en keek nu eens uit het eene dan weer uit het andere vensterraam of de predikant en de genoodigde bruiloftsgasten nog altijd maar niet kwamen opdagen. Hij scheen het oogenblik, dat hem met de geliefde zou vereenigen, maar niet te kunnen afwachten.

Mary Trancis daarentegen werd door het zenuwachtige doen van haar bruidegom niet in 't minst uit haar kalme rustigheid gebracht. Zoo voorzichtig mogelijk was zij op den kant der sofa gaan zitten en kwelde zich er mee de al te nauwe wit-glacéhandschoenen over haar slanke vingers te trekken. Glimlachend zei zij:

‘Maar, Herbert, waarom ben je toch zoo ongeduldig? Het trouwen is immers bepaald op vier uur, en er ontbreken nog bijna tien volle minuten aan. Heb maar geduld, je komt nog vroeg genoeg onder de pantoffel!’

‘O, Mary, hoe lief heb ik je!’ riep Herbert enthousiastisch, daarbij een beweging makende om haar te omhelzen.

Doch zij weerde hem met opgeheven handen af:

‘Niet zoo wild, Herbert, je verkreukelt immers mijn mooi kleed!’

Zuchtend ging hij weer naar 't raam.

Mary ging voor den grooten spiegel staan. Een lachje van voldoening vloog over haar lief, bekoorlijk gezicht. Het witzijden kleed, met echte Brusselsche kant gegarneerd, zat uitstekend, de sluier met den groenen myrtenkrans stond haar prachtig. Zij vond zich heel mooi; 't was toch heerlijk, bruid te zijn. Slechts één vraag baarde haar zorg, of namelijk een harer vriendinnen, die ter bruiloft genoodigd waren, een mooier kleed zou aanhebben dan zij.

In den geest liet zij de jonge meisjes de revue passeeren. 't Waren meestal boekhoudsters of stenografen met een weekgeld van hoogstens achttien dollars. Neen, neen, zij waren niet te vreezen - zij, zij alleen zou ontegenzeglijk de koningin zijn van 't feest.

Aanvankelijk had zij lang geweifeld of zij wel trouwen zou, want zij stond reeds sinds jaren op eigen voeten, verdiende als goede stenographe twee-en-twintig dollars per week, en kon maar niet zoo ras besluiten eigen zelfstandigheid en de gulden vrijheid prijs te geven.

Ook was haar de keus, wien van haar aanbidders zij haar kleine hand zou schenken, eenigszins moeilijk gevallen. Immers, niet minder dan zes heeren, allen even razend verliefd, hadden haar het hof gemaakt. Drie er van - zij trok minachtend het neusje op, slechts eenvoudige klerken, die niet meer verdienden dan zij zelf - kwamen natuurlijk niet in aanmerking. Maar de andere drie waren ernstige candidaten geweest, want alle drie waren ze jong en knap, met de beste vooruitzichten voor de toekomst.

Allereerst James Jefferson, beambte bij de bank, op een salaris van vijftig dollars per week en een tantième van de nettowinst der bank. Dan Thomas Johnson, die een eigen bloeiende zaak in zijdewaren had en haar beloofde haar in zijde en fluweel te zullen kleeden. En eindelijk Herbert Schmitz, eerste verslaggever van de Morning Post. Wel is waar was hij geen volbloed Amerikaan, zooals de beide anderen, maar een Duitscher, doch overigens een zeer net mensch, altijd vroolijk en opgeruimd, en met zijn betrekking verdiende hij een zeer mooi inkomen. De kansen dezer drie stonden dus tamelijk gelijk, en 't was zaak ter dege te overleggen, wien zij de voorkeur zou geven. Eindelijk had Herbert tot haar gezegd:

‘Zie, miss Mary, ik ben wel is waar nog slechts reporter, maar ik wil vooruit en ben vlijtig, weldra krijg ik dan ook een betrekking als redacteur. Bovendien ben ik niet alleen journalist, maar ook schrijver en dichter, ik bezit geest en fantasie en zal zeker nog eens een drama schrijven, dat mij een honderdduizend dollars opbrengt.’

‘Honderdduizend dollars?’ had zij twijfelend gevraagd.

‘Ja, zeker, honderdduizend dollars, geen cent minder, eer nog wat meer.’

Voor honderdduizend dollars kan men een mooie villa aan den Hudson koopen, had zij gedacht, en licht blozend had zij zich aan zijn borst gevleid: ‘Je weet wel, Herbert, dat ik van jou altijd 't meest gehouden heb.’

Tot nu toe had zij over haar keus nog geen oogenblik berouw gehad. Herbert was de teederste bruidegom, welken men zich denken kon, en vol attentie voor haar. Hij had haar met allerlei mooie geschenken overladen, zonder er nu juist veel geld voor uit te geven. Want voor eenige regels reclame in de Morning Post gaf ieder man van zaken met genoegen een mooie iapon of zelfs een van die kostbare sieraden, die de jaloezie ha[r]er vriendinnen opwekten. Bovendien had hij vrijen toegang tot de verschillende theaters, concerten en bals en verdiende nog geld toe. Zij geloofde dan ook zeker, heel gelukkig met hem te worden, want zij ging zoo gaarne naar een theater of een concert en zij was niet minder graag mooi gekleed en op schitterende sieraden was zij dol.

In deze vroolijke beschouwingen werd ze gestoord door een luid kloppen aan de deur.

‘Eindelijk!’ riep Herbert verheugd naar de deur stormende. Maar hij trok een bijna wanhopig gezicht, toen hij niemand anders de kamer zag binnentreden dan Bobbie, den ouden, trouwen bediende van het redactiebureau, die hem met een diepe buiging een brief ter hand stelde.

‘Lees hem voor, Herbert,’ verzocht Mary. ‘Zeker een gelukwensch of een gratificatie op je trouwdag.’

En Herbert las:

‘U wordt beleefd verzocht zoo spoedig mogelijk op het redactiebureau te komen. We hebben een zeer belangrijke opdracht voor u, waarmee behalve het gewone honorarium, nog minstens honderd dollars extra te verdienen zijn.
Redactie Morning Post.’

‘Die kerels zijn gek!’ bromde Herbert. ‘Vandaag op mijn trouwdag! - Hoor eens, beste Bobbie,’ wendde hij zich tot den bediende. ‘Zeg maar, dat ik...’

‘Maar Herbert!’ viel hem hier Mary in de rede. ‘Wees toch niet zoo onverstandig haastig! Overleg de zaak eerst nog eens goed.’

‘Wat valt er te overleggen? 't Is bijna een beleediging te veronderstellen, dat ik vandaag nog aan 't werk zou gaan.’

Doch Mary was van een ander meening: ‘Lieve Herbert,’ zei zij kalm, ‘je bent nu bijna gezinshoofd, je moogt dus zoo'n mooie extra verdienste maar niet zoo zonder meer van de hand wijzen.’

‘Maar onze gasten?’

‘Och, die zijn er nog niet eens en die kunnen best een beetje wachten. Hoeveel tijd denk je voor zoo'n opdracht noodig te hebben?’

‘Dat kan ik onmogelijk vooruit zeggen, ik weet immers niet eens, wat ik te doen heb. Ik zal waarschijnlijk de een of andere zaak moeten onderzoeken; dikwijls is zoo'n onderzoek spoedig geschied, maar 't gebeurt ook, dat het eenige uren in beslag neemt.’

‘Denk je, dat je op zijn laatst over drie uren er mee klaar zijt?’

‘Dat denk ik wel.’

‘Welnu, ga dan maar gerust naar 't bureau. Ik ga met onze gasten dadelijk naar 't hotel “Zur Stadt Baltimore”, en wanneer je er om zeven uur nog niet bent, laat ik het bruiloftsmaal opdragen. Als uitzondering op den regel kan men eerst eten om zich daarna te laten trouwen. Dat is wat nieuws en zal den lui bevallen. Bovendien heb ie nog gelegenheid een klein artikel te schrijven over de nauwgezette plichtsbetrachting van een reporter, die zelfs op zijn trouwdag nog moest werken voor zijn krant.’

Mary sprak zoo beslist, alsof het een afgedane zaak gold. Zij was een echte Amerikaansche, die wist, dat de dollar de wereld regeert.

Herbert wilde nog wel eenige bedenkingen maken, maar Mary hem niet aan 't woord latende komen, zei tot den bediende:

‘Beste Bobbie, zeg maar aan de heeren van de redactie, dat meneer Schmitz dadelijk, nadat hij zich anders gekleed heeft, te hunner beschikking zal zijn.’

Toen gaf Herbert eindelijk toe en werd daarvoor en nog bij zijn heengaan met een lieven kus beloond, welken Mary hem, de noodige waardigheid in acht nemende, op zijn sierlijken knevel drukte.

 

Op het redactiebureau werd Herbert door den hoofdredacteur met de grootste voldoening ontvangen.

‘Braaf van u, waarde heer Schmitz,’ zei hij tot hem, ‘dat ge zoo gauw gekomen zijt. Hoor nu, waar het om te doen is. Bij den bankier Harrison van de firma Harrison, Jones & Comp. is heden in den vroegen morgen een brutale inbraak gepleegd. U kent immers den man?’

‘Zou ik den bankier Harrison niet kennen?’ antwoordde Herbert. ‘Zijn naam is immers op aller lippen, wijl men hem voor de aanstaande verkiezingen candidaat heeft gesteld, niettegenstaande er in heel Amerika geen grooter schelm loopt dan hij.’

‘U hebt volkomen gelijk, menheer Schmitz! Uw zoo even uitgesproken meening is ook de onze. Daarom hebben wij deze candidatuur steeds zoo krachtig mogelijk bestreden. Maar 't zal uiterst moeilijk zijn aan Harrison de overwinning te ontrukken, hij gooit immers het geld met handen vol het venster uit, wel wetende, dat hij, wordt hij gekozen, het geld honderdvoudig terugkrijgt.’

‘Is het den dieven gelukt zich van een grooten buit meester te maken?’ vroeg Herbert.

‘Daar kan ik u, helaas, niets van zeggen! Over de bijzonderheden van den diefstal weet ik niets en heb ook ondanks alle aangewende moeite niets gewaar kunnen worden. De politie bewaart het diepste stilzwijgen, Harrison zelf heeft geen der onzen bij zich toegelaten, ja, hij heeft zelfs zijn dienstpersoneel ten strengste verboden over de inbraak te spreken. Mij is dus niets anders bekend dan het bloote feit, dat er ingebroken is. En toch is 't voor ons van het allergrootste belang ook de nauwkeurigste bijzonderheden zoo spoedig mogelijk te vernemen. Wie weet of wij er niet een wapen uit smeden kunnen tegen Harrison. In elk geval zou ons aanzien er bedenkelijk onder lijden, wanneer de Herald, die Harrison's candidatuur verdedigt, ons voor was. Beproef daarom uw geluk! Stel daarom al uw zoo vaak beproefde en bewezen vindingrijkheid in 't werk om in 't geheim door te dringen. Wanneer u dat gelukt, zijn u honderd dollars extra honorarium verzekerd. Ook kunt ge gerust een handvol dollars uitgeven, om Harrison's bedienden om te koopen, wanneer zij zonder dat niet uit de school willen klappen. Eenigen tijd zal uw onderzoek wel in beslag nemen, zoodat het, helaas, voor

[pagina 312]
[p. 312]

het avondblad wel reeds te laat zal zijn. Maar zorg er voor, dat ik het bericht tegen middernacht heb, opdat wij morgen in de vroegte een extra-blad kunnen uitgeven.’

Herbert beloofde zijn best te zullen doen, en wilde gaan, toen hem zijn chef nog even terughield.

‘Ik heb,’ zeide hij, ‘hier nog twee biljetten voor de opera. Hedenavond treedt voor de eerste maal een Duitsch gezelschap op; “Carmen” wordt gegeven, woon er een bedrijf van bij en schrijf er een paar regels over. Uw bruid, pardon, uw vrouw mag ik nu wel zeggen, gaat immers zoo graag naar 't theater.’

Herbert stak de beide biljetten in zijn portefeuille en verwijderde zich.

Peinzend ging hij een paar minuten voor het grootsche gebouw der drukkerij van de Morning Post op en neer, toen was zijn veldtochtplan reeds gemaakt. Allereerst ging hij naar de politie. Dat zijn collega's er niets vernomen hadden, was voor hem nog geen reden om er niet te gaan informeeren. Hij was met den commissaris van politie, belast met het onderzoeken van gepleegde diefstallen in die wijk, goed bevriend en had hem reeds menigen dienst bewezen. Daarom hoopte hij ook vast, iets van hem te weten te zullen krijgen.

Maar de commissaris verklaarde, schouderophalend, tot zijn groote spijt zelf niet het minste te weten. Ambtelijk was de inbraak niet aangegeven, en op een directe aanvraag had de bankier geantwoord, dat hij liever had, dat men de zaak liet rusten.

Herbert bedankte beleefd voor de mededeeling en sloeg daarop den weg in naar het kantoor van den bankier.

‘Mag ik u beleefd verzoeken mij dit biljet van honderd dollars te wisselen?’ vroeg hij den beambte, die het tralieraam in den corridor, welke het kantoor van de wachtkamer voor het publiek scheidde, hoog opgetrokken had. En terwijl hem het geld werd uitbetaald, vroeg hij:

‘Wel, u hebt nog geld, de dieven hebben dus niet alles meegenomen?’

‘Welke dieven?’

‘Wel, die dezen nacht bij u ingebroken hebben.’

