Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Noordnederlandse Historiebijbel (1998)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (3.02 MB)

XML (1.19 MB)

tekstbestand






Editeur

Marinus K.A. van den Berg



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/geschiedenis/tijdsbeeld(en)


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Noordnederlandse Historiebijbel

(1998)–Anoniem Noordnederlandse Historiebijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

19 capittel

Doe geboet Saul Jonathas, sijn soen, ende sijn gesin dat si David souden doden. Ende Jonathas ghinc tot David ende seide hem dat sijn vader hem woude

[Folio 121rb]
[fol. 121rb]

doden. Ende Jonathas bat David dat hi hem wat woude verbergen ende seide: "Ic sel altoes bi mijn vader wesen. Ende hoer ic yet van hem dat u jegengaet, dat sel ic u ontbieden." Doe ghinc Jonathas tot Saul, sinen vader, ende seide: "Heer coninc, en segt geen quaet van David, uwen knecht, want hi en misdoet jegens u niet. Ende alle sijn wercken sijn seer guet. Hi set sijn leven in uwen handen ende hi verslaet die Filisteen, uwe vianden. Ende God heeft grote wercken doer hem gedaen in Ysrahel. Gi hebt dat selve gesien ende gi waert daerof verblijt. Waerom wil gi desen onnoeselen, onsculdigen man quaet doen ende hem doen verslaen, want hi sonder sonde is?" Doe Saul Jonatas woerden hoerde, si genoechden hem wel. Ende hi swoer ende hi seide: "Leeft God, die Heer, ic en sel David niet doen verslaen." Doe ghinc Jonatas tot David ende seide hem alle die woerden. Ende hi lede David voer Saul. Ende David was voer Saul mit rusten, gelijc dat hi gisteren ende eergisteren was.

Doe verhief daer een strijt. Ende David die toech mit sinen volc ende vacht jegen die Philisteen. Ende hi versloech er voel ende si weken voer sinen aensicht. Ende doe

[Folio 121va]
[fol. 121va]

quam die quade geest in Saul. Ende David quam uut den strijt ende Saul sat in sijn huys ende hadde een glavy in sijn hant. Ende David speelde voer hem mit der herpen. Ende Saul nam sijn glavy ende woude David doersteken jegen die want, mer David die ontweec vandaen. Ende Saul stac die glavy in die muer.

Doe maecte David dien psalm: In te, Domine, speravi, non confundar in eternum; in justicia tua libera me. Here, ic hebbe in U gehoept, opdat ic niet confuyst en worde in der ewicheit; in uwer gerechticheit verlost mi. Ende dien psalm voert uut.

David verbarch hem doe voer Saul. Ende Saul sende sijn knechten tot Davids huys om hem te verslaen. Ende dit wort Mycol geseit. Ende Mycol seidet David: "Blijf gi hier tot morgen, men sel u doden." Ende Mycol halp hem tot enen veynster uut. Ende hi ginc heymelic vandaen.

Doe maecte David dien psalm: Eripe me, Domine, de inimicis meis, Deus meus, et ab insurgentibus in me libera me. Here, verlost mi van minen vianden ende bescermt my van dengenen die jegen mi opstaen. Ende dien psalm voert uut.

Ende doe David uut den huse was, doe leide Mycol enen molock opt bedde ende

[Folio 121vb]
[fol. 121vb]

leide een ruuch vel van een geyt op sijn hoeft ende dectet mit clederen. Ende Sauls knechten die quamen des morgens totten bedde. Doe meenden si dat David siec was. Ende si ghingen tot Saul ende seiden hem dat. Doe sende Saul boden, dat men David voir hem brengen soude, omdat men hem doden soude. Doe men dat bedde brocht voir Saul, doe lach daer een molock op. Doe seide Saul tot Mycol: "Waerom spot gi aldus mit mi? Ende gi hebt minen viant wechgeholpen." Doe seide Mycol tot Saul: "David seide tot my: `Laet my gaen, of ic sel u doersteken.' Doe liet ic hem lopen."

Doe David van Mycol sciet, doe ghinc hi in Ramatha tot Samuel ende seide hem al over hoe hi mit Saul gevaren hadde. Ende Samuel ende David die voeren wonen in Nabayoth. Doe wort dat Saul geseit dat David was in Nabayoth onder die propheten. Doe seinde Saul aldaer sijn knechten om David te vangen. Ende doe die knechten quamen om David te vangen in Nabayoth tot Samuel, doe quam in hem die heilige Geest. Ende si begonden alle te propheteren ende dat wort Saul geseit. Doe sende hi daer ander knechten; die propheteerden mede gelijc die ander. Doe sende daer Saul dordewerf knechten. Noch propheteerden die mede.

[Folio 122ra]
[fol. 122ra]

Doe wort Saul toornich ende toech mede in Ramatha. Ende doe hi in Nabaioth quam, doe quam die heilige Geest in hem ende hi propheteerde mede ende toech sijn cleder uut gelijc die ander. Ende doe wast een seggen dat hi mede was een van den propheten.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken