Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 21 (1904)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 21
Afbeelding van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 21Toon afbeelding van titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 21

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (37.51 MB)

Scans (837.61 MB)

ebook (30.89 MB)

XML (2.59 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 21

(1904)– [tijdschrift] Nieuwe Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

De bruiloft van den reporter,
door Th. L.T.
(Vervolg en slot.)

Herbert was met drie sprongen weer op straat en zag met een stil vergenoegen, dat een jong, op het eerste gezicht zeer mooi meisje met lichten tred den met kiezel bestrooiden weg afkwam. Met een vriendelijken groet ging zij den ouden tuinman voorbij en maakte zich gereed om de groote, zware ijzeren tuindeur te openen. Maar met de kleine handen, die in nauwe, nieuwe handschoenen staken, gelukte haar dat niet dadelijk. Vlug was Herbert ter plaatse en opende voor haar met een diepe buiging de wederspannige deur.

‘I thank you very much!’

‘O, geen dank, mijn Fräulein, gaarne van dienst! Maar u kunt gerust Duitsch spreken.’

‘Ah, u is een landgenoot!’

't Was een heldere, melodieuze stem, waaruit duidelijk de blijde verrassing klonk, een landgenoot aangetroffen te hebben.

‘Ja, mijn Fräulein. Veroorloof me, mij aan u voor te stellen. Mijn naam is Herbert Schmitz.’

‘Schmitz is een Rijnsche naam.’

‘Ik ben ook een Rijnlander, Bonner van geboorte.’

‘Hè, dat is interessant! Dan komen wij uit dezelfde streek, mijn naam is Louise Schwarz en ik ben uit Keulen.’

Hij sprak eenige woorden in onvervalscht plat Keulsch, welke zij lachend in hetzelfde origineele dialect beantwoordde. Toen ging zij voort:

‘U is de eerste Rijnlander, dien ik hier aantref. Duitschers zijn er hier een menigte, maar Rijnlanders zijn er weinige of geen.’

‘Die verlaten ook maar zelden hun land, omdat het er veel te mooi is.’

‘Ach ja!’

Na een kleine pauze vroeg Herbert: ‘Veroorlooft u, Fräulein Schwarz, dat ik u nog een eindje vergezel, om een poosje met u te praten?’

‘Zeker, heel graag, wanneer 't u genoegen doet en u niets beters te doen hebt.’ Haar blauwe oogen keken hem daarbij vriendelijk aan.

Galant antwoordde hij: ‘Wat zou ik beter kunnen doen, dan mij met zoo'n bekoorlijke landgenoote eenige oogenblikken te onderhouden over 't lieve vaderland!’

Zij bloosde van genoegen en zei glimlachend: ‘Vleien kunt u dus ook. Ik dacht altijd, dat de heeren dat hier geheel verleerden.’

‘In 't algemeen hebt u misschien gelijk, de dollarjacht laat er iemand weinig tijd toe.’

‘U is dus ook een dollarjager?’

‘Helaas. Of meent u, dat men voor zijn genoegen of uit louteren overmoed de collegezalen, of juister gezegd, de bierknijpen en de danszaal zijner schoone vaderstad gaat verlaten, om hier den concurrentiestrijd aan te binden met de hartelooze Yankees?’

En hij vertelde haar openhartig, dat hij na den plotselingen dood zijns vaders uit gebrek aan middelen zijn studiën had moeten opgeven en bij de weinige vooruitzichten in Duitschland, om zich een zeker bestaan te veroveren, den grooten Oceaan was overgestoken om met zijn kunnen en zijn weten zich hier een bestaan te scheppen. Hij verzweeg haar niet, dat het hem in den eersten tijd groote moeite had gekost om vasten voet te krijgen en sloot zijn verhaal met de woorden: ‘Doch, nu heb ik er mij doorgeslagen en ga ik met vertrouwen de toekomst te gemoet.’

Welke betrekking hij bekleedde, vertelde hij haar niet, en zij vroeg er hem niet naar.

Daarentegen maakte zij er geen geheim van, dat ook zij niet dan door den nood gedrongen het vaderland verlaten had, om de jacht naar den dollar mee te maken. 't Was haar bij haar wieg niet voorgezongen, dat zij nog eens onder vreemden haar brood zou moeten verdienen. Maar na den dood van haar vader had de eene noodlottige slag na den anderen haar getroffen, het vermogen was verloren gegaan, op haar alleen rustte nu de zorg voor een ziekelijke moeder, die niets verdienen kon, en de zusjes. ‘Toen heb ik op zekeren dag onze spaarpotten leeg geschud, mijn sieraden te gelde gemaakt en ben hierheen getrokken. Ik heb dadelijk geluk gehad en werd reeds op het schip door me-

[pagina 316]
[p. 316]



illustratie

zusje gaat slapen, naar de schilderij van e. nourse.


[pagina 317]
[p. 317]

vrouw Harrison geëngageerd. Hoe weinig aangenaam mijn betrekking in velerlei opzicht ook is, zij stelt mij toch niet alleen in staat, om elke maand een aardig sommetje naar huis te sturen, maar ook om voor me zelf nog iets weg te leggen voor het door mij gekoesterde groote plan: het stichten eener Duitsche school.’



illustratie
MGR. CAROLUS GRAAF BELGRADO,
Internuntius in 1853.


Hij sprak haar van zijn hoogachting voor haar heldhaftig besluit, zoo geheel alleen de wijde wereld in te gaan. 't Was hem heilige ernst met deze woorden, want 't was zeer zeker geen lichte taak voor zoo'n jong, mooi meisje, zich zelf den weg te banen in het vreemde land. Maar uit haar geheele wezen sprak zooveel scherpzinnig verstand, zooveel moed en energie, dat hij erkende: een meisje, met zulke gaven bedeeld, zal haar moeilijke en zware taak schitterend ten einde brengen. 't Viel hem ook op, dat zij dadelijk zonder valsche schaamte de eerste de beste betrekking als kamenier had aangenomen. En hoeveel adeldom des harten, welk een diepte van gevoel sprak er uit haar woorden, met welke warmte en liefde sprak zij van haar moeder en van haar beide zusjes!

‘'t Is een juweel van een vrouw!’ dacht hij.

Onwillekeurig maakte hij vergelijkingen tusschen haar en zijn bruid, en het ergerde hem, dat deze niet ten gunste van Mary uitvielen. Mary was bepaald mooier, maar haar ontbrak de lieflijke bekoorlijkheid, welke dit bevallige meisje sierde. Van diepere aandoeningen des harten kon bij Mary geen sprake zijn. Zij had alleen zin voor geldverdienen en amusement.

Met bloedend hart had hij reeds vaak tot zichzelf gezegd, dat haar elk fijner gevoel ontbrak, dat zij niet zoo te beminnen wist, als hij mocht verlangen van zijn toekomstige levensgezellin. Daarom had hij er zelfs eens aan gedacht de verloving met haar te verbreken. Maar zijn nuchter verstand had niet gezegevierd.

Ook nu kwam een oogenblik de gedachte bij hem op: ‘Ge begaat een kolossale domheid, wanneer ge Mary trouwt!’ Maar daar dook haar beeld voor hem op in het wit-zijden kleed en met den groenen myrtenkrans, en het vervulde hem weer zóó met fiere bewondering, dat de waarschuwende stem in zijn binnenste dra vergeten was. Nu eerst viel het hem weer in, waaraan hij eigenlijk de kennismaking met zijn bekoorlijke landgenoote te danken had. 't Kwam er nu op aan, haar zoo spoedig mogelijk

illustratie

JHR. MR. E.J.B. CH. RIDDER DE STUERS,
geb. 18 Juli 1839, overl. 7 November 1892.




illustratie
GEBOUWEN DER STICHTING DE STUERS IN DE KRUISHEERENGANG TE MAASTRICHT.
De Volksbond-afdeeling dezer Stichting heeft lokalen, waarin verschillende sociale instellingen zijn gevestigd, als: a. Arbeidsbeurs van den Maastr. R.K. Volksb. b. Secretariaat van den Arbeid, opger. door den Limb. R.K. Volksb. c. Red. en Adm. van de ‘Volksbode.’ d. Secretariaat van ‘Sobriëtas.’ e. Centraal Bestuur der Limb. Katholiekendagen.


[pagina 318]
[p. 318]

het geheim van het koffertje te ontrukken, om dan dadelijk in de armen van Mary te ijlen. Hij maakte zich gereed om het gesprek op de raadselachtige inbraak te brengen, doch zijn gezellin voorkwam hem.

Aan het einde der straat, tegenover het operagebouw, dook het reusachtig postkantoor voor hen op, zij zei toen: ‘We zijn zoo meteen bij 't postkantoor, daar heb ik wat te verzenden.’

‘U wilt zeker weer geld naar huis sturen?’

‘U hebt het geraden. Ik wil mijn moeder de honderd dollars sturen, die ik van morgen van mevrouw Harrison ten geschenke ontving.’

‘Honderd dollars? Zij moet wel zeer vrijgevig zijn, die mevrouw Harrison.’

‘Nu ja, daar kan ik niet over klagen. Overigens gold het vandaag een heel ongewone gebeurtenis, welke zich niet licht weer zal voordoen.’

‘Ah! waarschijnlijk die inbraak?’

‘Wat!’ riep zij verwonderd. ‘U weet er van?’

‘'t Is immers reeds een oude geschiedenis! De gansche stad spreekt er van en de ongelooflijkste dingen worden verteld.’

‘Wat dan bij voorbeeld?’

‘Wel, dat de bankier buiten zichzelf van woede en wanhoop is, omdat men hem al zijn zilverwerk, een som van honderdduizend dollars aan geld en talrijke depôts ontstolen heeft, die hij ter meerdere zekerheid in den kelder zijner villa geborgen had.’

Herbert sprak deze, met de waarheid slechts weinig overeenkomende, woorden met de grootste kalmte en onverschilligheid uit. Maar Louise geraakte letterlijk in toorn. Met bliksemende oogen riep zij:

‘Maar dat zijn immers onbeschaamde leugens! Geen woord is er van waar! Zeg dat maar aan de heele stad. Ik moet het toch weten, want ik was er bij. Noch geld, noch zilverwerk, noch depôts zijn er gestolen, maar slechts een enkel klein voorwerp.’

‘Een klein bruin koffertje, dat op de nachttafel van mevrouw stond?’

‘Daar gij dat ook reeds weet - ja. Een klein roodlederen koffertje.’

‘Wat zat er in dit koffertje?’

‘Dat mag ik u niet zeggen.’

‘Juweelen?’

‘Neen.’

‘Gewichtige brieven?’

‘Neen. Doe maar geen moeite. U raadt het nooit.’

‘Och toe, zeg het mij toch!’ Hij sprak deze woorden op een biddenden toon en zag haar daarbij met zijn trouwhartige oogen smeekend aan.

Maar deze comedie maakte op haar geen indruk. Nadrukkelijk schudde zij het hoofd en zeide: ‘Al uw smeeken is vergeefsch. Ik kan het u niet zeggen. En wat voor belang zou u er bij kunnen hebben!’

Intusschen waren zij bij 't postkantoor gekomen. Louise ging binnen, om haar geld af te geven, Herbert verzocht, buiten op haar te mogen wachten. Hij nam zich nu voor, niet eer van haar zijde te wijken, voor zij hem alles verraden had, al moest hij ook den ganschen avond samen met haar doorbrengen. Wel is waar had hij haar nog niet aan 't babbelen kunnen brengen, maar hij rekende er vast op, dat het aan zijn kunst van overreding gelukken zou, haar het geheim te ontlokken.

De torenklok der in de nabijheid zijnde kerk sloeg zeven uur. De aanvankelijk slechts weinig levendige straat begon zich te vullen, in dichte drommen stroomde het publiek naar het operagebouw.

Juist op den rechten tijd viel het Herbert in, dat hij een paar biljetten in den zak had. ‘Je noodigt haar uit mee te gaan,’ dacht hij, ‘in 't theater is de beste gelegenheid, haar aan het spreken te krijgen.’

Zij kwam uit het postkantoor terug met een lieven glimlach om de lippen, zij scheen verheugd, dat hij woord gehouden en op haar gewacht had.

‘Kijk eens,’ zei hij, ‘wat een massa menschen er naar het theater gaan.’

‘Ach ja,’ zuchtte zij, ‘die gelukkigen!’

‘U gaat zeker ook gaarne naar 't theater?’

‘O, dolgraag! 't Is altijd mijn grootste genoegen geweest. Maar hier kom ik er helaas niet toe. Hier zijn de prijzen zoo buitensporig hoog, dat ik het niet van mij verkrijgen kan, zooveel geld voor mijn amusement uit te geven. Ook zou ik altijd maar één, hoogstens twee bedrijven kunnen bij wonen. Mevrouw Harrison veroorlooft mij niet, langer dan tot hoogstens negen uur uit te blijven.’

‘Hebt u lust van avond met mij een bedrijf van “Carmen” te hooren.’

‘O, heerlijk! “Carmen” is een mijner lievelmgs-opera's!’

Hij haalde de beide biljetten uit zijn borstzak. ‘Kijk eens hier! Twee biljetten, goede plaatsen, parket, eerste rij, dadelijk achter het orkest. Wat geeft ge mij, wanneer ik er u een cadeau doe?’

‘Och, geef toch op!’ antwoordde zij vuurrood wordende, hem een oogenblik den rug toekeerende. ‘Wat zou een arm meisje u kunnen geven?’

‘Ik ben niet onbescheiden. Vertel mij uw avontuur van van morgen, zeg mij, wat er in het koffertje was en het biljet behoort u.’

‘U is een zonderling! Waarom wilt ge dat toch zoo graag weten?’

‘Ja,’ zei hij schouderophalend, ‘ik ben nu eenmaal zoo. In de reeks mijner fouten en gebreken staat op de eerste lijn de nieuwsgierigheid. Heb ik eenmaal van een geheim iets vernomen, dan rust ik niet, voordat de sluier voor mij geheel is opgelicht. Maar 't wordt tijd, de ouverture kan elk oogenblik beginnen. Dus haast u te besluiten!’

Nog een oogenblik streed zij met zichzelf, toen droeg de lust nog eens een keer goede muziek te hooren de overwinning weg. ‘Goed,’ zei zij, ‘ik neem uw voorstel aan. In de eerste pauze - neen, dan zijn er te veel menschen bij -, onder het naar huis gaan vertel ik u de heele geschiedenis. Zoolang zult ge uw nieuwsgierigheid wel kunnen bedwingen.’

Hij stelde haar het biljet ter hand en samen gingen zij de marmeren trappen van het operagebouw op. Er werd zeer mooi gezongen, ook het orkest kweet zich uitstekend van zijn taak. De melodieën misten haar uitwerking niet op het licht ontvlambare gemoed der aan den Rijn geborene Duitsche. Een soort bedwelming en een onweerstaanbaar verlangen naar geluk maakte zich van haar meester. Haar wangen gloeiden en haar oogen schitterden.

Toen het scherm voor de eerste maal viel en Herbert zich tot gaan gereed maakte, verzocht zij: ‘Och, toe, nog één bedrijf! 't Is te mooi! Wie weet, wanneer ik weer eens naar 't theater kan gaan. 't Is immers ook nog zoo vroeg, één bedrijf zult ge nog wel kunnen bijwonen.’

Een dankbare handdruk was zijn belooning voor het inwilligen van haar verzoek.

Maar zijn geduld werd op een harde proef gesteld. Het tweede bedrijf werd gerekt, er scheen geen einde aan te komen. De gloedvolle muziek van Bizet had ook de nuchtere Amerikanen ontvlamd en zij begonnen hun geestdrift voor de kunst op den meest enthousiasten toon te uiten. Ieder oogenblik brak er een storm van applaus los. Met handgeklap, geschreeuw en getrappel werd ieder lied, twee-, driemaal da capo verlangd. Zij hadden immers hun biljet duur genoeg betaald en wilden er nu ook wat voor hebben.

Herbert zag tot zijn schrik, dat de klok bijna het uur van negen aanwees en maande nu aan om op te breken. Wel mompelde Louise: ‘Wat is het toch jammer, dat ik niet tot het einde blijven kan!’ maar zij weigerde nu geen oogenblik langer om mee te gaan.

Terwijl zich een storm van applaus verhief, dat een onopgemerkt weggaan mogelijk maakte, verlieten beiden het gebouw.

Toen zij buiten waren, nam Louise gewillig Herberts arm en zonder zich verder te laten verzoeken, begon zij haar verhaal:

‘Ik was van morgen vroeg opgestaan, omdat ik een langen brief aan mijn moeder wilde schrijven. Tegen zes uur hoorde ik een luiden schreeuw en dadelijk er op een gillend geroep om hulp uit de slaapkamer van mevrouw Harrison. Zonder mij te bedenken stormde ik er heen, en toen ik een vreemden man in de kamer zag staan, greep ik het eerste het beste voorwerp van mevrouws toilettafel en sloeg er mee op los. Mijn plotselinge verschijnen schijnt den man den schrik op het lijf gejaagd te hebben, althans hij deed niet de minste poging om zich te weer te stellen, maar maakte zich met een vluggen greep van het bewuste kleine koffertje meester en sprong er mee het venster uit. De slaapkamer ligt in het parterre. De oude tuinman, de eenige in huis, die vroeg op staat, druk bezig met zijn bloemen, zag wel is waar den dief loopen, maar eer hij wist, wat er eigenlijk aan de hand was, had de vluchteling zich reeds met zijn buit uit de voeten gemaakt. Ziedaar de geheele geschiedenis.’

‘Ik bewonder werkelijk uwe dapperheid, om zoo maar zonder meer op den inbreker los te gaan.’

‘Och, lieve hemel, dat was geen heldendaad, het geschiedde in de eerste opwinding, zonder eenig overleg. Wanneer de dief niet zoo laf geweest was, maar zich te weer gesteld had, zou 't mij vermoedelijk slecht genoeg bekomen zijn.’

‘Maar u hadt toch een wapen?’

‘Ik, een wapen? Wel neen.’

‘Maar u vertelde toch, dat u een wapen van de toilettafel gegrepen en er mee op den dief losgeslagen hebt.’

‘Och neen, 't was geen wapen!’

‘Wat was het dan?’

‘U schijnt toch ook alles te willen weten! Maar dat durf ik u werkelijk niet te zeggen.’

‘Kom, kom, zeg het maar! U hebt het beloofd!’

Teeder drukte hij haar arm tegen zich aan. Een lichte huivering overviel haar en een weinig kleurende, zeide zij haperend: ‘Nu, wanneer gij het dan bepaald weten wilt: 't was de valsche haarvlecht van mevrouw Harrison, die op de toillettafel lag.’

Luidkeels lachende, vroeg Herbert: ‘Zij draagt dus valsch haar?’

‘Ja, maar van het allerduurste uit Parijs. De vlecht heeft over de honderd dollars gekost.’

‘En wat was er dan in het koffertje?’

‘Kunt u het nog niet weten?’

‘Neen.’

‘In het koffertje was niets dan mevrouw Harrison's kunstgebit.’

Wederom lachte Herbert hartelijk. ‘Die arme dief! Nu begrijp ik ook, waarom mijnheer Harrison niet wilde, dat er over de inbraak gesproken werd.’

‘Met dat al is het verlies voor mevrouw Harrison hinderlijk

[pagina 319]
[p. 319]

genoeg. Morgen zou haar man aan zijn kiezers een groot feest geven, dat nu wel uitgesteld zal moeten worden, wijl mevrouw er niet aan deelnemen kan, want zoo gauw is er geen nieuw gebit te krijgen.’

Onderwijl waren zij bij de villa Harrison gekomen. Herbert scheen op eens groote haast te hebben, want hij nam een opvallend kort afscheid van zijn gezellin, zonder naar haar dankbetuiging te luisteren.

‘Een komisch man,’ dacht zij. Ter nauwernood heeft hij mij de hand gegeven en hij heeft niet eens gezegd: ‘tot weerziens!’

Zij ergerde zich er bijna over.

Herbert spoedde zich zoo snel zijn voeten hem dragen konden naar het redactiebureau, gaf den hoogst verheugden hoofdredacteur verslag, schreef een dozijn regels over de operavoorstelling en stormde toen naar het hotel ‘Zur Stadt Baltimore,’ waar de bruiloft zou gevierd worden.

Doch de feestzalen van het hotel waren gesloten, het geheele huis was in diepe duisternis, de onderwijl in dienst getreden nachtportier wist van geen bruiloft af.

Nadenkend sloeg Herbert den weg naar zijn woning in. Op de schrijftafel brandde een lamp, welke haar licht liet vallen op een brief van den volgenden inhoud:

 

‘Lieve Herbert!

 

‘Tot acht uur, dus nog een uur langer dan wij afgesproken hadden, heb ik op je gewacht. Meer kon geen mensch van mij verlangen. Maar daar je toen nog niet kwaamt, heb ik Thomas Johnson getrouwd, die zich immers ook onder de gasten bevond. De bruiloft vieren wij in 't hotel “Monopol,” want het hotel “Zur Stadt Baltimore” is Thomas niet fijn genoeg. Lieve Herbert, je moet niet kwaad op me zijn. Geloof mij, 't is beter zoo; we zouden toch niet goed bij elkaar gepast hebben. Een Amerikaansche past slechts bij een Amerikaan. Ik hoop, dat je spoedig met een blonde Duitsche recht gelukkig wordt!

 

Mary Johnson’



illustratie
de gedenksteen te andel, 18 aug. jl. onthuld door h.m. de koningin.


Drie, viermaal las hij dit merkwaardig schrijven over en hij verwonderde zich, dat hij er zoo kalm onder blijven kon. Vreemd! Hij voelde geen zweem van die waanzinnige smart, welke zich gisteren nog van hem zou meester gemaakt hebben, wanneer hij zijne Mary zoo plotseling voor zich verloren had zien gaan. 't Was hem veeleer te moede als was hij genezen van een zware ziekte. Hij ademde ruimer, een zware last scheen hem van de ziel gewenteld te zijn.

‘Mary heeft gelijk!’ mompelde hij. ‘Zij zou geen vrouw voor mij geweest zijn, wij zouden beiden hoogst ongelukkig met elkaar geworden zijn.’

 

Den volgenden morgen verscheen een ex tra-blad van de Morning Post. Aan het hoofd van het blad stond in reusachtige letters de volgende waarschuwing:

‘Medeburgers! Kiest nooit of nimmer den bankier Harrison. Doet gij het wel, dan zal 't u bitter berouwen. Want zijn hart en zijn gemoed zijn even valsch als het haar en de tanden zijner vrouw.’

Toen volgde een in bijzonderheden tredend, in 't algemeen met de waarheid overeenkomend en slechts een weinig al te dramatisch opgesmukt, verhaal van de inbraak, waarin het niet ontbrak aan ondeugende, boosaardige steken op den bankier en zijn vrouw. Maar aan 't slot van het extrablad heette het:

‘Maar een troost heeft de beklagenswaardige dief toch nog gehad. Het kunstgebit komt namelijk uit het met roem bekende atelier van James Kookson, die ontegenzeggelijk de beste tandarts der Vereenigde Staten is en slechts het allerbeste materiaal en het allerzuiverste goud gebruikt.’

Voor deze fijne reclame betaalde de tandarts met genoegen twee honderd en vijftig dollars.

Ook behalve dat maakte de Morning Post met het extrablad een schitterende zaak. De gansche stad amuseerde zich natuurlijk er mee. Harrison's candidatuur was reddeloos aan de belachelijkheid prijs gegeven.

[pagina 320]
[p. 320]


illustratie

Maar Herbert ontving een belooning van driehonderd dollars en werd benoemd tot redacteur op een aanvangssalaris van vijfduizend dollars.

Toen hij zich 's namiddags naar het particuliere bureau van den hoofdredacteur begaf, om zich aan hem als nieuwen collega voor te stellen, stond hij, bij de deur gekomen, een oogenblik stil, want hij meende een bekende, lieve stem te hooren. Hij luisterde gespannen. Geen twijfel, 't was Louise Schwarz, aan wie hij al den tijd in stil verlangen gedacht had.

Zij scheen zeer opgewonden te zijn, want haar stem trilde toen zij zei: ‘Neen, neen, mijnheer de redacteur, maak maar geen uitvluchten. U moet mij een andere betrekking bezorgen, of mij anders behoorlijk schadeloosstellen. Want door u, door uw reporter, die, zeker in opdracht van u, mij op arglistige wijze mijn geheim ontlokte, ben ik mijn goedbetaalde betrekking kwijt. Zoodra Harrison van uw extra-blad hoorde, heeft hij mij weggestuurd.’



illustratie
gezichten op den reuzenbrand der petroleum-tanks te antwerpen.


Zonder het antwoord van zijn chef af te wachten, opende Herbert haastig de deur en trad de kamer binnen.

Toen Louise hem zag, kleurden zich haar wangen nog rooder, dan ze reeds waren door toorn en ergernis. Haastig trad zij op hem toe. Maar voor zij nog een woord zeggen kon, hief hij reeds aan:

‘Fräulein Schwarz, ik alleen ben de schuldige. Ik ben ook tot elke genoegdoening, tot elke schadeloos-stelling bereid.’

‘Neen,’ antwoordde zij, terwijl de tranen haar in de oogen kwamen, ‘van u wil ik niets hebben. Maar het smartte mij diep door een landgenoot zoo behandeld te worden.’

‘Ween niet, lieve Fräulein,’ smeekte hij op innigen toon en teeder haar hand vattende. ‘'t Is waar, ik heb eigenlijk slecht met u gehandeld. Maar gedane zaken nemen geen keer, doch ze zijn te verbeteren. En dat wil ik met alle kracht die in mij is. Ik wil u alles geven wat ik bezit, en dat is niet zoo heel weinig, want ik heb aardig wat bespaard. Maar weet u, wat ge op den koop toe moet nemen?’

Zij zei niets, maar zag hem vragend aan, een lichte siddering overviel haar, sneller en sneller klopte haar hart in angstvolle afwachting.

‘Mij zelf!’ zei hij zacht en innig. ‘Zijt ge er mee tevreden?’

Nog schreiende, antwoordde zij met een zacht: ‘Ja!’

‘Lieveling,’ fluisterde hij. ‘Aan u alleen dank ik mijn geluk, want zonder u was ik - doch neen, dat wil ik liever eerst na de bruiloft vertellen. Maar den dief van mevrouw Harrison's valsche tanden zou ik met vreugde een vorstelijk monument stichten, wanneer ik het genoegen had hem te kennen.’

De hoofdredacteur klapte vergenoegd in de handen, en riep: ‘Ha, ha, meneer Schmitz, dat geeft immers weer een prachtig artikel voor het avondblad!’



illustratie


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken