Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Ons Erfdeel. Jaargang 11 (1967-1968)

Informatie terzijde

Titelpagina van Ons Erfdeel. Jaargang 11
Afbeelding van Ons Erfdeel. Jaargang 11Toon afbeelding van titelpagina van Ons Erfdeel. Jaargang 11

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

proza
sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Ons Erfdeel. Jaargang 11

(1967-1968)– [tijdschrift] Ons Erfdeel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 190]
[p. 190]

Wij vestigen uw aandacht op enkele artikelen en uitgaven die in hun genre de moeite waard zijn:

‘Neerlandia’ is zijn 72e jaargang ingegaan als ‘algemeen Nederlands Maandblad’ en niet meer als orgaan van het ‘Algemeen Nederlands Verbond’. In de nieuwe opzet kent het blad twee doelstellingen: de bevordering van de integratie van het Nederlandse taalgebied en de bevordering van de kulturele uitstraling van de Nederlandse kultuurgemeenschap in den vreemde. Het staat verder ten dienste van alle personen en instellingen die deze twee doelstellingen ook in hun vaandel hebben geschreven. Als zodanig is het niet meer de direkte spreekbuis van het ‘Algemeen Nederlands Verbond’, hoewel er natuurlijk een sterke overeenstemming in doelstellingen blijft. Zoals voorheen zal het verenigingsnieuws van het A.N.V. erin worden opgenomen en enkele verenigingen als de Stichting Culturele Integratie Noord en Zuid, het Jongerenkontakt Noord-Zuid en de Werkkommissie van hoogleraren en lektoren in de Neerlandistiek aan buitenlandse universiteiten krijgen een geregelde rubriek, omdat zij niet over een orgaan met grote periodiciteit beschikken. Verder zal het blad aktuele informatie bieden over de Vlaamse Beweging en over de kulturele betrekkingen met het buitenland zal eveneens verslag worden uitgebracht.

 

Wat allereerst simpatiek aandoet bij deze nieuwe opzet van ‘Neerlandia’ is de voortreffelijke opmaak en het handig formaat. Het blad is er wat dat betreft sterk op vooruit gegaan. Nu reeds vier nummers met de nieuwe opzet als basis zijn verschenen is het ook reeds mogelijk een idee te krijgen van de weg die het blad wil opgaan. Centraal staat de integratie-idee en dat is belangrijk. Getracht wordt via de bestaande Benelux-situatie een oplossing te zoeken voor de impasse waarin de integratie momenteel is terecht gekomen. M.i. is het de enige manier om op het konkrete vlak tot resultaten te komen. Uit de reeds verschenen nummers wil ik vooral de aandacht vestigen op het artikel van Mr. J.M. Corver-van Haaften over ‘Benelux-integratie, ekonomisch, sociaal en politiek’. (jan. '68). Het is een bijzonder verhelderend betoog waarin heel terecht wordt geponeerd dat het de taak is van de drie landen aan hun burgers te bewijzen dat het ernst is met de verwerkelijking van Benelux op zoveel mogelijk gebieden. Van deze realisatie kan de verhouding Nederland-Vlaanderen alleen maar profiteren. In hetzelfde nummer schetst Dr. A.W. Willemsen de problematiek van de algemeen-Nederlandse integratie. De kulturele integratie vormt, aldus schrijver, het kernpunt van deze integratie. Hierin speelt de integratie op onderwijsgebied een voorname rol. Dr. Willemsen meent ook dat de politieke zijde van het vraagstuk in eerste instantie moet verwezenlijkt worden via het aktiveren van de Beneluxraad en hij stelt dat veel blijft afhangen van de kulturele autonomie waarover de Vlamingen moeten kunnen beschikken. Een en ander is in de loop van de jaren door Dr. Willemsen reeds herhaaldelijk in dit tijdschrift behandeld.

 

In het februarinummer 1968 verscheen een kritisch artikel over het buitenlands kultuurbeleid van Nederland. De balans in dit artikel opgemaakt is niet erg positief, integendeel zelfs. De schrijver van het artikel, P. de Kat Angelino, ziet het oprichten van Nederlandse kulturele centra in het buitenland als de voornaamste terapie. Hij stelt ook dat een Nederlands kultuurpolitiek beleid noodzakelijk moet ressorteren onder de buitenlandse politiek. Aan dit inzicht is men in wat men ‘bevoegde kringen’ noemt helaas nog niet toe. Hij pleit ook voor één begroting en hij heeft weinig vriendelijke opmerkingen over voor de ‘prikkeldraadversperringen’ die op de Haagse ministeries moeten worden doorbroken. Het zijn helaas allemaal vertrouwde geluiden. Maar men doet er goed aan ze scherp te laten horen in ‘Neerlandia’.

 

Dat de onderwijskwestie een kernpunt is in de kulturele integratie komt andermaal aan de orde in het maartnummer 1968. Het A.N.V. organiseerde te Eindhoven een forum over het ‘Hoger onderwijs in het Benelux-middengebied’. De fragmenten die in dit nummer worden afgedrukt sluiten aan bij het destijds in dit blad afgedrukt referaat van Prof. A. Verhulst over de ‘Effectus civilis’. Een eerste vereiste is en blijft inderdaad dat universitaire graden en andere onderwijsbevoegdheden worden geuniformeerd.

 

In het aprilnummer 1968 wordt de regionale pers in het zuiden van Nederland nader bekeken. Een Nederlander besteedt 44 minuten per dag aan het lezen van kranten. De belangstelling voor de dagbladpers neemt in Nederland toe. De regionale pers die net boven en precies onder de grens verschijnt, heeft inderdaad op informatiegebied een belangrijke taak te vervullen. In de lijn van deze wederzijde informatieopdracht ligt dan ook de betekenis van de ‘Zuid-Nederlandse Ontmoetingen te Eindhoven’ waarover Dr.

[pagina 191]
[p. 191]

H.W.J.A. Vredegoor schrijft in dit nummer. In hetzelfde nummer wordt ook een heel goed gedokumenteerd artikel afgedrukt van Dr. W. Gobbers over ‘Nederlands onderwijs aan de Luikse universiteit’. Hij meent dat het belang van de Neerlandistiek in de Luikse Alma Mater moeilijk kan worden overschat, omdat via dit onderwijs de kontinuïteit van de Nederlandse aanwezigheid, linguïstisch en kultureel altans, in het Franssprekende deel van België wordt gewaarborgd.

 

Uit deze summiere samenvatting van een aantal bijdragen - ik wil toch nog even wijzen op de bijzonder goed geïnformeerde rubriek ‘Spiegel van de Vlaamse Beweging’ van Drs. L. Ureel - blijkt meteen al dat ‘Neerlandia’ in zijn huidige opzet veel te bieden heeft voor wie de integratieproblemen op de voet wil volgen. Daarom wil ik het nemen van een abonnement ook warm aanbevelen.

 

(Adres: ‘Neerlandia’, Surinamestraat 28, Den Haag - abonnement: f 12,50 - 175 BF)

 

Het 37e Nederlandse Kongres (Rotterdam, 17 en 18 februari 1967) is nu reeds zo lang achter de rug dat veel van wat er besproken en voorgesteld werd door de meest geïnteresseerde deelnemers al werd vergeten. Laat - eigenlijk veel te laat - verschenen tans de ‘Handelingen’ van dit kongres in een fraai uitgegeven boekje bijeengebracht en geïllustreerd met talrijke foto's. Het klinkt bijna als een verwijt, maar niet aan het adres van de mensen die het hebben moeten doen, maar aan het adres van een situatie die nog altijd zo is dat ze iedereen die begaan is met de integratie Noord-Zuid met enige wrevel, als het niet verbittering is, vervult. Bij gebrek aan middelen - niet aan inzicht - is het integratiestreven nog vaak een ‘fraaie kreet’, een mooi ideaal, waarvan de realistische romantici - waartoe ik mezelf reken - steeds opnieuw maar dromen. Wat de Nederlandse kulturele samenwerking en de Nederlandse kultuurpolitiek in de breedste zin zou moeten worden, is in grote lijnen reeds vaak naar voren gebracht. Platonisch klinken dan voor mij altans ook veel ronkende redevoeringen, waarvan in de praktijk nauwelijks iets terecht komt. Veel meer dan een openbare demonstratie van goodwill ten gunste van het integratiestreven Noord-Zuid is ook het 37e Nederlands Kongres niet geworden. De op de praktijk afgestemde resoluties zijn meestal nog niet aan realisatie toe. En dan rijst de vraag waaraan dit alles is te wijten. Allereerst zijn er de zgn. ‘prikkeldraadversperringen’ die op het officiële vlak moeten doorbroken worden en vervolgens de onnatuurlijke situatie die het nog steeds onmogelijk maakt dat Vlaanderen zich als een volwaardig partner kan aanmelden. Van volstrekte kulturele autonomie is namelijk geen sprake. Tot in den treure werden beide, uiteindelijk bepalende elementen aangeklaagd. Is er genezing? Ik heb ze niet gevonden in de oprechte pleidooien in deze ‘Handelingen’ afgedrukt. En in de forums komt veel onzekerheid tot uiting, omdat de middelen er niet zijn, of altans in zeer onvoldoende mate, om het streefdoel te bereiken. Wil ik met deze pessimistische noot de zin van deze Nederlandse kongressen op de helling plaatsen? Allerminst. Ik geloof toch dat ernstig moet bekeken worden of de formule niet elders dient te worden gezocht, of, met andere woorden, de officiële instanties - en niet demissionaire - niet rond de tafel moeten worden gebracht in aanwezigheid van de direkt geïnteresseerden. Uiteindelijk zullen Nederlandse en Vlaamse politici beslissingen moeten treffen - of altans mogelijk maken - en dat lijkt me zo belangrijk dat ik zou aansturen op een direkte konfrontatie van beide partijen op basis van een aantal direkt te verwezenlijken punten. Dit gebeurt m.i. te weinig. En of wij het nu prettig vinden of niet, de kulturele integratie in Noord en Zuid zal slechts konkrete realiteit worden op het moment dat politici in Noord en Zuid, in het eigen land en na overleg, de onontbeerlijke mogelijkheden scheppen. Een pasklare formule voor praktische organisatie heb ik niet. Maar ik geloof dat in die richting moet worden gezocht, zodat op een Nederlands Kongres verbintenissen worden aangegaan. Zoniet blijven wij gezellig en overigens op hoog niveau mekaar overtuigen van zaken waarvan wij niet meer hoeven te worden overtuigd. Het klinkt allicht te scherp - maar het ongeduld maakt op de duur ieder redelijk wezen onredelijk. Ik vraag me trouwens ook af in hoeverre de talrijke verenigingen die dit 37e Nederlands Kongres hebben gepatroneerd hiervan hebben willen profiteren, ik bedoel in hoever zij in de praktijk nauwere kontakten en konkrete verwezenlijkingen Noord-Zuid hebben nagestreefd. Er gebeurt steeds meer, maar het gebeurt vaak in de grootste wanorde. Bij de dynamische organisatoren van de Nederlandse Kongressen bestaat de wil om koördinerend op te treden. Maar de middelen... En ik kan nu weer van voren af aan beginnen.

 

Ondanks dit alles vormen deze ‘Handelingen’ boeiende lektuur om de vele informatie die ze bieden en om de waaier van mogelijkheden die op de meest diverse terreinen

[pagina 192]
[p. 192]

reëel blijken te bestaan. Verder dwingen ze bewondering af omdat ze - ondanks alles, en dat is véél! - getuigen voor de wil van een kleine minderheid om de integratie te realiseren. Hoop doet dus leven.

 

(Adres: Bogardstraat 21, Middelburg (Ned.) en KRV, Jan Van Ryswycklaan 28, Antwerpen)

 

‘De Post van Holland’, het officieel orgaan van de Nederlandse Bond in Duitsland, heeft zijn maartnummer 1968 geheel aan Vlaanderen gewijd. Het is in veel opzichten voor de Nederlanders in Duitsland een rijke bron van informatie geworden. De Vlaamse Beweging wordt zowel in het verleden als in het heden met haar doelstellingen en haar problemen belicht. J. de Deurwaerder, A. Demedts, A. Lammertijn, J. Soenen, Dr. P.C. Paardekooper, A. De Ké en E. Vandewalle belichten elk een of meer aspekten ervan. Het artikel van A. Lammertijn over Frans-Vlaanderen is goed gedokumenteerd. Het probleem Leuven wordt voor een buitenstaander goed weergegeven. Misschien kan de redaktie van het blad een regelmatige rubriek over Vlaamse problemen opzetten. Het zou een nuttige uitloper zijn van dit initiatief.

 

(Adres: ‘Post van Holland’, Sabinenweg 51, Mülheim-Ruhr 3, 433)

 

In een bijzonder nummer (februari 1968) van ‘Teksten en Dokumenten’ van het Ministerie van Buitenlandse Zaken en Buitenlandse Handel te Brussel, heeft de Bestuursdirektie Voorlichting en Kulturele Betrekkingen de adressen bijeengebracht van ‘In het buitenland gevestigde personen en instellingen die belang stellen in het Nederlandse cultuurleven en zijn uitingen in België’. Dit dokument (108 bladzijden, gemiddeld 20 adressen per bladzijde) biedt ruim 2.000 adressen van geïnteresseerde instellingen en personen in het Nederlands kultureel leven in België. Deze inventarisatie is op zich een zeer waardevolle prestatie. Hij wordt daarbij nog voorafgegaan door een korte, maar veelzeggende inleiding waaruit naar voren komt dat de overheidsdiensten vast besloten zijn meer werk te maken van het uitdragen van onze kultuur buiten onze grenzen. In dit blad heb ik reeds bij herhaling gewezen op de positieve bijdrage van deze diensten en het is niet omdat wij in het verleden altijd een verwaarloosde meerderheid zijn geweest, dat wij, nu het tij langzamerhand keert, geen waardering moeten kunnen opbrengen voor de initiatieven in de goede richting. Voor velen zal deze inventarisatie een bruikbaar instrument worden. En in die zin hebben de overheidsdiensten aan het partikulier initiatief een goede dienst bewezen.

 

(Adres: Ministerie van Buitenlandse Zaken en Buitenlandse Handel, Dienst Voorlichting en Buitenlandse Kulturele Betrekkingen, Quatre Brasstraat 2, Brussel - 20 BF)

 

Om twee redenen verdient het A.O.-reeks-boekje 1204 van Frans Smekens over Camille Huysmans de aandacht. In de eerste plaats omdat juist in dit boekje door de hoofdredakteur van de AO-reeks, C.J.J. Wiedhaup, wordt meegedeeld dat de AO-redaktie haar werkterrein buiten de Nederlandse zuidergrens zal uitbreiden en hierdoor een steentje hoopt bij te dragen tot de realisatie van de Algemeen-Nederlandse gedachte; en op de tweede plaats om de bijzondere degelijkheid - hoe beknopt ook - van dit zestien bladzijden tellende boekje. Huysmans, op 25 februari 1968 overleden, wordt getypeerd als een man van formaat, met vizie vooral en ook met enkele onhebbelijkheden, die hem ondanks alles toch sierden. De ‘kraaiende haan’ Huysmans, samen met Van Cauwelaert en Franck, werd in latere jaren, en vooral de laatste decennia van zijn leven, door de grotere meerderheid van de Vlamingen niet meer geheel au sérieux genomen wanneer hij zich uitliet over de Vlaamse problematiek. Maar dit belet niet dat men oog moet blijven hebben voor zijn fundamentele zin voor sociale rechtvaardigheid die hem in 1910 ertoe aanzette definitief partij te kiezen in de ontvoogdingsstrijd van de Vlamingen. Frans Smekens geeft van ieder van Huysmans veelzijdige aktiviteiten een rake synteze en juist daarom is het pretentieloze boekje ook zo waardevol.

Jozef Deleu

 

(Adres: Stichting IVIO, Koninginneweg 62, Amsterdam - los nummer: f 0,50 - 7 BF)

[pagina 193]
[p. 193]

De tijd dat Vlamingen vooral reageerden door middel van bittere kreten of leuzen waarvan zij de draagwijdte weliswaar aanvoelden zonder ze evenwel rustig te kunnen formuleren, behoort al lang en definitief tot het verleden. Er gaat bijna geen maand voorbij zonder een goed gefundeerde publikatie over een of ander aspekt van de Vlaamse Beweging. En het probleem Brussel krijgt duidelijk een steeds ruimere aandacht.

 

Die bedenking heb ik weer eens gemaakt bij de lektuur van het artikel ‘Schets van een statuut voor Brussel-hoofdstad’ van Daniël Deconinck in ‘Kultuurleven’ (januari 1968).

 

Hoewel het voorstel van Daniël Deconinck vooral een technische aangelegenheid is, wil ik proberen er enkele punten uit te lichten. De schrijver plaatst zijn voorstel in een dubbel kader: enerzijds dat van wat grondwettelijk mogelijk is, anderzijds dat van de specifiek Brusselse situatie: het bestaan van twee gemeenschappen naast en door elkaar. Tevens stelt hij voorop dat de Brusselse agglomeratie een integratiestelsel nodig heeft dat ook op andere agglomeraties toepasselijk kan zijn.

 

Rezumerend noemt hij zijn voorstel een ‘stelsel van tweeërzijdse lokale gezagsopbouw met globale eenheidswerking en verhaalmogelijkheid per vleugel’. Dat komt neer op het voortbestaan van de ‘primaire’ gemeenten van Brussel-hoofdstad naast een federatieve gemeente Brussel-hoofdstad. Het veronderstelt zowel voor primaire als voor federatieve gemeente een dubbel kiezerskorps: een Franstalig en een Nederlandstalig. Dat moet leiden tot een gemeenteraad met 2 vleugels, een schepenkollege met 2 schepenen van onderwijs en ‘dubbele burgemeesters in duümviraat’ voor iedere ‘primaire’ gemeente en een gelijkaardige struktuur voor de federatieve gemeente.

 

(Adres: Kultuurleven, Justus-Lipsiusstraat 18, Leuven - los nummer: 35 BF - f 3)

 

Een tiental jaren lang heeft Lode Claes in diverse tijdschriften artikelen gepubliceerd over de Vlaams-Waalse verhoudingen. Opvallend waren telkens zijn objektiviteit en zijn sociologische benadering van de problemen. Tot voor kort kon hij nog schrijven als een geëngageerd toeschouwer. Vlak voor de verkiezingen van 31 maart 1968, waardoor hij aktief aan de politiek deel ging nemen, schreef Lode Claes een bijdrage ‘Van federaliseringsproces naar federatie’ in ‘Streven’ (april 1968).

 

Hij noemt het een ‘voorlopige slotbeschouwing’ bij zijn vroegere stukken. De spanningen rond de Vlaams-Waalse verhoudingen hebben geleid tot een Vlaamse natie en een Waalse of frankofone natie. De vorming van een Belgische natie met behulp van een staatsapparaat beschouwt hij als mislukt. De overige unitaire strukturen kunnen de vorming van een Belgische natie evenmin aan. Zo schrijft hij o.m. over de financiële groepen: ‘Zeker is het voor hen gemakkelijker hun doeleinden binnen een stabiel politiek kader na te streven en zullen zij tot op zekere hoogte het voortbestaan van dit kader in de hand werken. Wanneer dit voortbestaan onzeker wordt of zelfs onwaarschijnlijk, passen zij zich aan de nieuwe omstandigheden aan, meestal met grote soepelheid.’

 

Als oplossing rest het federalisme of beter: het al aan de gang zijnde federalizeringsproces. Een proces waarvoor hij het woord van Simonet, ‘irréversible’, gebruikt.

 

Telkens weer valt het op hoe Lode Claes zich zeer optimistisch uitlaat in verband met de evolutie van de Vlaams-Waalse verhoudingen. Ook hier is dat weer het geval. Zijn betogen bevatten echter altijd scherpe en goed gefundeerde analyzes en pertinente opmerkingen zoals die i.v.m. de vrees voor federalisme: ‘Reeds 10 of 20 jaar geleden had men door het invoeren van een reële kulturele autonomie met een beperkt federalisme ervaring kunnen opdoen.’

 

(Adres: Streven, Frankrijklei 91, Antwerpen - los nummer: 35 BF - f 3)

 

De heemkundige kring ‘Bachten de Kupe’ uit Nieuwpoort heeft een nieuw initiatief genomen met de uitgave van een ‘Frans-Vlaams Jaarboekje 1968’. Het boekje telt 88 blz. en kwam tot stand naar aanleiding van het tienjarig bestaan van de heemkundige kring. Het was ook de bedoeling om een nieuwe publikatiemogelijkheid te scheppen voor bijdragen die geen plaats meer konden vinden in het tijdschrift ‘Bachten de Kupe’. Bert Bijnens, de verdienstelijke auteur van de ‘Gids voor Frans-Vlaanderen’, heeft

[pagina 194]
[p. 194]

deze nieuwe uitgave samengesteld met de medewerking van M. Dutoo, A.R. Goussey, H. Loncke, M. Messiaen, R. Rossey, L. Vandenberghe en de Frans-Vlamingen M. Laporte, G. Prum en J. Tillie.

 

Het is een aardig boekje geworden dat de liefhebbers van folklore zeker zal verheugen. Ze kunnen er alle mogelijke gegevens in aantreffen vanaf heiligenverering en onlangs ontdekte en gerestaureerde Vlaamse kapelletjes tot de marktdagen in Frans-Vlaanderen. Er zijn ook een aantal korte lokaalhistorische bijdragen en een hele reeks Frans-Vlaamse spreuken opgenomen. De samenstellers hebben ook herinnerd aan de voorbije landfeesten en kwamen daarvoor op het gelukkige idee de in het Frans gestelde verslagen over de nemen uit de grote Noordfranse krant ‘La Voix du Nord’. De lezer krijgt op de laatste bladzijde de spreuk ‘Doe wel en zie niet om’ mee, een spreuk die de lezer op zijn beurt ongetwijfeld aan de samenstellers zal toewensen, daarbij denkend aan de volgende uitgaven.

Erik Vandewalle

 

(Adres: Bert Bijnens, Dirk Boutslaan 8, Koksijde - 60 BF - f 4)

 

Het buitenland huilt doorgaans met de wolven, maar het Katalaans maandblad ‘Serra d'Or’ is een der zeldzame uitzonderingen. In het maartnummer van dit jaar is het hoofdartikel, alsmede een korte bijdrage van de hoofdredakteur, gewijd aan ‘Lovaina’, Leuven.

 

In het hoofdartikel wordt Leuven gezien als een simptoom van de federalistische opvattingen die niet alleen in België, maar bijv. ook in Groot-Brittanje aanhangers winnen. Het eindigt met de woorden: ‘We hebben deze feiten willen aanhalen terwijl ze zich nog aan het voltrekken zijn, omdat ze ons duidelijke tekens lijken van de tendens om de staatsstrukturen, meer dan tot nu toe het geval was, in overeenstemming te brengen met de menselijke werkelijkheid van de naties; tendens die nu door iedereen erkend wordt, behalve door ergens een achterop geraakte Frans kommentator en door hen die van Frankrijk alleen de slechtste les geleerd hebben die het maar kon geven.’

 

De hoofdredakteur, pater Maur M. Boix, bekijkt Leuven in het licht van de volkstaal in de Kerk, waar in de Països Catalans ook wel een en ander om te doen is. Kalm en voorzichtig (Serra d'Or werd door de Spaanse overheid kort geleden nog maar eens veroordeeld, en beboet!), maar met grondige kennis van het probleem in België, komt hij tot de slotsom dat de bisschop van Brugge met zijn laatste stellingname in de geest van het Koncilie handelde. Dat bisschoppen en gelovigen in België wegens een taalfeit verdeeld zijn ‘is het levendig teken van een teruggevonden waarheid: dat de Kerk alleen katoliek, universeel kan zijn in de mate dat ze ook lokaal wil zijn’.

 

Hij preekt natuurlijk voor zijn (Katalaanse) kapel, maar deze konklusie kon evengoed van een Vlaming komen.

 

(Adres: Apartat 121, Barcelona)

 

In de vorige aflevering besteedden we aandacht aan het Tunesisch tijdschrift IBLA, Revue de l'Institut des Belles Lettres Arabes dat in Franse vertaling een fragment opnam van ‘Tvoyage van mher Joos van Ghistele’.

 

Nu blijkt Pater André Demeerseman, direkteur van het blad, een rasecht Frans-Vlaming uit Hazebroek te zijn, terwijl pater Leon Verplancke reeds vroeger (2e-3e kwartaal 1966) een andere Nederlandse tekst onder de loepe nam: de ‘Naukeurige Beschrijvinge der Afrikaensche Gewesten’, van Dr. O. Dapper (t,Amsterdam, anno 1668 - verbeterde uitgave in 1676).

 

In zijn studies over de geschiedenis van Tunesië vergeet pater Verplancke dus zeker de bronnen uit de Nederlanden niet, en dit is prijzenswaardig, vooral daar hij ze gebruikt met grote ernst en ze in de Tunesische pers niet onopgemerkt blijven. Des te jammer vind ik het dat de auteur in een van de nota's (pagina 184) Limburgers Vlaams doet spreken, en Friezen en Drenten Hollands. De vroegere term Nederduits, voor Nederlands, kon hier met heel wat meer akkuratesse verklaard worden. Overigens niets dan waardering voor het werk dat IBLA presteert.

Jan Deloof

 

(Adres: 12, rue Jamaâ El Haoua, Tunis)


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • Erik Vandewalle

  • Jan Deloof

  • Jozef Deleu

  • over [tijdschrift] Neerlandia

  • over [tijdschrift] Streven [1947-1978]