Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Ons Erfdeel. Jaargang 40 (1997)

Informatie terzijde

Titelpagina van Ons Erfdeel. Jaargang 40
Afbeelding van Ons Erfdeel. Jaargang 40Toon afbeelding van titelpagina van Ons Erfdeel. Jaargang 40

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

proza
sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Ons Erfdeel. Jaargang 40

(1997)– [tijdschrift] Ons Erfdeel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Een geschiedenis zonder veel literatuur

In het ‘Voorwoord’ van Literatuur en moderniteit in Nederland 1840-1990 situeren Frans Ruiter en Wilbert Smulders hun studie ten opzichte van twee recente literatuurgeschiedenissen: Geschiedenis van de Nederlandse literatuur tussen 1885 en 1985 (Ton Anbeek) en Nederlandse literatuur, een geschiedenis (hoofdredactie M.A. Schenkeveld-van der Dussen). Zij missen in het eerste boek de maatschappelijke context, in het tweede de historische continuïteit. Hun studie beoogt in beide tekortkomingen te voor-

[pagina 442]
[p. 442]

zien. Niet voor niets zijn de auteurs de overtuiging toegedaan ‘dat de moderne literatuur alleen maar recht gedaan kan worden door haar te behandelen in samenhang met dat even veelomvattende als ongrijpbare fenomeen dat de moderniteit wordt genoemd’ (p. 10). Een boude bewering, gelet op de kennelijke ongrijpbaarheid van deze ‘moderniteit’. Het blijft bovendien onduidelijk waarop de pertinente priviliegiëring van de eigen aanpak berust.

Ruiter en Smulders beschrijven de ontwikkeling in de Nederlandse maatschappij, beginnend bij een burgerlijke cultuur, die rond 1890 plaats maakt voor een moderne en in de jaren zestig voor een postmoderne. Daartoe besteden de auteurs vooral aandacht aan de geestelijke stromingen die in de Nederlandse samenleving zijn vertegenwoordigd. De liberalen verliezen terrein aan de zich emanciperende neocalvinisten en katholieken. Later komen de socialisten op, wat zichtbaar wordt in het socialismedebat dat in de jaren negentig wordt gevoerd in het tijdschrift De Nieuwe Gids, met als inzet de relatie tussen de autonoom geworden kunstenaar en de samenleving. In weerwil van de pogingen die Verwey, en later Van Eyck, ondernemen om de dichter als leider van het geestelijk leven naar voren te schuiven, wordt hij in een excentrische positie gedrongen. Als na de Eerste Wereldoorlog de massamaatschappij ontstaat, zien intellectuelen als Huizinga en Ter Braak zich genoodzaakt daarin hun plaats te bepalen. In de periode 1945-1960 (de Tweede Wereldoorlog krijgt opvallend weinig aandacht) zijn de stille krachten aan het werk die de culturele transformatie van de jaren zestig voorbereiden. De postmoderne cultuur die hieruit resulteert, wordt gekenmerkt door eclecticisme en nivellering, met popart en camp als artistieke uitingsvormen.

Literatuur en moderniteit in Nederland 1840-1990 verdient waardering als overzicht van de geestelijke stromingen die zich in de Nederlandse literatuur van de laatste anderhalve eeuw hebben afgetekend. Het eerste woord van de titel wekt achteraf echter bevreemding, terwijl het derde karakteristiek is voor het elastische begrippenapparaat dat wordt gehanteerd. Uit het summiere inhoudsoverzicht dat ik hiervoor gaf, mag blijken welk een geringe rol voor de literatuur is weggelegd in de studie van Ruiter en Smulders. Literaire auteurs komen aan bod, als zij zich in cultuurfilosofische zin hebben uitgesproken. Van Eeden, Engelman, Marsman en Vogelaar, om enkele voorbeelden te noemen, figureren met hun opinies over de eigentijdse cultuur, niet met hun proza en poëzie. Een gevolg is dat bepaalde auteurs nauwelijks aandacht krijgen. Het ‘Personenregister’ laat daarover geen twijfel bestaan: Frank van der Goes wordt daarin meer dan dertig keer vermeld, Vestdijk vijf maal en Achterberg in het geheel niet.

Ruiter en Smulders erkennen dat ‘moderniteit’ een moeilijk vatbaar verschijnsel is. Dit ontslaat hen echter niet van de plicht duidelijk aan te geven wat zij er in hun boek onder verstaan. De niets uitsluitende opsomming op bladzijde 14 biedt in dit opzicht geen soelaas.

Vergelijkbare kritiek is uit te oefenen op andere begrippen. Zo wordt de term ‘Synthetisme’ ingevoerd, waarmee onder meer het werk van Van Schendel wordt gekarakteriseerd, terwijl daarnaast begrippen als ‘neoromantiek’ en ‘Jugendstil’ (p. 181) worden gebruikt. In het voorlaatste hoofdstuk kiezen de schrijvers het ‘postmodernisme’ als sleutelconcept. Dit notoir vage begrip wordt van diverse definities voorzien, zonder dat een heldere keuze wordt gemaakt. Daardoor blijft de verhouding tot popart, camp en de beginselen van het tijdschrift Raster, dat in 1977 wordt heropgericht, tamelijk schimmig. Weinig duidelijkheid wordt ook gecreëerd door het begrip ‘terugschrijven’ van Jacq Vogelaar over te nemen. Bij Vogelaar betekent ‘terugschrijven’ het al schrijvend verwerken van teksten. Het begrip heeft bij hem de connotaties ‘verweer’ (vgl. terugslaan) en ‘antwoord’ (in overeenstemming met de gangbare betekenis van het woord). In het gebruik dat Ruiter en Smulders ervan maken gaat het begrip iets betekenen als ‘al schrijvend terugkeren naar’ (p. 310).

Hier en daar springen Ruiter en Smulders slordig met de feiten om, zoals in de paragraaf over Gerard Reve. Het befaamde ‘Ezelproces (1963)’ (p. 321) markeert, anders dan zij zeggen, niet het begin van Reves opmars als camp-kunstenaar, al was het alleen maar omdat dit proces, aangespannen naar aanleiding van enkele passages in het werk van Reve, waarin God als een seksueel actieve ezel wordt voorgesteld, dateert van de jaren 1966 en 1967. De term ‘revisme’, door de auteur van een seksueel-sacrale inhoud voorzien, krijgt van Ruiter en Smulders een betekenis die sterk herinnert aan het begrip ‘camp’: ‘een cult, waarin het triviale en margi-

[pagina 443]
[p. 443]

nale op de troon wordt geplaatst’ (p. 322). Volkomen onjuist is de bewering dat Reve zich in de jaren zestig afzette tegen de schrijversacties voor overheidssteun. ‘Gezien zijn heftige afkeer van zijn socialistische jeugd streek het idee van een schrijversvakbond - duidelijk een ideologisch residu uit de moderniteit - hem tegen de haren’ (p. 324). Ruiter en Smulders bezwijken hier voor de verleiding alles kloppend te maken. In werkelijkheid steunde Reve het zogenaamde Schrijversprotest 1962. Hij bestempelde elke schrijver die dwars lag (bijvoorbeeld zijn broer) als ‘een stuk ongedierte en vuile onderkruiper’ en bepleitte een nuchtere opstelling van de Nederlandse schrijvers, die zich volgens hem zouden moeten verenigen ‘in een bij het N.V.V. aangesloten vakbond’ (Op Weg naar het Einde, p. 120 resp. 11).

Literatuur en moderniteit in Nederland 1840-1990 is lezenswaard als beschrijving van de Nederlandse cultuur in de laatste anderhalve eeuw. Het boek is in het algemeen goed geschreven, al had er wel wat Engelstalige terminologie geschrapt kunnen worden. Na bladzijde 200 is de aandacht bij de tekstcorrectie kennelijk verslapt, getuige het wegvallen van lidwoorden (p. 225 en 298), een foutieve samentrekking (p. 270) en een staaltje wartaal (p. 257, tweede zin van de tweede alinea). De belangrijkste bezwaren zijn echter dat het begrippen-apparaat weinig solide is en dat de aandacht voor de historische continuïteit en de maatschappelijke context ertoe heeft geleid dat de literatuur naar de periferie is verdwenen.

 

G.F.H. Raat

frans ruiter en wilbert smulders, Literatuur en moderniteit in Nederland 1840-1990, Amsterdam / Antwerpen, 1996, 438 p.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

titels

  • over '[selectie uit] Literatuur en moderniteit in Nederland 1840-1990'


auteurs

  • G.F.H. Raat

  • over Frans Ruiter

  • over Wilbert Smulders