(Uitgeverij Langenscheidt Berlijn). Vanaf het eerste leeruur is Nederlands de onderwijstaal. Als speciale leesstof doen de uitgaven van de ‘Nederlandse basis-lectuur’ van De Sikkel, evenals het leerlingentijdschrift ‘De Lage Landen’ goede dienst. Voor de uitspraak gebruik ik bandopnamen van de nieuwsdienst en korte stukjes van de jeugdomroep. Zo nu en dan schakel ik Nederlandse liedjes in ter verfrissing en ontspanning. Het aankweken van kennis over het land gebeurt voornamelijk aan de hand van het boekje ‘Umgang mit Völkern’ van Dr. Markus Huebner (Deel 7; Uitgeverij Luken & Luken Neurenberg). Aanschouwingsmateriaal voor dit onderwijs kreeg ik dank zij de Nederlandse ambassade en de Belgische Toeristendienst in Dusseldorp.
Tijdens het afgelopen halve jaar hebben twee leerlingen voor het eerst aan onze Realschule hun ‘Jahresarbeit’ in het vak Nederlands gedaan (d.i. een afsluitende, gedurende enkele maanden thuis te vervaardigen opgave, die mede dient als beoordelingsgrondslag voor het diploma van de Realschule). De leerlingen zijn vrij in de keuze van het vak, waarin ze dit grote proefwerk willen vervaardigen. Twee van de deelnemers aan mijn onderwijsvak geven in een gebonden en getypt werkstuk van 100 bladzijden de indrukken van hun grote fietstocht weer, die hen tijdens de zomervakantie door de Nederlanden gevoerd heeft. De opgave was om met oplettende, open ogen, zonder vooroordelen en met vriendelijke ontvankelijkheid door ons buurland te reizen, hun taalkennis zoveel mogelijk te oefenen; om dus praktisch met ‘volkenkunde’ bezig te zijn.
Voorts hebben we biezonder graag de gelegenheid aangegrepen, die zich voordeed door onze bekendheid met een Vlaamse school in Brussel. In het kader van het Belgisch-Duitse kulturele verdrag kreeg ik de kans voor studie verschillende weken aan een Brusselse Rijksmiddelbare school door te brengen. In samenwerking met hun leraar Duits werd het toen, tot mijn vreugde, mogelijk gedurende een week een klassebezoek met mijn leerlingen bij de Vlaamse school af te leggen. Het hartelijk onthaal, dat ons deel werd, de deelname aan het onderwijs, het voortdurende kontakt met de Vlaamse leerlingen, gemeenschappelijke festiviteiten en uitstapjes, en niet op de laatste plaats bezoekjes in de gezinnen, gaven aan mijn Duitse jongens een krachtige aanmoediging om nog meer Nederlands te leren.
In mijn werk voor het naburige Nederlandse taalgebied gaat het mij erom dat het onze leerlingen duidelijk bewust wordt, dat ‘ook de Nederlandse kultuur op haar beurt temidden van de andere kulturen in onderlinge afhankelijkheid het beschavingspeil van de Westerse wereld bepaalt’ (D.M. van Willigen, Levende Talen, juni 1954). Mij is er alles aan gelegen, dat zij inzien, dat ‘de grens niet alleen behoeft te scheiden, maar ook kan verbinden, wanneer de talen over en weer een ruimte voor zich zien, waarin zij als gast ontvangen worden’ (Prof. Dr. K. Heeroma, Neerlandia, dec. 1960).