‘Bij ons is geen inbraak gepleegd,’ antwoordde de beambte verwonderd.

‘Maar men vertelt toch...’

‘Och wat, er wordt zooveel verteld.’

‘Er zou zelfs een extrablad uitgegeven zijn.’

‘Over een inbraak bij ons?’

‘Ja stellig.’

‘Wees er dan maar van overtuigd, dat de Morning Post weer eens een ongerijmdheid, een hersenschim voor zijn lezers heeft opgedischt. Hier is niet ingebroken. Overigens wanneer er iets van waar is, dan kan de inbraak alleen geschied zijn in de particuliere woning van den chef in de Regentenstraat.’

‘U kunt er mij dus niets naders van zeggen?’

‘Neen, mijn waarde, en al kon ik dit, dan zou ik het toch niet doen; wij laten ons niet uithooren.’

Meteen vloog het tralieraam weer naar beneden en, graag of niet graag, Herbert was nu wel verplicht om te gaan. ‘Ik ben toch al vast wat gewaar geworden,’ dacht hij bevredigd. ‘De inbraak zal dus zonder eenigen twijfel gepleegd zijn in de particuliere woning. Dus nu vlug naar de Regentenstraat!’

Deze deftige straat lag ongeveer een half uur van daar, buiten de eigenlijke stad. Slechts de allerrijkste lieden konden 't zich veroorloven daar te wonen.

In den voortuin der villa Harrison zag Herbert een ouden tuinman, die ijverig bezig was met het begieten van het smaragdgroene grasperk. Zonder eenigen schroom vroeg hij.

‘Hoor eens, goede vriend...’

‘Laat de duivel uw goede vriend zijn!’ bromde de oude.

Maar Herbert liet zich niet van zijn stuk brengen.

‘Wat mij betreft, goed!’ sprak hij lachend, ‘maar dat zal u, naar ik hoop, niet beletten een kleine verdienste van vijf dollars van mij aan te nemen.’

De oude man zag hem oplettend aan. ‘Geen geld, geen Zwitsers, en ook ziet gij er mij niet naar uit om uw vijf dollars weg te gooien. Ik zal er dus wel wat voor moeten doen, hè?’

‘Nu ja, een kleinigheid! Ik zou graag alles weten wat u bekend is van de hier dezen nacht gepleegde inbraak.’

‘Dus u wilt spioneeren? Er is reeds iemand hier geweest, die hetzelfde beproefd heeft. Dat heer heb ik met een flinken uitbrander weggestuurd, die komt niet terug. Maar wanneer gij er vijf dollars voor over hebt, dan wordt dat natuurlijk een heel andere zaak. Waar is dan het geld?’

‘Hier!’

In zijn vuistje lachend, stak de oude het bankbiljet in zijn zak, en naar alle zijden voorzichtig uitkijkende, fluisterde hij:

‘'t Is ons eigenlijk verboden er van te spreken. Ik weet er ook niet veel van, alleen dat, wat er in de keuken bij 't ontbijt zooal verteld werd. 't Zal u nauwelijks vijf dollars waard zijn.’

‘Kom er dan toch eigenlijk mee voor den dag!’ riep Herbert ongeduldig.

‘Er is ingebroken in de slaapkamer van mevrouw. Toen zij den dief zag, schreeuwde zij luidkeels, en toen kwam onze Fräulein; angst maakte zich van den dief meester, die zijn biezen pakte, voor zoover ik weet niets anders meenemende dan een klein koffertje, dat op het nachttafeltje stond.’

‘Wat was er in dat koffertje?’

‘Dat weet ik niet. Denkt ge soms, dat mevrouw mij heeft aangesteld als bewaarder harer juweelen?’

‘Sieraden dus?’

‘Waarschijnlijk.’

‘U sprak van een Fräulein, wat is dat voor een dame?’

‘Wel, dat is onze Fräulein Louise, miss Schwarz, de kamenier van mevrouw. Wij noemen haar altijd Fräulein, omdat zij uit Duitschland komt.’

‘Zou ik die dame kunnen spreken?’

‘Hm!’ zei de oude, zich verlegen het hoofd krabbende, ‘dat weet ik niet. Dat zal moeilijk gaan, zij is altijd bij mevrouw. - Maar u hebt gelijk!’ riep hij de hand aan de oogen brengende. ‘Zij komt juist het huis uit. Zij zal waarschijnlijk uitgaan en dat geeft u gelegenheid met haar te praten. Maar laat mij nu ook met vrede; 't is niet noodig, dat men ons hier te zamen ziet.’

 

(Wordt vervolgd.)



illustratie


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken