Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Noord en Zuid. Jaargang 6 (1883)

Informatie terzijde

Titelpagina van Noord en Zuid. Jaargang 6
Afbeelding van Noord en Zuid. Jaargang 6Toon afbeelding van titelpagina van Noord en Zuid. Jaargang 6

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (9.67 MB)

Scans (22.63 MB)

ebook (3.22 MB)

XML (1.47 MB)

tekstbestand






Genre

sec - taalkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Noord en Zuid. Jaargang 6

(1883)– [tijdschrift] Noord en Zuid–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 285]
[p. 285]

Tijdschriften.

Am Urdhs-Brunnen. Oct. 1882. - Etymologische uitstapjes op kerkelijk gebied: Kerkhof, Friedhof. Kerkhof, Mhd. kirchhof, ouder chirichhof, Deensch kirkegaard, Eng. churchyard, Ags. cyrictun. ‘In oude tijden hadden de kerkhoven eene bijzondere bestemming. Het kerkhof diende in dorpen en elders tot gemeente-verzamelplaats, tot plaats van bijeenkomst der gewapende manschap, wanneer de stormklok opriep tot berging van roerende have, tot schuilplaats voor vervolgden, want de “kerkvrede” strekte zich vooral over het kerkhof uit. Het kerkhof was het meest op strategisch gewichtige punten gelegen, dikwijls geheel als vesting en wapenplaats gebouwd en ingericht.’ Begrafenisplaatsen zullen de kerkhoven wel eerst in den Christelijken tijd geworden zijn.’

 

Korrespondensblatt des Vereins für niederdeutsche Sprachforschung. Bijdrage tot de kennis der Nederduitsche Kinderliederen. Een boekje van 43 bladzijden, afgedrukt uit het Korrespondentieblad van 1881 en 1882. Als afdeelingen noemen wij 1e de liedekens van St. Maarten, 2e. de rommelpot en het schip van Holland, 3e. het kinderlied van het kindeken Jezus, 4e. het verwonderingslied. Ofschoon wij vroeger bij verschillende gelegenheden reeds op deze kinderliederen wezen, doen wij dit nogmaals, nu wij de verzameling in haar geheel voor ons zien liggen.

 

Vlaamsche Wacht, No. 12-15, Dec. 1882 en Jan. 1883. - Blauwen is ontfutselen, te kort doen, stelen. De stadsrekening van Gent over 1698-99 spreekt van ‘de blauwerijen van de rechten dezer stede,’ waartegen de troepen der bezetting moesten waken. - Uit de Gentsche stadsrekening van 1647-48: ‘Betaelt Jan van Loo, nachtroeper van der wijck van Overschelde, de somme van XXIIII s. grooten over de debvoiren bij hem ghedaen jnt apprehenderen van vijf fransche ghevanghenen soldaeten, uutgebrooken uut het Tuuchuus deser stede. - Hazenpastij: ‘Betaelt Lievin Bosschaert, pasteybackere, de somme van VII sch. gr., ter causen van twee haesen bij hem jnt deegh gheleyt, uut laste van mijne heeren schepenen...’. No. 18 is een kerstnommer en bevat een zeer lezenswaardig en degelijk artikel over het kerstfeest, dat zoowel geschiedkundig als uit het oogpunt onzer tegenwoordige kerstviering wordt beschouwd.

Ook het woord kerstmis krijgt zijn aandeel in No. 14: Kerst = Christus; kersten = christen; kersten doen was christen maken = doopen, evenals kerstenen, een kind doopen; kerstenheid, christenheid, kerstenboek, boek, waarin al de gedoopte christenen opge-

[pagina 286]
[p. 286]

schreven stonden; kerstenbrief, uittreksel van dit boek; kerstendom; kerstenheid; 's-Heiligkerstkerk, Vlaamsche naam voor de St.-Salvatorskerk te Gent; kerstkind; kerstliedje, liedje ter eere van den nieuwgeboren Christus. of ook van een pasgeboren kind; in den ouden tijd had na het doopsel een eetmaal plaats en de peter en meter zongen kerstliedjes; het kerstblok en de kerstjok zijn het houtblok, dat men op Kerstavond op den haard legde: het brandde geheel den nacht en men spaarde er eenen verkoolden spaander van, om, op den volgenden Kerstavond, het kerstvuur te ontsteken. Een kerstzeel was een koek, dien men op Kerstdag aan de kinderen gaf. Kerstkruid of kerstwortel is eene bekende plant, die, omtrent Kerstdag bloeit. - Zoo was de oud-Kerstelijke taal onzer voorouders.

No. 15 bevat eene beschrijving van de ‘Kleine Kroniek van Gent’ door Justo Billet. Hiervan bestaat een handschrift op het archief van Gent, en een, toebehoorende aan Baron Kervijn van Volkaarsbeke, dat evenwel iets ouder schijnt te zijn dan het Gentsche Handschrift. De aanteekeningen van Billet zijn hier en daar belangrijk en behelzen vele bijzonderheden, welke men tevergeefs in de reeds gedrukte kronieken zou zoeken. We laten slechts het slot volgen: ‘Den 11 Julij soo quam hier te Gendt de marquise Caracena met hare dochterkens, en den marquis was haer te ghemoet ghereden met twee coetsen onderweghen Brussel. Sy wirdt seer praghtigh inghehaelt en den ommeganck van de PP. Augustijnen gonck en de vrij schippers beclommen 't blasoen, tornoyden, trocken den gans ende paelijnck. Het was een oorloghschip met root behanghen, geheel gemonteert met bootsvolk en 24 jonghelinghen, al int wit met roo linten; 't magistraet was in een schip met groen laeken; den eet van de schippers in een ander, en de marquise en haere doghterkens tot den hooghbaillieu. Daer was een Guilliaeme Lercourt, dick en cort, diese dê laechen, zegghende: hij salder haest ligghen, maer hij stacker 4 af en die het blazoen won was Jan Verhaeghen, gheseyt Leopoldus. Hij hadde een zilver candelaer. Guilliaem Lercourt, gheseyt den schoonen Cneght, wan tournoyen en een silvere sautvat. Jan Lercourt, lanck lijf, wan voor de gans een silvere taillioire; die vanden paelinck was een zilveren taillioire, maer niet ghewonnen, door dien de avond viel.’

Deze laatste regelen alleen doen genoeg zien dat de kroniek door een Gentenaar is geschreven, voegt de Vl. W. er bij. Er is, inderdaad, geene stad in België, waar men onder het volk zoo gereed is tot 't geven van ‘bijlappen (scheldnamen)’ als te Gent.

 

Loquela 7 en 8, 1882. Aflevering 7 behelst eene poging, te bewijzen, dat een groot gedeelte van 't Vlaamsche volk eigenlijk

[pagina 287]
[p. 287]

van Frieschen oorsprong is. Dit bewijzen de zoogenaamde Friesche oorijzers, maar vooral de taal. Ten bewijze volgt een stukje in nog levend Friesch geschreven door Johan Winkler; Loquela zet dit bijna woordelijk over in haar eigenaardig Vlaamsch, en uit de overeenkomst tusschen sommige woorden blijkt nu zonneklaar, dat Vlaamsch en Friesch eig. zoo goed als één zijn. Zonder op het geleverde betoog iets af te dingen, moeten wij toch bekennen, dat het zoeken naar overeenkomst wel wat al te ver gaat. Bijv. Nammen voor namen; waar hoort men ook in Holland niet wij nammen, zij kommen, enz. Saten; ook in Holland kent men voorzaten, nazaten, Havezate enz. Twiveljen: ‘twijfeljen en zeggen wij niet voor twijfelen, maar oven zoo wel zeggen wij neuri-jen’. Wij ook.

Dat Friesch en Vlaamsch, oorspr. dan één, werd van elkaar gedrongen door verscheidene volksstammen en hier ontstond de ‘verwarde mingeltale, die eigenlijk tot geen enkelen tongval behoort,’ het Hollandsch. En hierin schreven Hooft en Vondel on Huyghens, enz.

Onder Zantekoorn in Loquela 8, lezen we eene andere en betere afleiding van penning, dan die wij vroeger daarin aantroffen. ‘De oudste gedaante van 't Engelsch w. penny (Ndl. penning), zegt prof. Walter Skeat, Etymol. Dicton., Oxford, 1882, is pending, van 't stamw. pand en den verkleinenden uitgang ing, dus klein pand. Bij het woord pand denke men aan den vroegeren ruilhandel, die in de oudste tijden in gebruik was. ‘Bijv. ik heb een rend (stuk vee), dat ik missen kan, en ter zelver tijd hebbe ik twee schapen van doene; ik wissele mijn rend over de twee schapen, die mijn gebuur heeft, en ik levere 't hem. Zou hij liever een kachel hebben, ik late hem 't rend, dat de weerde heeft, zoo genomen, van zijne twee schapen, tot dat ik hem het kachel bezorge en mijn rend losse, dat intusschentijd mijn panding geweest heeft.’

Eene Oudenaardsche keure van 't jaar 1382, luidt aldus: ‘Men verbiet, op de mesdaet van C. Schel., dat niemen blande no doe blanden mede van hoeden ende op de voerscep van den port een jaer te verliesene.’ Loquela vertaalt aldus: Men verbiedt op boete van honderd schellingen, dat niemand blande noch en doe blanden meede (of mede?) van hoeden, ende dat op de voerschap, geplogene of gewonelijke straffe van de poort (stad) een jaar lang te verliezen. Verder wordt mede blanden van hoeden verklaard door meede (meekrap) branden van wouwe (ook woede of hoede), die gele kleur geeft in plaats van roode.

Dat intusschen blanden hetzelfde woord zou zijn als branden, door verwisseling van l en r is weer gezocht.

 

School en Studie, Jan, 1883. Kleinigheden door A.W.S.

[pagina 288]
[p. 288]

I. Terwijl. Oorspr. te dier wijle = in dien tijd. Vanwaar nu de voegwoordelijke kracht? Alleen door de invoeging van een betr. voornw.: ‘De rechters hebben aandachtig geluisterd’ en ‘de advokaat sprak terwijl zijn pleidooi uit,’ worden dan aldus verbonden: ‘De rechters hebben aandachtig geluisterd te dier wijle, dat de advokaat zijn pleidooi uitsprak,’ enz.

II. Wat is een hendiadys? Letterlijk één-door-twee (hen = één, dia = door en dys, afgekort van dyoin, twee). Voorbeeld: Zeghel ende brief, voor ‘gezegelden brief,’ enz.

III. Binden, bond, bonden, gebonden, Oudt. binden, band, banden, gebonden, vanwaar thans de o? van gebonden overgebracht op band, banden, enz.

De geleerde schrijver heeft zich hier klaarblijkelijk vergist. Ziehier een paar Mnd. plaatsen uit vele:

Alexander VI 853 Bider trouwen, die ic vant ane u.

Alexander VI 1086 Nochtan dat sine siden bonden (nochtans bonden zij hem later).

Men ziet dus: binden, bant, bonden, gebonden  
  vinden, vant, vonden, (ge)vonden  
  smelten, smalt, smolten, gesmolten  
  werden, wart, worden, geworden, enz., zoo

luidde de oude vervoeging. Vandaar ook bij de werkw. met opgeschoven praet, bijv. onnen: ic an, du ans, hi an, wi onnen, ghi onnet, si onnen; ic can, du cans, hi can, wi konnen, ghi connet, si connen, enz.

De klinkers waren dus onvolkomen e of i, onvolkomen a en onvolkomen o. De gelijkwording van de klinkers in het impft is, dunkt mij, zeer eenvoudig hierdoor te verklaren, dat de o van het mv. de a van het enkelvoud verdrong. En waarom moest nu juist het mv. dien invloed uitoefenen? Omdat het enkelvoud reeds zeer vroegtijdig slechts twee vormen en het meervoud er drie kende; du bants verdween en werd vervangen door ghi bondt, en ziedaar in het enkelvoud reeds ééne o binnengeslopen en de twee andere personen volgden spoedig.

In het Hd., waar du bleef, had juist het omgekeerde plaats; daar heeft de a van het enk. den klinker van het meerv. verdrongen.

Eenige vragen werden grondig beantwoord door K.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken