Ons Erfdeel. Jaargang 6
(1962-1963)– [tijdschrift] Ons Erfdeel–
[pagina 79]
| |
Tijdschriften en boekenInternationale kulturele betrekkingen van NederlandHet groeiend aantal partikulieren in binnen- en buitenland, dat zich, vaak geheel op eigen initiatief, veel moeite geeft om buiten ons taalgebied enige belangstelling voor de Nederlandse kultuur te wekken, blijkt soms biezonder slecht ingelicht te zijn over wat er van officiële Belgische en Nederlandse zijde op dit terrein gedaan wordt. Om gedeeltelijk in deze leemte te voorzien heeft de afdeling ‘Internationale Culturele Betrekkingen’ van het Ministerie van O.K. en W. in Den Haag een fraai uitgevoerd, geïllustreerd verslag laten verschijnen over haar aktiviteiten tijdens de periode van oktober 1960 tot en met december 1961.
Hoewel het ministerie haar taak slechts ‘stimulerend van aard’ acht en zich in het verslag beperkt tot een nuchtere opsomming der feiten, komt men toch onder de indruk van het vele dat in vijftien maanden verricht werd: het boek telt 146 bladzijden, vol bondig geformuleerde gegevens. Er blijkt ook uit dat men ernstig poogt om aan het kulturele eenrichtingsverkeer dat tot voor kort de betrekkingen van Nederland met het buitenland beheerste, een eind te maken. Op de duur zal men moeten komen tot een evenwichtig geven en nemen. Zover is het nu nog niet, maar men is op de goede weg.
Achtereenvolgens stelt de nota aan de orde: de bilaterale, regionale en mondiale betrekkingen. De bilaterale krijgen veruit de meeste aandacht. Dit eerste deel begint met een algemeen overzicht, waarin verslagen opgenomen werden over de kulturele verdragen, de raadgevende interparlementaire Beneluxraad en de organisatie van Nederlandse weken in het buitenland. De sektor ‘onderwijs en wetenschappen’ verschaft o.a. gegevens over uitwisseling van onderwijsmensen en wetenschappelijke werkers, universitaire weken en studiebeurzen voor buitenlandse studenten (waaronder een belangrijk aantal voor Nederlandse taal en letterkunde, toegekend aan studenten uit de meeste Europese landen, maar ook uit Australië en Japan). Biezondere aandacht krijgt het vorig jaar gehouden kolloquium van buitenlandse neerlandisten; de bijdrage die de Nederlandse regering verleende in de kosten van uitbreiding der Nederlandse biblioteken aan ruim twintig universiteiten (w.o. die van Rijsel en Parijs), moet men wellicht als het eerste resultaat van deze bijeenkomst beschouwen. De aktiviteiten op onderwijsgebied zijn te uitgebreid om ze hier allemaal weer te geven; aparte vermelding verdient echter het werk van het vijf jaar bestaande ‘Institut Néerlandais’ te Parijs. Na de nogal schamel vertegenwoordigde sektor ‘volksontwikkeling’ komen ‘De kunsten’ aan de beurt: muziek en dans, toneel en letteren, beeldende kunsten, film en museum. Een rijk geschakeerd uitwisselingsprogram, vooral voor de beeldende kunsten en de muziek. Dat de toernees van Nederlandse toneelgroepen hierbij wat schriel afsteken, valt te begrijpen; zeker zolang niet meer kolloquiumresoluties verwezenlijkt zijn. Een overzicht van de voorlichtingsmedia besluit het eerste deel van dit rapport.
Het tweede deel behandelt de kulturele aktiviteiten in regionaal, d.w.z. Europees verband. Juist op dit gebied heeft er zich tijdens de verslagperiode een dynamische ontwikkeling voorgedaan. Twee bijeenkomsten van de ministers van onderwijs van de zestien Europese landen, die de Europese Kulturele Konventie ondertekenden, hadden tot resultaat dat men besloot tot een gezamenlijke bestudering van gemeenschappelijke problemen van onderwijs en wetenschappelijk onderzoek. Het program van kulturele aktiviteiten van de Raad van Europa is als gevolg hiervan ook aanzienlijk uitgebreid, terwijl de samenwerking tussen de Zes zich momenteel ook begint uit te strekken op kultureel niveau. Veel hiervan bevindt zich nog in een eerste stadium, maar belangrijke plannen staan toch al op stapel.
