Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Noordnederlandse Historiebijbel (1998)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (3.02 MB)

XML (1.19 MB)

tekstbestand






Editeur

Marinus K.A. van den Berg



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/geschiedenis/tijdsbeeld(en)


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Noordnederlandse Historiebijbel

(1998)–Anoniem Noordnederlandse Historiebijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

25 capittel

Doe starf Samuel ende doe bescreiden hem al die van Ysrahel. Ende hi wort begraven in Ramatha. Doe toech David in die woestijn van Pharan.

Ende daer woende een rijc man in Carmelo ende sinen naem was Nabal. Ende sijn wijf hiete Abygayl. Ende si was een scoen, vroet, verstandel wijf, mer haer man was een hert, quaet mensche. Ende hi was van Calefs geslacht.

[Folio 125rb]
[fol. 125rb]

David was in der woestinen ende en hadde mit sinen gesin niet te eten. Ende hi verhoerde dat Nabal quam in der woestinen om sijn scapen te sceren. Doe sende David 10 knechten tot Nabal ende beval hem dat si seggen souden dat hem David vriendelic dede grueten ende dat hi dicke sinen knechten ende sinen beesten bescermt hevet voir die Filisteen. "Daerom bid hi u ende ontbiet u nu dat gi hem spijs ende dranc senden soudt."

Doe Nabal dat hoerde van Davids knechten, doe seide hi: "Wie is dese David? Est niet Ysays soen? Ende sie gi van uwen here geweken ende sijt huden sijn knechten geworden? Ende ic sel u mijn spijs ende mijn dranc ende mijn vleisch geven dat ic voer mijn heerden gecoect hebbe? Ende ic en weet niet van waen dat gi sijt." Ende hi en woude hem niet geven. Doe ghingen die knechten weder tot David ende seiden hem, als Nabal geseit hadde. Doe seide David: "Een ygelic doe sijn harnasch an ende neem sijn swaert ende volch mi." Doe volchden David 400 mannen ende daer bleeffer 200 in der woestinen leggen. Doe quam daer een van Nabals knechten tot Abygayl, sinen wive, ende seide haer hoe David tot Nabal gesent hadde om spijs ende hoe Nabal Davids knechten confuselic toegespro\ken

[Folio 125va]
[fol. 125va]

hadde. "Ende die knechten seiden dat David ende sijn gesin dach ende nacht haer beesten bescermt hadde voir die Philisteen. Ende nu is David also seer vertorent op uwen man dat hi seit: hi sel hem ende al sijn huysgesin tenietmaken. Ende nyement en macht hem verbidden."

Doe haestede haer Abigayl seer ende nam 200 broden ende twee vaten wijns ende vijf gecoecte scapen ende vijf maten toespijs ende wijndruven ende ander spijs. Die luet si al op ezelen ende seide tot haren knechten: "Gaet mit dese spise voer; ic sel u volgen." Ende si en seide dat Nabal, haren man, niet. Doe die ezelen mit die spise quamen bi den berch ende doe David ende sijn gesin die ezelen sagen, doe ghingen si hem jegen ende David seide: "Tevergeefs is dese spise gesent in der woestinen, want diese toebehoert en selse niet gebruken." Ende Abygayl quam riden op enen ezel. Ende doe si David sach, doe ghinc si van den ezel ende viel op haer knyen voir David ende seide: "Here, laet die quaetheit mijns mans op mi comen. Ende ic bidde u, here coninc, hoert u dienstmaget spreken. Ende en laet u hert niet vertorent wesen om die quaetheit

[Folio 125vb]
[fol. 125vb]

mijns mans, Nabal, want hi is dwaes ende hevet dwaselic gedaen. Ende ic, u arme dierne, en sach u knechten niet die gi tot mijn man sende. God, die Here, die wil u bescermen dat gi geen bloetstortinge en doet over Nabal ende over sijn gesin. Mer ic bid u: Neemt dese graci die u dienstmaecht u ghebrocht hevet, ende geeftet uwen knechten. Ende vergeeft mi die boesheit mijns mans. Ende God die moet u stercken in sinen dienst ende bescermen voir quaetheit al u leven lanc, ende wil u here maken over al Ysrahel ende wil u bescermen dat gi geen onnoesel bloet en stort. Ende weest uwer dienstmaget guedertieren." Doe seide David tot Abigayl: "Ghebenedijt si God van Ysrahel die u huden voer my gesent hevet. Ende gebenedijt moeten uwe woerden wesen, dat gi mi huden benomen hebt, dat ic geen bloetstortinge gedaen en heb. Ende God wil mi bescermen dat ic u niet misdoen en moet. Had gi mi niet jegens gecomen, Nabal en soude ten dage toe niet gelevet hebben noch enen hont gebast hebben." Doe nam David die spijs van Abygayl ende seide: "Ic hebbe u woerden wel verstaen ende ic sel u aensicht eren. Gaet mit vreden tot uwen huse."

Doe maecte David dien psalm: Lauda, anima mea,

[Folio 126ra]
[fol. 126ra]

Dominum; laudabo Dominum in vita mea; psallam Deo meo quamdiu fuero. Mijn siel, lovet den Here; ic sel den Here loven in minen leven; ic sel mijn God een lofsanc singen, also lange als ic hier ben. Ende dien psalm al uut.

Doe quam Abygayl tot Nabal, horen man. Ende hi sat ende hi worscapte mit sinen gesin. Ende hi was droncken ende seer boertende. Doe en sprac Abygayl hem een woert niet toe, groet noch cleen. Mer des morgens doe die dronckenscap verslapen was, doe seide Abygayl tot Nabal, haren man, hoe toornich dat David op hem was ende wat hi geseit hadde. Mer si seide hem dat sijt al versoent hadde. Doe Nabal dat hoerde, doe starf sijn herte in hem ende beswijmde ende bleef doot leggen als een steen. Ende na 10 dagen doe bleef Nabal doot.

Doe David hoerde dat Nabal doot was, doe seide hi: "Gebenedijt si God, die Here, die minen toren gewroken heeft op Nabal ende mi bescermt heeft voir quaet te doen." Doe sende David sijn knechten tot Abigayl ende begeertse te hebben tot enen wive. Die knechten quamen tot Abygayl ende seiden: "David heeft ons tot u gesent, dat gi tot hem comen sout. Hi begheert u te hebben tot enen wive." Doe viel Abygayl op hare knyen ende seide: "Siet hier een dienstmaget onder sijn maechden. Ende

[Folio 126rb]
[fol. 126rb]

ic wil gaerne die voeten sijnre knechten wasschen." Ende doe stont Abygayl op ende ghinc sitten op enen ezel. Ende haer volchden vijf maechden te voet na mit Davids knechten. Ende doe hadde David een wijf, die hiet Achynoem. Ende doe nam hi Abygayl oec tot enen wive, want Saul hadde Mycol, Davids wijf, enen anderen man gegeven.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken