Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Ons Erfdeel. Jaargang 40 (1997)

Informatie terzijde

Titelpagina van Ons Erfdeel. Jaargang 40
Afbeelding van Ons Erfdeel. Jaargang 40Toon afbeelding van titelpagina van Ons Erfdeel. Jaargang 40

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

proza
sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Ons Erfdeel. Jaargang 40

(1997)– [tijdschrift] Ons Erfdeel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Monumentale theatergeschiedenis der Nederlanden

Toen J.A. Worp in 1908 zijn Geschiedenis van het drama en van het tooneel in Nederland publiceerde, was hij ervan overtuigd dat hij een grotendeels onbekend gebied van de letterkunde in kaart bracht. Theater heeft zich ondertussen met kracht bevrijd uit het literaire keurslijf, het werd een autonome podiumkunst, een professioneel bedrijf, en het wordt in al zijn facetten door theaterwetenschappers bestudeerd. Die theaterwetenschap in Nederland en Vlaanderen is echter vrij jong. Tot nog toe bracht ze - ter vervanging van de oude Worp - geen standaardwerk voort, waarin op basis van nieuwe inzichten en invalshoeken een globaal cultuur-historisch overzicht wordt aangeboden van het theaterfenomeen in de Nederlanden. De ruime aanzet hiertoe is nu gerealiseerd.

Een theatergeschiedenis der Nederlanden, uitgegeven door Amsterdam University Press, is een monument. Dat heeft niet alleen te maken met zijn 915 bladzijden, het mooi glanzende papier en het overvloedige beeldmateriaal. Hoofdredacteur R.L. Erenstein en een zeventigtal medewerkers (theaterhistorici en neerlandici) brachten een avontuurlijk leesboek, een schitterend kijkboek en een interessant naslagwerk tot stand. De invalshoek is buitengewoon interessant. De auteurs gaan niet uit van een encyclopedisch concept, maar gebruiken evenmin het klassieke overzicht in historische perioden. Ze stellen een theatergeschiedenis samen op ‘postmoderne’ wijze. De gehanteerde formule is ontleend aan het handboek Nederlandse literatuur. Een geschiedenis (Groningen, 1993) o.l.v. M.A. Schenkeveld-van der Dussen.

De redactie verzamelde met grote deskundigheid niet minder dan 120 evenementen uit tien eeuwen theater. Dat resulteert in evenzoveel bijdragen. De relevantie van elk ‘theaterfeit’ blijkt pas uit de grotere context waarin de auteur het situeert. Om het boek gebruiksvriendelijk te maken wordt die context meteen in de titel helder aangereikt. Elke titel is namelijk drieledig: datum / evenement / thema van de bijdrage. Zo wandel je moeiteloos door de geschiedenis en weet je telkens vooraf welke regio je betreedt. Enkele voorbeelden: 9 september 1616 / De heilige Jan Berchmans speelt te Mechelen de rol van de H. Nathalia / Het jezuïetentoneel in de Zuidelijke Nederlanden, of: 27 februari 1929 / Jan Oscar de Gruyter overlijdt / De Gruyter en de professionalisering van het Vlaamse theater, of: 1974 / Peter Oosthoek ontvangt de Anne Frankprijs / De opkomst van de Nederlandstalige toneel-schrijfcultuur na 1970.

Dat telkens gestart wordt vanuit een heel concreet uitgangspunt garandeert een levendige aanschouwelijkheid en de aanwezigheid van een aantal anekdotes. Het maakt er de lectuur alleen maar aantrekkelijker door. Maar de teksten bieden natuurlijk veel meer dan ‘wetenswaardigheden’. Elke momentopname wordt afgewogen in het culturele tijdskader, sluit aan bij of botst met wat voorafgaat, of blijkt invloed te hebben gehad op de verdere

[pagina 134]
[p. 134]

ontwikkeling. Er wordt ook gewezen op parallellismen (of de afwezigheid ervan) met het buitenland. Elk artikel is weliswaar rond een specifiek focuspunt gebouwd, maar komt uiteraard ook in raakgebieden terecht. Zo brengt ons de besloten opvoering van het omstreden stuk Wachten op Godot (Arnhem, 6 maart 1955) niet alleen bij de introductie van het absurd theater in Nederland en Vlaanderen, maar onvermijdelijk ook bij het ontstaan en de vernieuwende rol die kelder-, zolder- en kamertheaters speelden in de jaren vijftig en de beginjaren zestig.

Dat de verschillende artikelen elkaar ergens in het grote landschap ontmoeten, ligt voor de hand. Het valt op dat de redactie er in dat verband scherp op heeft toegezien dat verwijzingen elkaar niet nodeloos overlappen. Ze vullen elkaar integendeel genuanceerd aan. Uit al het voorafgaande mag blijken dat de 120 ‘essays’ geen los verspreide stapstenen zijn, maar stevige lijnen uitzetten. Ondersteund door de aangegeven chronologie ontrolt zich geleidelijk een kleurrijke film die het verhaal vertelt van een historische evolutie. Zo krijg je bijvoorbeeld via tal van teksten een duidelijk overzicht van de krachten, structuren en invloedssferen die aan het vroege theater gestalte gaven: de kerkelijke liturgie, het rechtskundige scholastieke onderwijs, de sprooksprekers (onze performingpoets!), die als entertainers meer succes hadden dan de brave studeerkamerdichters zoals J. van Maerlant. Dan zijn er de schuttersgilden, waaruit zich de rederijkerskamers zullen ontwikkelen, die tot het begin van de 17de eeuw de toneelopvoeringen monopoliseren. Verder blijkt dat samen met het rederijkerstoneel in de volkstaal waarschijnlijk ook het 16de-eeuwse schooltoneel in het Latijn bijdroeg tot de kwaliteit van het theater uit de Gouden Eeuw. De invloed van de commedia dell'arte in Nederland blijkt daarentegen minder diepgaand dan verwacht.



illustratie

Binnen de historische ontwikkeling worden verschillende lijnen uitgezet die refereren aan evenzovele aspecten van het theaterbedrijf. Dat die lijnen ook samenvloeien tot heldere inzichten is niet zelden te danken aan de frisse inkijk, bepaald door actuele reflecties op het kunstgebeuren (een geheel van productie, distributie en receptie) en nieuwe aandachtspunten van de theaterwetenschapper.

Tijdens de lectuur van deze ‘theaterroman in 120 hoofdstukken’ reconstrueer je bijvoorbeeld de geschiedenis van het gebruik van de theatrale ruimte. Tegen die achtergrond wordt ondertussen eveneens de wisselende rol van het publiek zichtbaar, en een vernieuwende scenografie gaat ook altijd gepaard met een nieuwe visie op theater in het algemeen. Op die manier tekenen zich verschillende verbanden af. De openlucht locatieprojecten van het middeleeuwse simultane spelpatroon keren vandaag in nieuwe vormen terug. Het ontstaan van schouwburgen, die geleidelijk tot barokke tempels uitgroeien, zal uiteindelijk tot een soort drempelvorming leiden. Het spreekt vanzelf dat afwijzing van het illusionistisch theater in het begin van deze eeuw ook een andere manier van omgaan met het decor en een

[pagina 135]
[p. 135]

andere acteerstijl impliceert. Je leest over de vlucht uit en de terugkeer naar de grote schouwburgen, over de impact van kunstencentra... Sommige nieuwe vormen van (bewegings)theater gaan bewust een confrontatie aan met specifieke architecturale structuren, waarin ook het publiek een eigen plaats krijgt. En steeds intenser ontstaat het scenografisch toneelbeeld op basis van een grondige tekstinterpretatie.

Over dit alles kan niet gesproken worden zonder te verwijzen naar grote figuren. Er wordt bijvoorbeeld geïllustreerd in welke mate de ideeën van de Engelse kunstenaardecorontwerper E.G. Craig en de Zwitserse kunstenaar-musicus A. Appia belangrijk waren voor de experimenten van Willem Royaards, Eduard Verkade, en hun architectenontwerpers F. Lensvelt en H.Th. Wijdeveld. Vanzelf kom je dan terecht bij René Moulaert, die de decors ontwierp voor Johan de Meester en Het Vlaamse Volkstoneel. En dat leidt dan weer naar hedendaagse visies van scenografen, zoals Gallis, Versweyveld, enz...

Ook andere buitenlandse invloeden vormen boeiende schakels in de analyse van de binnenlandse theaterontwikkeling. De rol bijvoorbeeld van de rondreizende Engelse beroepsacteurs op het einde van de 16de en begin 17de eeuw was niet gering. Hun enthousiast spel en hun improvisaties staken schril af tegen de stugge manier waarop de rederijkers uit de Amsterdamse Kamers De Eglentier en Het Wit Lavendel, zich presenteerden. Naar het voorbeeld van de Engelsen en tegelijk vanuit een geest van concurrentie ontstond in Leiden in 1617 het eerste Nederlandse beroepsgezelschap.

Een ander verhaal is dat van het beroemde rondreizende gezelschap van de hertog van Sachsen-Meiningen (de Meiningers), dat op het einde van vorige eeuw een grote stimulans betekende in de aan gang zijnde ontwikkeling naar een meer natuurlijk theater, een harmonieuze ensemblevorming en het grote belang van de regisseur. Of het verhaal van de Russische regisseur Sjarov, oud-leerling van Stanislavski, die van 1947 tot 1967 in Nederland een hechte Tsjechov-traditie opbouwde. In de opvoeringsgeschiedenis van Tsjechov zullen Sjarovs nostalgische regie- en acteervisie plaats moeten maken voor een meer nuchtere, analytische Tsjechov. Zo komen we bij Ton Lutz terecht om via Gerardjan Rijnders (zijn Drie Zusters van 1983) te belanden bij Strijards met zijn commentariërende, groteske uitvergrotingen. Zijn Art & Pro is niet het enige belangrijke hedendaagse gezelschap waarvan de ontwikkeling geschetst wordt in de postmodernistische context.

In het wijde tijdsperspectief lopen nog veel andere draden. Bijvoorbeeld het organisatorische aspect van het theatergebeuren, met vooral de relatie theater - overheid (hof, stad, staat) en de ondersteunende en/of censurerende rol. Of het fenomeen van de ‘Landjuwelen’ als verre aanloop naar moderne ‘festivalisering’. Er wordt ook een duidelijk beeld gegeven van hoe zich in de loop der eeuwen - los van stijlen - de aandachtspunten in het spel van de acteur verlegd hebben en hoe begeleiding opleiding werd. In de marge van de reflectie op theater volgt de lezer bovendien de voorzichtige pogingen om een toneelkritiek uit te bouwen, op zoek naar criteria. En zo gaat het door.

Deze theatergeschiedenis is een indrukwekkende biotoop waarin je met plezier - en steeds opnieuw - op verkenning trekt. Waar je uitkomt is vooraf nooit duidelijk, maar je weet dat je niet verdwaalt omdat je overal bekende wegen kruist. Onderweg bots je af en toe ook op verrassingen of onverwachte invalshoeken. De verdedigbare stelling bijvoorbeeld dat Vlaanderen de plaats zou zijn waar in de vroege Middeleeuwen het toneel opnieuw werd uitgevonden. De gedachte dat toneelspreiding aanvankelijk niets met beleid, maar alles met overlevingsstrategie te maken had (nu nog? ). Het grote belang voor het theater van ommegangen, Blijde Intredes, tableaux vivants of tafelspelen, die meestal uitgebreide interdisciplinaire manifestaties waren. De constatering dat het beroemde Mariken van Nieumeghen eigenlijk een verknoeide legendetekst is, enzovoort.

Elke auteur benadert zijn onderwerp op een eigen manier. Af en toe is er wel eens een die zich even verliest in detaillistisch speurwerk. Sommigen brengen als kroniekschrijvers nauwkeurig verslag uit van hoe het er op die dag of tijdens die opvoering aan toeging. Anderen vertellen meer vanuit een overzicht, gaan analyserend te werk of geven hun tekst een meer uitgesproken essayistisch elan. Toch ervaart de lezer geen echte stijlbreuk. Elke tekst werkt naar een conclusie toe, rondt een gegeven in zijn context af en is voelbaar de

[pagina 136]
[p. 136]

neerslag van uitgebreid wetenschappelijk onderzoek. Na een hoofdstuk volgt telkens een informatieve literatuurlijst. Het boek wordt afgesloten met een uitvoerige index.

Deze caleidoscoop van de theatergeschiedenis in 120 vlot leesbare resumés is een must voor zowel de specialist als de belangstellende leek.

 

Fred Six

r.l. erenstein (hoofdred.), Een theatergeschiedenis der Nederlanden. Tien eeuwen drama en theater in Nederland en Vlaanderen, Amsterdam University Press, Amsterdam, 1996, 915 p.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

titels

  • over Een theatergeschiedenis der Nederlanden. Tien eeuwen drama en theater in Nederland en Vlaanderen


auteurs

  • Fred Six

  • over Rob Erenstein