Het derde deel beschrijft de mondiale betrekkingen. De belangrijke werkzaamheden van Nederland, voortvloeiend uit het lidmaatschap van de Unesco en de Verenigde Naties, komen erin aan de orde.
Indien men in de toekomst zou komen tot een gezamenlijk of gekoördineerd optreden van Nederland en België op dit terrein zullen de Nederlandse internationale kulturele betrekkingen nog aanzienlijk uitgebreid kunnen worden. Vooral die op onderwijsgebied. Men zal zich dan ook niet kunnen beperken tot een op zichzelf zeer nuttige opsomming van de aktiviteiten, zoals in deze nota gebeurt, maar men dient dan allereerst te komen tot het uitstippelen van een beleid, speciaal voor de verspreiding van de Nederlandse taal en kultuur in Europa. Biezondere aandacht zou men daarbij moeten hebben voor de vanouds Nederlandstalige gebieden buiten de Nederlandse en Belgische grenzen. F. Niessen
Activiteiten van het Ministerie van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen op het gebied van de Internationale Kulturele betrekkingen - 146 blz., Den Haag, 1962. | |
[pagina 80]
| |
‘Het Nederlands in het graafschap Bentheim’Door een gelukkig samengaan van omstandigheden kwam dit jaar, nu 325 jaar geleden de statenvertaling van de Bijbel verscheen, de Heimatverein van het graafschap Bentheim in haar jaarboek met een biezonder interessant hoofdartikel over de verspreiding van oude Nederlandse bijbels in het Duitse grensgebied. Direkte oorzaak voor deze studie was de aankoop van een in 1648 te Gouda gedrukte bijbel, die mettertijd in het museum van Bentheim een ereplaats zal krijgen tussen de andere voorwerpen van kultuur-historische waarde waarover de Heimatverein beschikt. De schrijver van het artikel, Georg Kip, kreeg na een oproep in een plaatselijke krant gegevens binnen over meer als tachtig oude Nederlandse bijbeldrukken. De ‘Bentheimer Bocht’ wordt aan drie kanten omsloten door Nederlands gebied: Twente in het zuiden, Salland en de Vechtstreek in het westen, en in het noorden door de zuid-oostpunt van Drente. Het is daarom begrijpelijk dat Nederlandse invloeden zich daar krachtig hebben kunnen doen gelden. De bevolking van het graafschap ging al vroeg tot het Protestantisme over. Omdat de gereformeerde kerken in Bentheim zich bedreigd voelden toen de graven van die streek rond 1650 weer tot het katolieke geloof terugkeerden, zochten en vonden ze bescherming bij de Hollandse Staten-Generaal. In 1701 werd de status van de protestanten door een verdrag met Den Haag definitief veilig gesteld en vanaf die tijd dateert de grote Nederlandse invloed in kerk en school in het Bentheimse. Er werden Nederlandse predikanten beroepen, Nederlandse onderwijzers aangesteld. Uit de school verdween het Nederlands in de vorige eeuw; tot vandaag de dag wordt er in verschillende kerken nog in onze taal gepreekt en gezongen, met name in de ‘altreformierte’ gemeenten. In Emlichheim, ten zuiden van Schoonebeek, en in Wilsum waar nog Nederlandse predikanten de diensten verzorgen, is de kerkelijke taal nog steeds Nederlands.
De verspreiding van Nederlandse bijbeldrukken in deze streek hoeft dus geen verwondering te wekken. Het oudste in Bentheim opgespoorde eksemplaar is een statenbijbel uit 1643 die gedrukt is bij Jan Marcuse in Amsterdam. Behalve verschillende Elsevierbijbels trof de heer Kip ook nog uitgaven aan van Paulus Artsz van Ravensteyn. Behalve bijbels, bleken veel Bentheimers ook Nederlandse zang- en preekboeken in hun bezit te hebben.
De bijdrage is rijk geïllustreerd met afbeeldingen van titelbladzijden.
J. van Alphen
Georg Kip: Jahrhundertalte Bibeln in Grafschafter Häusern. Jahrbuch des Heimatvereins der Grafschaft Bentheim 1962. Blz. 7-31. Verlag Heimatverein der Grafschaft Bentheim. | |
De Nederlandse politieke partijen en de nationale gedachteOp vrijdag 25 mei 1962 verkreeg H. Waltmans de graad van doktor in de ekonomische wetenschappen aan de Katolieke Ekonomische Hogeschool van Tilburg met een dissertatie over ‘De Nederlandse politieke partijen en de nationale gedachte’. Zoals de schrijver in zijn inleiding te verstaan geeft, acht hij het nationale, gelet op de groeiende Europese werkelijkheid, allerminst een anachronisme; de staten zullen steeds meer van hun bevoegdheden en karakter verliezen, terwijl de volken niet zo licht door ‘de molen der assimilatie’ zullen gaan. Of dit laatste ook geldt voor de Nederlandse natie, of het Nederlandse volk dus in de nieuwe Europese situatie kansen op behoud en ontplooiing heeft, daarvan is Waltmans niet zonder meer overtuigd. Een ‘gebrek aan bewustzijn van eigen wezen’ bij de Nederlander is de oorzaak van Waltmans' skepticisme. Vandaar dat hij in zijn proefschrift wil onderzoeken wat het Nederlandse nationale bewustzijn precies inhoudt. Na allerlei omschrijvingen geciteerd te hebben, tracht hij tot een eigen begripsbepaling ervan te komen. Vervolgens gaat hij na hoe de nationale gedachte leeft bij protestantse, katolieke, socialistische, kommunistische, liberale, fascistische en nationaal-socialistische partijen en bij nationalistische groeperingen, zoals het A.N.V.
Enkele van Waltmans' vakgenoten hebben vrij ernstige kritiek uitgebracht op de door hem gebezigde metode en zijn (onwetenschappelijke) wijze van bronnenhantering. Ook op detailpunten hadden ze veel bedenkingen. Als belangstellende leek, die allerminst de kompetentie bezit er zo diep op in te gaan, had ik nogal eens het gevoel door de bomen het bos niet meer te zien. Men krijgt weliswaar veel respekt voor Waltmans' uitgebreide onderzoekingswerk, maar men mist een enigermate syntetische visie: de bijeengebrachte feiten blijven hoofdzakelijk vrij dood materiaal omdat er te weinig verbanden gelegd worden. Na de aard van de | |
[pagina 81]
| |
nationale gedachte bij de verschillende partijen beschreven te hebben, had men van de schrijver een hoofdstuk mogen verwachten, waarin de omvangrijke gegevens in een bepaald historisch raam geplaatst werden of waarin hij er eventuele verklaringen of gevolgtrekkingen uit had afgeleid. Maar zo'n beschouwing ontbreekt volledig; men krijgt het gevoel dat de schrijver de konklusies aan de lezer overlaat. Merkwaardig genoeg komt Dr. Waltmans aan het slot van zijn samenvatting toch nog met enkele belangrijke konklusies. Wanneer zijn opvatting: ‘Alleen het volksnationale Nederlandse bewustzijn kan de Nederlandse natie in deze (nieuwe Europese) omstandigheden de nodige steun tot zelfhandhaving geven, zodat wij meer aandacht daarvoor in de programma's en de denkbeelden der politieke partijen noodzakelijk achten’ mede door deze dissertatie in de toekomst algemeen aanvaard en toegepast wordt, dan zal men Dr. Waltmans daarvoor zeer erkentelijk dienen te zijn. F. Niessen
Dr. H.J.G. Waltmans: De Nederlandse politieke partijen en de nationale gedachte. 142 blz., Alberts' Drukkerijen, Sittard, 1962. | |
‘Ervaringen van een Duits Neerlandist’De Duitse neerlandist Josef Kempen heeft zijn ervaringen als leraar Nederlands aan een Kleefse ‘Realschule’ op schrift gesteld. Het is een lijvig rapport geworden dat uit vier delen bestaat.
Kempen begint met een teoretische uiteenzetting, waarin achtereenvolgens aan de orde komen: het talenvraagstuk in de grensgebieden, de taalkwestie in het Nederlands-Duits grensgebied (speciaal wat de linker Nederrijnoever betreft) en de betekenis en doelstelling van het vak Nederlands voor de ‘Realschul’ in deze streek.
Hierna volgt het veruit belangrijkste en interessantste deel van het rapport, nl. metodische wenken betreffende de Nederlandse les, waarin met vele voorbeelden allerlei fonetische, leksikologische en grammaticale probleempjes behandeld worden. Terloops gaat hij ook in op de voor- en nadelen die dialektsprekers bij dit onderwijs ondervinden.
In de twee slothoofdstukken behandelt Kempen de prioriteit van het Nederlands op het Frans in dit grensgebied en geeft hij een verdeling van de leerstof over verschillende klassen, waaraan hij nog een uitgewerkte les en een literatuuropgave toevoegt.
De ervaringen en suggesties die Josef Kempen in dit rapport neerlegde, zijn zo uniek en waardevol dat een toekomstig samensteller van een Nederlandse taalmetode voor Duitse scholieren er grondig kennis van zal moeten nemen. F. Niessen
Josef Kempen: ‘Erfahrungsbericht zum Niederlaendischen an einer Realschule des Deutschen Grenzraums’. In gestencileerde vorm verschenen met steun van de Kultuurraad voor Vlaanderen en verkrijgbaar bij de schrijver, Eberstrasse 63, Bad-Godesberg. | |
Franse lof op het NederlandsBestond er zoiets als een Nobelprijs voor geschreven theologie, dan zou professor Schillebeeckx op dit gebied 'n goede kans maken. Deze Vlaamse hoogleraar aan de Nijmeegse universiteit heeft op het terrein der sakramentstheologie voor fundamenteel-nieuwe inzichten 'n weg gebaand, die geleidelijk ook hun invloed deden gelden in het liturgische gebedsleven der Kerk. Zijn theologie steunt op de stevige basis der openbaringsgegevens, waarvan de kritische verheldering aan de hand van 'n thomistische-existentiële ontledingsmethode, telkens opnieuw wordt gekonfrontserd met recente resultaten en stromingen in wetenschappen, filosofie en theologie. Wat ons echter hier op de eerste plaats interesseert: als overtuigd Vlaming schrijft professor Schillebeeckx zijn studies steeds in de eigen moedertaal. Dat lokte weleens kritiek uit, vooral van... Noordnederlandse zijde, waar ook het slechte voorbeeld om wetenschappelijke arbeid in vreemde talen te publiceren aanstekelijk werkt. In een voetnoot van de inleiding op 'n onlangs in het Frans vertaald werkjeGa naar eind(1) van prof. Schillebeeckx schrijft A. Kerkvoorde o.s.b.: ‘Certains savants | |
[pagina 82]
| |
poussent même ce que nous appellerons la “dénationalisation” jusqu'à publier exclusivement en des langues étrangères. Ainsi C. Mohrmann qui, à côté des articles qu'elle sème dans presque toutes les revues liturgiques et théologiques françaises, édite encore en anglais à Amsterdam la revue Vigiliae Christianae, consacrée à l'étude des origines chrétiennes.’ Zal de wijdvermaarde, vrouwelijke professor Mohrmann van Nijmegen dit giftig scheutje Franse wijn zonder ergernis drinken? De benediktijnse monnik berijdt hier 'n driest paardje. Hij durft iets aan, waarvoor menig mannelijke kollega van Mohrmann zou terugdeizen; zelfs de strijdlustige prof. Rogier, hoogleraar in de geschiedenis aan dezelfde universiteit, liet in deze verstek gaan.
Naast de Engelse en Duitse vertaling kan ook de Franse uitgave van genoemd theologisch werkje bogen op 'n keurige inleiding. De vertaler neemt geen blad voor de mond, wanneer hij terloops de loftrompet steekt op de Nederlandse taal. ‘Le néerlandais, plus couramment connu comme “hollandais” ou comme “flamand” d'après le pays où on le parle, n'est sans doute pas aussi répandu que le français ou l'allemand, ni même l'italien ou l'espagnol, pour ne parler que des principales langues “théologiques”, et non encore, loin de là, des langues les plus parlées sur notre terre. C'est néanmoins une langue qui mérite le respect et l'estime pour sa litterature très étendue et pour ses nombreuses publications techniques et scientifiques, et c'est bien mal à propos que certains sont cru autorisés à lui refuser le titre de langue scientifique’. Deze lieden loopt men nog dikwijls tegen het lijf, zowel in België als in Frankrijk. Ze beroepen zich, t.o.v. hetzelfde Nederlands, op de gelijkaardige opvattingen van kardinaal Mercier, voormalig aartsbisschop van Mechelen. Dit standpunt is reeds vele jaren achterhaald. Als Waal, levend in een verfransende taaldiktatuur van de hogere klasse, kon de kerkvorst moeilijk tot een andere zienswijze komen. Zoals in het geval van priester Daens, de eerste christen-demokraat, hebben vele leken, in deze niet exclusief kerkelijke en morele aangelegenheid, wijselijk hun bisschop tegengesproken of zijn hem niet helemaal bijgevallen; dit zou anders voor onze volksgemeenschap op een fatale ramp uitgelopen zijn. Het is een gelukkig feit dat nu deze misprezen moedertaal in België haar aloude rechten gaandeweg herovert. De kulturele achterstand van Vlaanderen vindt voor 'n groot deel zijn verklaring in dit taalprobleem. Maar er zijn ook sociaal-ekonomische eisen in het geding, die bij de geestelijke ontvoogding van ons volk sterk naar voren treden. ‘Le retard, pour les Flamands, a été principalement causé par le problème linguistique, encore très actuel d'ailleurs, et sur lequel nous ne voulons pas nous prononcer, la situation étant trop tendue et n'ayant nul besoin d'être envenimée. Le Flamand est, lui aussi, de sa nature ordonné et travailleur, mais, pris dans la structure administrative et la mentalité libérale de l'état belge (nous entendons par là le vieux libéralisme, hérité du 19e siècle, et qui a présidé aux origines et aux destinées de la Belgique, très avancé sans doute pour son époque, il l'est devenu beaucoup moins en notre temps d'urgente organisation sociale), il ne lui est guère possible de s'organiser et de s'épanouir selon son tempérament naturel.’
Het rijke litteraire verleden der Nederlanden uitte zich ook in de moedertaal. ‘Dès le moyen-âge les pays “bas” avaient leur culture... leurs mystiques surtout. parmi lesquels il convient de citer au moins le bienheureux Jean de Ruusbroec. Le néerlandais a eu son Dante, son “laïc théologien”, en la personne de l'anversois Vondel...’ Over die vergelijking van Vondel met Dante zou iemand kunnen struikelen; beide auteurs stamden immers uit totaal verschillende kultuurperioden. Ze vertonen bovendien in hun werk ook geen gelijkwaardige geestelijke kwaliteiten. Dit alles in achtnemende zou Hadewijch met meer recht op deze titel van ‘Nederlandse Dante’ aanspraak kunnen maken. Maar kom, deze kittelorigheid van mijnentwege gaat weer gauw over, zodra de inleider 'n juiste en geenszins beperkte omschrijving van ons Nederlandse taalgebied geeft. Menige franstalige lezer zal hiermee zijn eerder primaire kennis of volslagen onwetendheid op dit punt dankbaar aanvullen. ‘Le néerlandais est actuellement la langue officielle des Pays-Bas et d'une grande moitié de la Belgique, communauté linguistique historique à laquelle il faudrait adjoindre la Flandre Française, où la langue s'est maintenue pendant trois siècles malgré l'imposition légale du français, et l'Afrique du Sud, où les descendants des colons hollandais continuent à le parler et à l'écrire dans une forme un peu simplifiée.’
Een kort overzicht van de voornaamste tijdschriften in Noord en Zuid over vroomheid, liturgie en theologie, wordt in dezer voege besloten - niet zonder 'n vleugje overdrijving, wat we overigens de auteur, die het franstalige christelijke lezerspubliek nodig 'n hartig woordje diende mee te geven op het stuk van onze misprezen moedertaal, niet kwalijk nemen: ‘Le néerlandais dans le sens général où nous l'entendons ici, Hollandais ou Flamand, unis par la langue et la culture - est certainement à l'heure actuelle l'homme le plus européen et international... Non seulement du point de vue géographique, mais du point de vue linguistique, le néerlandais se trouve à l'intersection des principales langues européennes, français, anglais et allemand. Historiquement et morphologiquement, il présente beaucoup d'éléments commun avec chacune de ces langues, et il reste très accueillant vis-à-vis “d'importations”, au point que les étrangers s'étonnent de la | |
[pagina 83]
| |
chose. Il n'est guère imbu de ce purisme assez chauvin dont se targuent si volontiers ses voisins. Langue de deux pays sans prétention politique, il est d'une structure grammaticale très simple et très souple.’
De lezer vergeve het ons dat we zo overvloedig citeerden, en dan nog wel in de oorspronkelijke versie, maar het betrof hier een theologisch werkje, en uit ervaring weet ik, dat velen helaas de moed niet kunnen opbrengen om naar dit soort lektuur te grijpen. Om deze reden vooral leek het me dienstig om rijkelijk te citeren.
W. Corsmit | |
Twee Vlaamse ambassadeurs voor het noordenVan Vlaamse zijde verwijt men de Noordnederlanders nogal eens dat ze te weinig belangstelling tonen voor de kulturele strijd, die in België voor het Nederlands gevoerd wordt. Ik zou niet graag beweren dat deze klacht ongegrond is. Maar van de andere kant moet eerlijkheidshalve toch ook gekonstateerd worden, dat bepaalde Vlaamse publicisten en sprekers er vroeger door hun gebrekkig inzicht in de Nederlandse mentaliteit vaak niet in slaagden hun zaak in het Noorden te ‘verkopen’. Met slogans, die op het Vlaamse strijdtoneel ongetwijfeld hun nut hadden, wekt men gemeenlijk geen interesse bij een kritisch publiek. Wereldvreemde fata morgana's, ten overvloede nog verpakt in een besmette terminologie, wekken hoogstens ergernis of lachlust.
Ook op dit gebied is de laatste jaren in Vlaanderen gelukkig veel veranderd. Het wachten was echter op een goede syntetische studie over de Vlaamse Beweging, die ook bruikbaar zou zijn voor de buitenwacht. Dr. M. van Haegendoren heeft aan dit gemis volledig een eind gemaakt met zijn twee pockets, getiteld ‘De Vlaamse Beweging nu en morgen’Ga naar eind(1). Deel één geeft in vogelvlucht de geschiedenis van de Beweging, terwijl het meer uitvoerige tweede deel de aktuele en toekomstige politieke en kulturele strijd behandelt. Alle zaken van enig belang worden erin aan de orde gesteld. Door de logische opbouw, nuchtere toon, moderne stijl en uitgebreide dokumentatie én door de nadruk die gelegd wordt op het sociaal-ekonomische element in de Beweging zullen deze boeken voor veel Noordnederlanders, die hoofdzakelijk alleen door de letterkunde belangstelling voor de Vlaamse zaak kregen, een openbaring zijn. Daarom heeft Dr. Van Haegendoren niet alleen de Vlaamse Beweging een goede dienst bewezen, maar evenzeer het werk voor de Noord-Zuid-verbinding. Hij verdient daarom ook de grote erkentelijkheid van de Noordnederlanders die de betekenis van deze integratie beseffen.
Is Van Haegedoren typisch een persoonlijkheid die boven de partijen staat, hun standpunten tracht te verbinden, van Leo Picard moet gezegd worden dat hij in Vlaanderen een volkomen unieke plaats inneemt, buiten elk partijverband. Zijn hele rijke leven lang heeft hij er de voorkeur aan gegeven zelf een weg open te breken in de jungle van problemen waarvoor de Beweging zich geplaatst zag. Dat hij daarnaast als geen ander Vlaming Nederland kent, hoeft nauwelijks gezegd te worden. Vele jaren heeft hij in 't Noorden doorgebracht. In zijn tweedelige ‘Geschiedenis van de Vlaamse en Groot-Nederlandse beweging’ komt deze kennis op bijna iedere bladzijde naar voren.
Picard z'n nieuwste publikatie in boekvorm is ‘Van Vlaamse Beweging naar Sociale Revolutie’Ga naar eind(2). Het gaat hier om zestien in allerlei tijdschriften verschenen essays, waarvan het oudste uit 1915, het meest recente uit 1961 dateert. Hieraan gaat een beschouwing vooraf, waarin Picard zelf de balans opmaakt van zijn flamingantenleven, terwijl hij besluit met het geven van zijn visie op de huidige toestand in Vlaanderen. Het prachtig uitgegeven boek wordt ingeleid door Michel Oukhow, die een voortreffelijk portret tekent van de intelligente, gematigde flamingant Leo Picard.
Ook al is men het niet steeds met Picard eens - hij zal ook de laatste zijn om dat altijd te verwachten - tóch leest men deze beschouwingen, waarvan een belangrijk deel reeds tot de geschiedenis van de Beweging is gaan behoren, met de grootste interesse. Picard kàn allereerst schrijven; m.i. moeten verschillende essays (o.a. zijn beschouwing over de repressie en over zijn vriend en tegenstander Herman Vos) uit deze bundel tot het belangrijkste beschouwende proza gerekend worden, dat er de laatste decennia in het Nederlands verscheen.
Ik zei al dat een aanzienlijk deel van Picard zijn referaten tot de historie behoren. Zijn nieuwste essays - en daaruit blijkt wel hoe jong Picard gebleven is - houden zich met de (nabije) toekomst bezig: het federalisme, waartegen hij als geen ander waarschuwt, en wat hij ‘de sociale ommekeer’ noemt. Terecht zegt | |
[pagina 84]
| |
Oukhow in zijn inleiding dat de meeste van Picard's geschriften voor ons belangrijk zijn ‘door de vragen die zij in ons losmaken’. Vragen die nooit bijkomstigheden, maar steeds de kernpunten raken. F. Niessen | |
‘Geschiedenis van de Vlaams-Afrikaanse letterkunde’Op een ogenblik, waarop de politieke ontwikkeling in Kongo reeds naar een definitieve breuk met het koloniale systeem had geleid en waarop men zeker over het voortbestaan van een Vlaamse letterkunde in de vroegere Belgische kolonie geen illusies meer kon koesteren, verscheen van twee oud-kolonisten een antologie met het doel een historisch overzicht te geven van de letterkundige beweging en ontwikkeling van de Vlamingen in Kongo, Ruanda en Urundi. De schrijvers leggen verantwoording voor deze uitgave af door te wijzen op het feit dat er een Vlaams-Afrikaanse letterkunde bestaat, welke tot op heden niet buiten de eigen grenzen bekend was en tevens op een omstandigheid die niet over het hoofd gezien mag worden: de Afrika-integratie in de Vlaamse persoonlijkheid.
In het Woord vooraf betogen de opstellers dat het hun te doen is om enkel de letterkunde van die Vlamingen in hun overzicht op te nemen, waarvan het werk uit een min of meer lang verblijf in ex-Belgisch-Afrika is voortgekomen. Daarbij zien zij hun antologie als een basis-dokument voor verdere navorsingen, waardoor zij genoodzaakt waren soms meer aandacht te schenken aan de reële inhoud dan aan de literaire waarde van de behandelde werken. Dit laatste wordt bij de lezing zeker als een schaduwzijde van het overigens boeiende werk aangevoeld.
In het eerste hoofdstuk maken de schrijvers ons duidelijk dat het ontstaan van de Vlaams-Afrikaanse letterkunde het langzaam proces is geweest van een bewustwording van een nieuwe gesteltenis: de versmelting van de Westerse erfenis met de invloeden van Afrika.
Het tweede hoofdstuk verwijst naar de eerste sporadische letterkundige uitingen, welke ons vóór de aanhechting van de Onafhankelijke Kongo-staat aan België in 1908 bekend zijn. Van een literatuur was in feite nog geen sprake, hoewel bepaalde reportages en de enkele scheppende werken - wij denken aan het werk van Fardé, Henri van Booven, e.a. - hun invloed op de Vlaams-Afrikaanse letterkunde hebben gehad.
De ontwikkeling naar een meer produktieve volwassenheid, ondanks de ongustige omstandigheden, wordt in het derde hoofdstuk behandeld. Noch de overheersing van het Frans in het bestuurlijk en sociale leven, noch de zware dagtaak of een vijandige houding hebben die opgang kunnen stuiten. Poortmans, Jef de Pillecijn, S. de Jonghe, Demers, Verreet en vooral Alfons Walschap hebben ons voortreffelijke literaire scheppingen bezorgd.
Doch het was wel degelijk de stichting van het Nederlandstalig tijdschrift ‘Band’ in 1942, die de weg opende voor een Vlaams-Afrikaanse literatuur.
Eerst worden de talrijke Vlaamse letterkundigen behandeld, die door een reis in de ex-kolonie tot een literair werk werden geïnspireerd. Ook hun invloed op de in Kongo verblijvende Vlamingen wordt benadrukt. Ten onrechte maken de schrijvers van dit boek zich druk om de vaak verkeerde indrukken welke de bezoekende schrijvers uit Kongo meebrachten. Dat deze hun stempel op de achteraf verschenen werken hebben gedrukt heeft zeker heel wat kolonisten gegriefd, doch dit feit doet niets af aan de letterkundige waarde van deze scheppingen. Tone Brulin, P.G. Buckinx, M. Coole, L. de Lentdecker, K. Jonckheere, G. Walschap en anderen hebben in hun Kongo-bezoek stof gevonden voor opmerkelijke letterkundige werken. In Kongo zelf schaarde zich als gevolg van de afzondering van het moederland wegens de oorlogsomstandigheden, een hele schare jonge letterkundigen en kunstenaars rond het algemeen kultureel tijdschrift ‘Band’. Van dit ogenblik af werd haast alles wat op Vlaams-kultureel gebied kon plaats hebben in Kongo door de bezielende groep van ‘Band’ geleid. Tot deze groep behoorden vooral de schrijvers Tempels, Mevr. Claes-Smeets, Cornelis, de Furne, Gijsbrechts, Bern. Henry, Tollet en A. Van Hoeck. Tenslotte verscheen in november 1955 op initiatief van W. Geerts, A. Clooster en Spitaels een tweede tijdschrift, ‘Zuiderkruis’, ditmaal louter gericht op een letterkundige produktie. Ook deze jonge groep bracht literair werk voort. Toen wegens de politieke omstandigheden heel wat kolonisten | |
[pagina 85]
| |
het moederland opnieuw hadden opgezocht, smolten - in januari 1960 - beide tijdschriften samen en kregen ze meteen een meer sociaal doel.
We willen niet nalaten onze waardering uit te spreken voor het werk, dat Bernard Henry en Arthur Verthé hebben verricht. J. Declercq
‘Geschiedenis van de Vlaams-Afrikaanse Letterkunde’ - A. Verthé en Bern. Henry. Uitgegeven door het Davidsfonds, Blijde Inkomststraat 75, Leuven. Ledenprijs: 42 F (ingenaaid) - 57 F (ingebonden). Handelsprijs: 84 F (ingenaaid) - 114 F (ingebonden). | |
‘Europa Ethnica’De vaststelling dat ook bekende buitenlanders er eenzelfde mening als wij op na houden in verband met het gebruik van de streektaal in Frankrijk stemt tot tevredenheid. Professor Pierre Naert-Pourquéry, van de universiteit van Turku, onderzoekt in ‘Europa Ethnica’, een driemaandelijks en drietalig internationaal tijdschrift voor de etnische problemen van Europa, de betekenis van de taalgrenzen in Frankrijk.
De taalpolitiek van de opeenvolgende Franse regeringen berust op een Jakobijnse verordening: ‘Citoyens, qu'une sainte émulation vous anime pour bannir de toutes les contrées de France ces jargons qui sont encore des lambeaux de la Féodalité et de l'Esclavage’.
Over deze uitspraak zegt de auteur: ‘Premièrement, malgré tout le zèle des gouvernements postrévolutionnaires à réaliser le programme en question, les langues et les dialects - sauf ceux les plus proches de Paris - ont remarquablement résisté jusqu'à l'époque de nos grands-parents. Ensuite, un linguiste d'aujourd'hui manque de mots pour caractériser l'absurdité des termes de la déclaration jacobine.’ Ook schrijft hij nog: ‘Que les Flamands, les Alsaciens, les Bretons et les Basques soient des peuples particuliers est trop évident pour y insister’.
Hij besluit zijn pleidooi met deze woorden: ‘Cette diversité est la marque de deux mille ans d'histoire. Au lieu de la renier et de tout faire pour l'effacer, reconnaissons-la et transmettons-la à l'histoire de demain.’
Ter illustratie van dit artikel wordt een algemene taalkaart van Frankrijk afgedrukt. Het Nederlandssprekende deel ontbreekt niet.
Jammer dat dit nummer van ‘Europa Ethnica’ wordt ontsierd door een aantal eenzijdig geïnterpreteerde statistieken over de taaltoestanden in Groot-Brussel. Geen eerlijk mens kan ook aannemen dat 4.000 van de ongeveer 4.500 inwoners van de Voerstreek Franssprekend zouden zijn. De redaktie van ‘Europa Ethnica’ mag zich niet laten misleiden, te meer daar het tijdschrift zo'n voortreffelijke zaak dient: de instandhouding van de kleine etnische groepen van Europa. J. Deleu
‘Europa Ethnica’, Duits-, Frans- en Engelstalig; driemaandelijks. Uitgever: Wilhelm Braumüller, Universitäts-Verlagsbuchhandlung, Servitengasse 5, Wien IX (Ostenreicht - XIVe jg., 1962, nummer 4. |
|