Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Ons Erfdeel. Jaargang 34 (1991)

Informatie terzijde

Titelpagina van Ons Erfdeel. Jaargang 34
Afbeelding van Ons Erfdeel. Jaargang 34Toon afbeelding van titelpagina van Ons Erfdeel. Jaargang 34

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

sec - letterkunde
sec - taalkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Ons Erfdeel. Jaargang 34

(1991)– [tijdschrift] Ons Erfdeel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Brieven van oom, tante en neef Roland Holst

De dichter A. Roland Holst heeft met zijn oom Rik (de kunstenaar Richard N. Roland Holst, een broer van zijn vader) en tante Jet (de dichteres Henriëtte Roland Holst-Van der Schalk) een relatie gehad die boven de gebruikelijke familiebanden uitsteeg. Tussen deze drie mensen is er een warme vriendschap geweest, die zich onder meer uitte in een briefwisseling waarvan nog 282 brieven bewaard zijn gebleven. Die zijn geschreven tussen 1908 en 1952; het was een tijd toen de telefoon nog niet het epistolair verkeer had overwoekerd. Van deze correspondentie tussen de drie Roland Holsten is nu een uitgave verschenen, een omvangrijk deel in de fraaie serie Privé-domein, ingeleid, toegelicht en geannoteerd door Erik Menkveld en Margaretha H. Schenkeveld. De laatste verzorgde tien jaar geleden, in 1981, ook de editie van de brieven die A. Roland Holst aan zijn vriend Marius Brinkgreve schreef, een uitgave die eveneens in Privé-domein werd gepubliceerd.

De precieze titel van het boek onthult iets over de samenstelling: A. Roland Holst, Briefwisseling met R.N. Roland Holst en H. Roland Holst-Van der Schalk. Deze formulering geeft aan de neef de hoofdrol bij de correspondentie en die rol heeft hij te danken aan de kwantiteit van zijn aandeel: 136 brieven zijn van hem.

Terecht wordt in de inleiding gewezen op de merkwaardige samenstelling die deze correspondentie heeft. In het boek staan 280 brieven in chronologische volgorde afgedrukt. Eén brief van Oom Rik was niet nauwkeurig te dateren, en deze is samen met een polemische tekst van Richard Roland Holst - mogelijk een fragment uit een brief - als bijlage opgenomen. De correspondentie tussen de drie familieleden is hoofdzakelijk in de periode van 1908 tot 1938 gevoerd. In december 1908 keerde A. Roland Holst uit Oxford, waar hij was gaan studeren, terug naar Hilversum, waar zijn ouders woonden. Zijn oom verwelkomde hem met een brief van 4 december (waarvan alleen het begin bewaard is) in twee landen: in Holland en in ‘die andere dreven’, het ‘Land der Letteren’. Want tot blijde verrassing van oom en tante had hun 20-jarige neef zich met een eerste publikatie in het blad De XXe Eeuw als erkend dichter ontpopt.

In 1938 overlijdt Richard Roland Holst, en dan houdt de briefwisseling abrupt op. Weliswaar zijn er nog tien brieven van Henriëtte Roland Holst aan haar neef, als laatste een felicitatie bij zijn 64e verjaardag in 1952, maar de inleiding noemt dit tiental terecht een ‘coda’. Deze ‘nagekomen’ brieven lijken te accentueren dat de werkelijke briefwisseling tussen de familieleden zich in de dertig jaar na het debuut van Adriaan Roland Holst heeft afgespeeld.

Maar het is riskant conclusies uit de getallen te trekken. Wie het boek doorleest, constateert al gauw dat vele brieven niet bewaard zijn: de inleiding noemt een getal van ruim 160. Na de dood van Henriëtte Roland Holst in 1952 heeft haar neef de door hem geschreven brieven teruggekregen. In 1957 heeft hij overlegd over de correspondentie met W.Gs. Hellinga, die een tijdschrift-publikatie van enkele brieven voorbereidde ter gelegenheid van Hoists zeventigste verjaardag in 1958. Hellinga heeft de brieven van Roland Holst meegekregen en het is niet aan te nemen dat daarna nog brieven zijn zoekgeraakt of vernietigd. Maar wat Roland Holst in de vijf jaren tussen 1952 en 1957 met de correspondentie heeft gedaan, zullen we niet meer precies te weten komen. Het is heel goed mogelijk dat hij bepaalde brieven, die hij te onbelangrijk of te persoonlijk achtte, heeft weggedaan. Hoe is het anders te verklaren dat er geen enkele brief van hem aan zijn tante bewaard is uit de periode van 1938 tot 1952? Of hij uit de eerdere periode brieven van zichzelf heeft weggegooid, of dat zijn oom en tante niet altijd zorgvuldig waren bij het opleggen van al die brieven, blijft ook onduidelijk. Intrigerend is wat Richard Roland Holst op 29 januari 1934 schrijft over het opruimen van massa's brieven. We moeten toch aannemen dat hij de brieven van zijn neef daarbij spaarde.

Gaan we af op de aantallen brieven die nu gepubliceerd konden worden, dan lijkt het aandeel van Henriëtte Roland Holst tamelijk bescheiden: er zijn uit de jaren 1908-1938 vijftig brieven van haar bewaard, terwijl er van haar man vierentachtig zijn overgebleven. Maar zulke getalsverhoudingen zijn bedrieglijk: het is immers heel goed mogelijk dat Adriaan Roland Holst, om welke reden ook, tientallen brieven van zijn tante niet heeft bewaard. In dit opzicht geeft het polemische fragment van Richard Holst dat als bijlage achterin het boek staat, ook te denken: de rest van de brief waar het waarschijnlijk deel van uitmaakte, is kennelijk weggegooid. Had dit te maken met de uitval tegen collega-glazenier joep Nicolas, met wie Adriaan Roland Holst bevriend was? Deze is waarschijnlijk ook inbegrepen bij de ‘verschillende intimi van je die mij en mijn werk niet welgezind zijn’, lieden die Richard Roland Holst dan ook niet uitgenodigd wilde zien bij een voorlopige expositie van een van zijn ramen voor de Utrechtse Domkerk, toen beoordelingscommissies de voortgang van dit grote werk kwamen bekijken.

Dit brengt ons bij een aantrek-

[pagina 270]
[p. 270]


illustratie
Richard Roland Holst en zijn vrouw Henriëtte Roland Holst-Van der Schalk en hun neef A. Roland Holst.


kelijk aspect van dit boek. Dat dit een briefwisseling is - met hoeveel lacunes ook door al die zoekgeraakte brieven - en niet een eenzijdige correspondentie zoals in het geval van de brieven aan Marius Brinkgreve, maakt deze uitgave extra waardevol. We krijgen daardoor in enkele gevallen de kans onderwerpen van twee kanten te bekijken.

Een van de interessante thema's in de brieven is de wederzijdse beoordeling van het werk. Alledrie de briefschrijvers waren immers kunstenaars, wat de grondslag was voor de persoonlijke verstandhouding. In 1926 is het eerste van de Domramen klaar en ook neef Jany wordt bij de onthulling uitgenodigd. Hij reageert in een brief van 14 december 1926, waaruit is af te leiden dat hij het raam wel mooi vond, maar dat allerlei overwegingen over het genre van de gemeenschapskunst zijn beoordeling doorkruisten. Hij slaagt er in deze brief in met een omhaal van woorden vrijwel niets te zeggen en de wat geïrriteerde reactie van zijn oom, die verklaart de brief na zes keer overlezen nog niet begrepen te hebben, zal de lezer van deze editie uit het hart gegrepen zijn. Een verduidelijking van Adriaan Roland ontbreekt, maar we mogen aannemen dat deze mondeling gegeven is, want op 24 december bezocht hij zijn oom en tante in Bloemendaal, ter gelegenheid van de 57ste verjaardag van Tante Jet. Als de neef in begin januari 1935 naar de beoordelings-expositie van het tweede raam mag komen kijken, reageert hij de volgende dag al. In een korte brief van 8 januari geeft hij uiting aan zijn bewondering voor wat in de Dom het Noordertransseptraam zou worden. Hij is hier heel wat concreter dan acht jaar eerder, en dat lijkt een voortvloeisel van een gesprek met zijn oom ‘dien avond voor Kerstmis’. Of dit bij het bezoek op 24 december 1926 is geweest of bij een eventueel bezoek in 1934, is niet duidelijk. Maar zeker is dat er een openhartig en waarschijnlijk principieel gesprek over kunstopvattingen is gevoerd.

Dat Richard Roland Holst met zijn ideeën over gemeenschapskunst en zijn vrouw Henriëtte met haar aanvankelijk radikale politieke opvattingen, haar sympathie voor het communisme, niet altijd met onverdeelde bewondering tegenover het werk van hun neef stonden, ligt voor de hand. Het scherpst is Richard Roland Holst misschien in zijn bezwaren tegen Holsts visionaire essay over Leopold: ‘een bij uitstek cerebrale en literaire opvatting van het kunstenaarschap’, zoals hij op 9 maart 1921 schrijft. ‘Ik geloof, dat u in vele en belangrijke opzichten niet goed begrepen hebt wat ik bedoelde’; antwoordt de dichter. Zulke meningsverschillen stonden de

[pagina 271]
[p. 271]

hartelijkheid in de omgang niet in de weg. Wederzijdse tolerantie beheerste de verhouding tussen de oudere Roland Holsten en hun neef. En al verschilden soms hun artistieke uitgangspunten, de oom kon als man van de wereld de levenshouding van zijn neef heel goed begrijpen. Dat kan één van de verklaringen zijn voor het feit dat dit toch meer een briefwisseling is tussen Adriaan Roland Holst en zijn oom dan tussen hem en zijn tante. Dat neemt niet weg dat er buiten deze brieven om, vooral in de jaren van Holsts Oxfordse studie en zijn eerste amoureuze conflicten, een grote vertrouwelijkheid tussen hem en Tante jet is geweest. De inleiding wijst daar ook op.

Over de vele liefdesverhoudingen van Adriaan Roland Holst geven de brieven maar weinig informatie: óf oom en tante waren op de hoogte en er hoefde niet over geschreven te worden, óf de neef hield hen buiten de vluchtige avonturen. Maar het zal veel lezers van de dichter verbazen, dat als hij zijn zin had gekregen, zijn verhouding met Pop Ensink omstreeks 1919 op een huwelijk was uitgelopen. Holst heeft zich immers later soms nogal denigrerend over het huwelijk uitgelaten. Maar de relatie met Pop, die met Werumeus Buning zou trouwen, was geen vluchtig avontuur. Dat was de verhouding met Charley Toorop evenmin. Ook hieraan zien we in een van de brieven een eind komen, een afloop waaraan de zeer grondige bezwaren die Roland Holst tegen de schilderstijl van Charley Toorop had, niet vreemd geweest moeten zijn.

Het zal duidelijk zijn: deze briefwisseling is een goudmijn aan biografische informatie, en niet alleen van een anekdotisch karakter. We zien de jonge dandy met veel praats uitgroeien tot de volwassen dichter, die meer dan eens moest worstelen met een deprimerend wegvallen van zijn creatieve impulsen. We zien hoe belangrijk de oom en tante als oudere vrienden voor hem zijn geweest. We zien bijvoorbeeld ook hoe hulpvaardig deze mensen konden zijn ten behoeve van vrienden die in financiële problemen zaten. Arthur van Schendel en Matthijs Vermeulen konden daarvan profiteren.

De brieven geven ook een tijdsbeeld. Een mooi voorbeeld vormen de problemen die Henriëtte Roland Holst had bij voorbereidingen voor haar Russische reis in 1921, en de naweeën die zij van die expeditie ondervond. Verscheidene interessante persoonlijkheden zijn direct of indirect in de brieven aanwezig: Gorter, Leopold, Bloem en anderen. Ook het functioneren van de Gids-redactie, waarvan zowel Adriaan als Richard Roland Holst deel uitmaakten, behoort tot dit tijdsbeeld, van de haast komieke deftigheid tot het pijnlijke conflict rondom Colenbrander. Pijnlijk zijn voor een lezer van vandaag de anti-semitische sneers waaraan de drie scribenten zich soms bezondigen, hatelijkheden waarvan toen niemand opkeek. Ook dat hoort bij het tijdsbeeld. Zo levert een dergelijke uitgave een bijdrage aan zowel de sociale als de literaire en kunstgeschiedenis.

De waarde van een dergelijk boek wordt mede bepaald door de manier waarop de editie is verzorgd. Deze is voorbeeldig. De brieven zijn op de correctie van enkele storende fouten na, zonder veranderingen afgedrukt. De annotaties onder de brieven zijn uitvoerig en getuigen evenals de aantekeningen in het personenregister van tijdrovend speurwerk, dat met grote nauwkeurigheid is verricht. De samenstellers en degenen die hen, volgens het ‘Woord Vooraf’ geholpen hebben, verdienen hier grote waardering voor. Helaas is dat register in elkaar gezet door iemand die geen talent voor alfabetiseren heeft.

De verschijning van dit boek is al jaren geleden aangekondigd en er is lang op gewacht. Dat laatste is de moeite waard geweest.

Jan van der Vegt
a. roland holst, Briefwisseling met R.N. Roland en H. Roland Holst-Van der Schalk. Uitgegeven met inleiding en aantekeningen door Erik Menkveld en Margaretha H. Schenkeveld, Privé-domein 153, De Arbeiderspers, Amsterdam, 1990, 507 p.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

titels

  • over Briefwisseling met Richard en HenriĆ«tte Roland Holst


auteurs

  • Jan van der Vegt

  • beeld van A. Roland Holst

  • beeld van Henriette Roland Holst-van der Schalk

  • beeld van Richard Roland Holst