Noord en Zuid. Jaargang 12

	Bladz.
Gebeere (Mnl.)	124, 134
Geporst (- e huyck)	209, 501
Gerecht ('t Uiterste -)	143
Gescaeh (Mnl.)	128
Geschaff (Mnl.)	129
Gewerff (Mnl.)	129
Gewalt	124
Gisteren	94
Groen	204, 498
Gronden ('t Keuren van uw -)	212

H.

H (Voorvoeging van de -)	527, 531
Haar ('t - van den hond daar weder opleggen	139
Heden	94
Heim	134
Helden (Mnl.)	531
Henden (Mnl.)	124
Hescen (Mnl.)	529
Het (Ik ben -)	166, 186
Heusch	120, 339
Hevet (Mnl.)	128
Hom	526
Hond (De -, die mij gebeten heeft, moet mij ook genezen)	139
Hupsch	120, 339

I.

Inloephede (Mnl.)	525
Inne werden (Mnl.)	531

J.

Je en jij	83-90
Jock voor jock	136, 401

K.

Kim	541
Knorr	137
Koetjes (Hij heeft zijne - op 't droge)	382
Korst	143, 494
Kortswijl	120
Koteren	521
Kotertand	521
Kust	196, 496

L.

Laen	522
Ledig	117
Leedvermaak	121
Leek	117
Leider (Mnl.)	130, 134
Lestheid	96
Leven (In het - roepen)	478
Lichtscheppend (- e ets)	179
Liefst	472
Linde (Mnl.)	130
Luchtend	55, 553
Luiken	282
Lutoeren	521
Lutsen	521

M.

Maeyeman	203
Mama	117
Mannetjes-kind	405
Masiton	384
Meeghde (Mnl.)	124
Meerre of mere (Mnl.)	124
Meester	141
Meester (Die van de kunst is, beschaamt zijn - niet)	195
Meesterin	128
Meesterlijk	141
Mellen	521
Morgen	94

N.

Naald (Iets verhalen van de - tot den draad)	201
Nemme	529
Nepotismus	286
Nieloop (Mnl.)	525
Nieuwmodisch	121, 340
Niloephede (Mnl.)	525
Noord-Holland	205
Norksch	476
Norsch	476

O.

Of	54, 56, 436
Onbegrepen	281
Onbestemd	122
Ondanks	96
Ongefoold	501
Ongezien	201
Ont (voorvoegsel)	214, 215
Ontbaren	527

	Bladz.
Ontscheppen	215
Ontverven (Mnl.)	127
Onverschaemt (Mnl.)	127, 135
Oogentroost	136
Over	209
Overeeuwde	542
Over-heerigh	202, 498

P.

Perpetuëel	285
Pley	143
Ploffen	477
Plompen	477

Q.

Quetteren	217, 499

R.

Ringen (Mnl.)	127
Riveel (Mnl.)	532
Riveleren (Mnl.)	532
Rodermont	128
Ropen	522

S.

S of sch	81-83
Salde (Mnl.)	129
Samblant (Mnl.)	538
Sarren	120, 340
Saucen (Zoute)	199, 497, 505
Scha-baet	199
Schabrak	54
Schacht	211
Schalk	283
Schamel	281
Schavuit	473
Schema	379
Scheepjes (zijne - op het droge hebben)	382
Schependomsrecht	144
Schooier	475
Schoon	109
Schuif	474
Scichten (Mnl.)	536
Scoet (Mnl.)	530
Scrauwelen	522
Scravelen	522
Screem	522
Sheen (De wijsgeer van -)	286
Silo	180
Sinecurisme	287
Slijm	195
Spake	522
Spillic (Mnl.)	126
Staf (Den - breken)	95
Steeg	53
Steg	53
Stichten	536
Stoof	206, 500

T.

Taal (- van alle Tael)	217, 499, 508, 509
Tamme (Een - pijl)	206
Toewart	529
Tsairt (Mnl.)	125, 134

U.

U	85-90
Uitmonsteren	480

V.

Vallen	212
Van af	470
Vantsuere (Mnl.)	527
Verdenken	136, 144
Vergetelheid	281
Vermaking	182
Vermetel	281
Vermuylen	205, 500
Vertwijfeling	123
Verwatenheid	112
Voorzichtelijk	144

W.

Waarachtig	202
Waardschap	283
Wandelbeer (Mnl.)	124
Wankel	281
Wats (Spelen om 't -)	198, 505
Watsspel	199
Wedersake (Mnl.)	117
Welna (Mnl.)	533
Wereldberoemd	121, 340